| |
| |
| |
Anne Kuiper
Bij gelegenheid gaan we dan ook eens naar Holland
Een kleine geschiedenis
Reizen is tegenwoordig de normaalste zaak van de wereld. Ook voor vrouwen is dat intussen een verworven goed, getuige de vele boeken van vrouwen over hun buitenland-ervaringen die in de winkels liggen.
Maar Jacqueline de Gier, Carolijn Visser, Linda Polman, Lieve Joris, Inez van Dullemen, Betsy Udink en Arita Baayens, om maar eens een paar hedendaagse schrijvende reizigsters te noemen, hadden wel degelijk voorloopsters. Al een eeuw geleden reisden vrouwen, in een tijd dat er nog steeds witte plekken op de kaart waren, dat het vervoer nog vele ongemakken bood, dat vrouwen niet zomaar op reis gingen en zeker niet alleen. Dat was uitzonderlijk. Hoewel de omstandigheden waaronder de vrouwen reisden veel zwaarder waren, verschilden de redenen om te reizen van die schrijvende reizigsters nauwelijks van die van vandaag.
Vrouwen reizen voor hun werk. Journalistes en correspondenten raken zo over andere landen aan het schrijven. Denk bijvoorbeeld aan Laura Starink en Jacqueline de Gier. Dat is nu zo, maar decennia geleden kwam dat ook al voor. Augusta de Wit reisde al aan het eind van de vorige eeuw naar Nederlands-Indië. Aanvankelijk als lerares, later als verslaggeefster. Welmoet Wijnandts Francken-Dijserinck bereisde West-Indie als journaliste.
Maar ook andere beroepen kunnen een mens in een ander land doen belanden. Mina Kruseman wilde een zangcarrière opbouwen in Amerika en verbleef daarom enkele jaren in de Verenigde Staten.
Idealisme is ook altijd een goede drijfveer geweest. Zo wilde Aletta Jacobs niet alleen voor haarzelf iets verwezenlijken, maar voor alle vrouwen. In haar strijd voor het kiesrecht voor vrouwen reisde ze in 1911 en 1912 de hele wereld rond. Maar ook in het kader van de vrouwengezondheidszorg bezocht ze vele landen.
Henriëtte Roland Holst werd gedreven door socialistische idealen. Die brachten haar zelfs tot in het bolwerk van socialisme bij uitstek: Sowjet-Rusland.
Het is, alle emancipatie ten spijt, nog steeds niet ongewoon als een vrouw haar man volgt wanneer hij om zijn baan moet verhuizen naar een buitenland. (Is er wel eens een man geweest die een boek schreef over een bepaald land omdat zijn vrouw daar een functie bekleedde?) Betsy Udink reisde nog niet zo lang geleden met haar man mee naar Arabië en schreef over haar ervaringen daar. Rond de eeuwwisseling volgden de Nederlandse vrouwen hun carrièremannen vooral naar Nederlands-Indië. Carry van Bruggen kwam zo bijvoorbeeld in Indië terecht, evenals Thérèse Hoven en Marie van Zeggelen.
Het toerisme is geen recente uitvinding. Aan het eind van de vorige eeuw waren er ook al toeristes. Jonkvrouwe Von Schmidt auf Altenstadt bezocht Japan om niets anders dan toeristische redenen en omdat ze de beschikking kreeg over het benodigde geld. Elise van Calcar reisde naar Parijs en gedroeg zich als een echte vakantieganger die moppert op alles wat anders is dan thuis. Vooral het eten was het onderwerp van haar beklag. Zulke geluiden horen we overigens ook nog van hedendaagse toeristen. Sterker nog: in veel landen kunnen de toeristen gewoon eten wat ze thuis gewend zijn. Niet de gast past zich aan, maar het gastland, waarmee een hoop van de reiswaarde verloren gaat.
Natuurlijk wordt er ook gereisd om het reizen zelf, de ervaring, het avontuur. Arita Baayens is sinds een paar jaar zo gefascineerd door de woestijn, dat ze al haar vastigheden aan de kant heeft gezet om de helft van het jaar slechts vergezeld door kamelen in de woestijn door te brengen.
Alexandrine Tinne, een vrouw uit de Haagse society van de vorige eeuw, had ook een grote
| |
| |
liefde voor de woestijn. Niet gehinderd door geldgebrek verbleef zij bijna voortdurend in het buitenland. De meeste jaren bracht zij door in Noord-Afrika waar zij of expedities voorbereidde, of op exeditie was of er van bijkwam.
| |
Avontuur
Het is onmogelijk te zeggen waardoor Alexandrine Tinne (1835-1869) gedreven werd tijdens haar reizen, anders dan door de drang naar avontuur en vrijheid. Thuis, in Den Haag, had ze een zeer comfortabel leven kunnen leiden in de hoogste kringen. Ze had elk jaar in het ‘zonnige zuiden’ kunnen overwinteren, zoals ze vroeger met haar ouders gedaan had. Een koninklijk huwelijk was voor haar niet uitgesloten geweest. Toch gaf ze dit alles op voor haar grote passie, reizen. Ze verloor haar hart nooit echt aan een man, maar wel aan Noord-Afrika.
Haar trouwste reisgenoot was haar moeder, Henriëtte Tinne (haar vader was al overleden toen ze pas negen jaar was). De dames hebben altijd samen gereisd, tot Henriette tijdens een van de expedities in de woestijn na een korte ziekte stierf.
De eerste kennismaking van de dames Tinne met Noord-Afrika was een toevallige. Eigenlijk hadden ze naar Wenen gewild, maar omdat daar cholera was uitgebroken, reisden ze door naar Venetië. Daar besloten ze impulsief de boot te nemen naar Alexandrie. Vandaar reisden ze verder. In het Midden-Oosten was toen al sprake van toerisme, vooral door de piramides, tempelruïnes en koningsgraven. Nadat ze die afgewerkt hadden, besloot Alexandrine dat ze zelf met kamelen en over de Nijl een echte karavaantocht zouden maken, met als einddoel de Rode Zee. Het duurde twee jaar voordat ze weer terugkeerden naar Nederland en in die tijd maakten ze diverse gevaarlijke tochten over de Nijl (het in dit nummer gepubliceerde fragment geeft een aardige indruk van de diverse gevaren waaraan zij tijdens die reizen blootstond).
Alexandrine Tinne hield het, ondanks andere reisjes, niet langer dan vier jaar uit in Nederland. Toen wist ze haar moeder over te halen opnieuw naar Afrika te gaan. Vanuit Karthoum, het vertrekpunt voor vele ontdekkingsreizigers, ondernamen ze diverse tochten naar nog niet in kaart gebrachte gebieden in Afrika. Tijdens een van die tochten stierf haar moeder. Alexandrine liet zich hierdoor niet weerhouden om nieuwe expedities op te zetten. Ze had haar zinnen gezet op de Touaregs, een woestijnvolk.
De rijkdom die het haar mogelijk maakte jaren achtereen te reizen, werd haar nu fataal. In het Midden-Oosten was ze bekend geworden als een onmetelijk rijke vrouw. Ze kon het zich veroorloven om een expeditie met honderd kamelen en honderden dragers uit te rusten, alleen omdat ze zoveel geld, serviesgoed - waaronder Chinees porselein en zilveren bestek - en meubilair wilde meenemen. In de woestijn op weg naar een Touareg-hoofdman werd ze overvallen, beroofd en vermoord.
Het is aan de vele brieven die de dames Tinne aan het thuisfront schreven te danken dat er zoveel bekend is over hun reizen.
| |
Insulinde
Indonesië hoefde al niet meer ontdekt te worden. Nog niet heel Nederlands-Indië was gepacificeerd, dat wil zeggen ingelijfd, maar daar werd aan gewerkt. Vele Nederlanders brachten in het verre Indië een belangrijk deel van hun leven door. De invloed daarvan op de Nederlandse maatschappij is groot geweest en dat is ook in de literatuur terug te vinden. Nu nog onderzoeken schrijfsters als Aya Zikken en Marion Bloem de banden die ze met dat land hebben. Maar ook in de tijd dat Indië nog van Nederland was, verschenen er al vele publikaties over.
Sommige schrijfsters werden er geboren, zoals Augusta de Wit (1864-1939) en Madelon Székely-Lulofs (1899-1958). De Wit ging op haar elfde naar Nederland, maar keerde twintig jaar later terug als lerares Engels en Duits, werk dat haar niet lang bevredigde. Ze nam een baan aan als correspondente op Java voor een Engelstalige krant in Singapore. Haar journalistieke werk over Java, dat ze oorspronkelijk in het Engels schreef, vertaalde ze met
| |
| |
behulp van de Nederlandse schrijfster Cornelie Huygens. Het kwam in Nederland uit onder de titel Java. Feiten en fantasieën (1905). In haar fictieve werk speelt de natuur een grote rol. Ze zet de oosterse, inheemse vrouw die sterk met de natuur verbonden is en daardoor iets mysterieus heeft, tegenover de westerse vrouw, die geheel van de natuur is vervreemd. Haar ideeën, gecombineerd met haar eigen ervaringen, zijn vastgelegd in de verhalenbundels De drie vrouwen in het heilige woud (1919), Verborgen bronnen en de romans De godin die wacht (1903), Orpheus in de dessa (1902) en Wake bij de brug (1907).
Székely-Lulofs publiceerde haar romans over Indië pas in de jaren dertig, toen ze al naar Hongarije was verhuisd. In 1931 verscheen haar eerste Indische roman, Rubber, over de planterscultuur in Deli, een wereld die ze goed kende doordat ze zelf jaren met een planter getrouwd was. Andere boeken zouden snel volgen: Koelie (1932), Emigranten en andere verhalen (1933), waarin een aantal Indische vertellingen opgenomen zijn, en De hongertocht van 1911 (1936). Vele jaren later, in 1948, publiceerde Székely-Lulofs nòg een Indische roman, Tjoet Nja Din, over de strijd van een Atjehse vorstin tegen de Hollandse overheersing. Een boek waarvan indertijd gezegd is dat ze er haar gevoelens over de Duitse overheersing van Nederland in verwerkt heeft.
Niet zelden kwamen vrouwen, maar ook hele gezinnen, in Nederlands-Indië terecht doordat ze hun echtgenoot vergezelden, die daar een aanstelling had, meestal in rijksdienst. Marie van Zeggelen (1870-1957) volgde op haar twintigste haar man, een militair, en woonde ruim dertig jaar in Indië. Dat leverde haar stof op voor een indrukwekkend oeuvre, bestaande uit (historische) romans, verhalenbundels en verslagen. Van haar hand zijn bijvoorbeeld De Hollandsche vrouw in Indië (1910), Indische levens (1918) en Bij het hart van Indië (1926). Zij publiceerde ook jeugdboeken, zoals Het zeeroversjongetje (1910), dat zich op de zeeën ten oosten van Celebes afspeelt. De Hollandsche vrouw in Indië, met de ondertitel Indrukken van een zwervelinge, is het autobiografische verslag van de twee jaren die Van Zeggelen in Soppeng op Celebes doorbracht. Haar man, kapitein Kooij, had het gebied helpen pacificeren en was er tot civiel-gezaghebber benoemd. Het leven was er primitief, eenzaam en hard, zoals uit het in dit nummer afgedrukte fragment overduidelijk blijkt.
Dat het leven van Nederlandse vrouwen in Indië zeer zeker niet altijd even gemakkelijk was, wordt ook duidelijk uit Vrouwen lief en leed onder de tropen van Thérèse Hoven (1860-1941), die haar man nagereisd was. Waarschijnlijk heeft zij in dit boek uit 1892, geschreven onder het pseudoniem Adinda, haar eigen teleurstellende ervaringen verwoord. ‘Lief’ is er nauwelijks in te vinden, ‘leed’ des te meer. De hitte, de eenzaamheid, de houding van echtgenoten inzake huwelijkstrouw en de concurrentie met de inheemse vrouwen konden de Nederlandse vrouwen het leven knap zuur maken.
Carry van Bruggen (1881-1932) is niet lang in Indië blijven wonen. Ze was samen met haar echtgenoot naar Deli gekomen omdat hij ging werken bij de Deli-Courant. Maar het echtpaar Van Bruggen kon zich niet vinden in de Indische maatschappij. In die korte periode, 1904-1907, startte echter wel haar literair-journalistieke loopbaan met het verzorgen van een kritische vrouwenrubriek in de Deli-Courant en het schrijven van haar eerste Indische verhalen. Terug in Nederland publiceerde ze over haar verblijf in Deli de roman Goenong-Djatti (1909), de novelle Een Indisch huwelijk (1916) en de verhalenbundel, 'n Badreisje in de tropen (1909). Deze bijzondere bundel bevat impliciete kritiek op de schaduwzijden van de koloniale samenleving. Maar Van Bruggen had eveneens aandacht voor de geheimzinnige wereld van de inheemse bevolking, waarmee ze vooral door haar bedienden in contact kwam.
Mina Kruseman (1839-1929) kwam als kind voor het eerst in Indië: de militaire loopbaan van haar vader maakte de verhuizing van de familie Kruseman noodzakelijk. Toen pa gepensioneerd werd in 1855, toog het gezin weer naar Nederland. Kruseman was toen negentien. Na omzwervingen door Brussel, Parijs en Amerika keerde ze in 1872 terug
| |
| |
naar Nederland en liet zij Een huwelijk in Indië verschijnen, een boek over de zinloosheid van een verstandshuwelijk en de leegheid van een getrouwd vrouwenbestaan. Het boek is niet zonder meer uitgebracht: uitgever Nijhoff wilde de inhoud temperen, Kruseman wilde zelf het auteursrecht behouden, toentertijd nog hoogst ongebruikelijk. Als reclame voor het boek droeg ze er uit voor.
In 1873 maakte ze een maandenlange lezingentournee met Betsy Perk, waarin ze bevlogen pleidooien hield voor emancipatie. Er volgden een paar woelige jaren; de kritiek op hun optredens was groot, maar Kruseman ging onverdroten voort. Ze bundelde haar lezingen in De moderne Judith, bewerkte Een huwelijk in Indie tot het toneelstuk De echtscheiding en deed een aanval op de perskritiek met een nieuwe lezing, Kunst en kritiek.
Vijf jaar na terugkomst uit Amerika ging ze opnieuw naar Nederlands-Indië. Daar bleek al snel dat er weinig belangstelling voor haar lezingen was. Ze richtte zich op toneel: ze schreef, regisseerde en acteerde. Ze ging les geven aan Indische meisjes, waarbij ze vooral de emancipatiegedachte niet achterwege liet. Toen ze ook nog met een twintig jaar jongere man ging samenwonen, werd haar positie in Nederlands-Indië onmogelijk en vertrok ze met haar man naar Rome.
| |
De toeristische bril
Het ‘andere’ Indië is veel minder intensief geëxploiteerd tijdens de koloniale overheersing dan Indonesië. Er zijn ook veel minder Nederlanders heengegaan en in de Nederlandse literatuur neemt West-Indië een veel minder grote plaats in dan Nederlands-Indië. De journaliste Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck (1871-1956) reisde wel naar ‘de West’, en deed daar voor het Algemeen Handelsblad verslag van. Ze bezocht achtereenvolgens Barbados, Trinidad, Grenada, Sante Lucia, Martinique, Dominica, Jamaica, Panama, Venezuela en Brits en Hollands Guyana, in die tijd nog de andere naam voor Suriname. Later bewerkte ze haar reisbrieven tot het boek Drie maanden in de West (1913). Haar bedoeling was om door haar kritische verslagen meer aandacht te krijgen voor Suriname:
Mocht het tweede gedeelte ertoe kunnen bijdragen om wat meer belangstelling in ons jammerlijk verknoeid Suriname te wekken, dan zou ik me daarover werkelijk verheugen.
Men zal, hoop ik, willen aannemen dat in de allereerste plaats bij mij heeft voorgezeten een warme deelneming in de met zoveel tegenspoed kampende kolonie.
Het vermogen zich in te leven in een totaal andere maatschappij, op zoek te gaan naar de essentie van dat andere, dat was jonkvrouwe A. von Schmidt auf Altenstadt vreemd. Zij kon door de financiële steun van een niet nader genoemde weldoeneres enige tijd aangenaam verpozen in Japan. Op verzoek van Nederlandse kennissen daar, die vonden dat er in Nederland te weinig bekend was over Japan, verzamelde ze haar indrukken en publiceerde ze onder de titel Van het land onder de rijzende zon (1903). Ze wijdde hoofdstukken aan allerlei aspecten van het Japanse leven - de Japanse vrouw, de Japanse man, de kleding, het kersenbloesemfeest, het parlement, een begrafenis, kunst, worstelwedstrijden - maar haar blik reikte niet verder dan haar toeristische instelling het toeliet. Het verschil tussen mannen en vrouwen vond ze zeer opmerkelijk:
Ik geloof niet dat er één volk bestaat waarbij het onderling verschil én in uiterlijk én in karakter zo groot is, als bij de Japanners. Naast de monsterachtige mannen met hun dikwijls brute gelaatsuitdrukking komen de bekoorlijkheden van het Japanse vrouwtje nog scherper uit. Wanneer beiden zo naast elkaar gaan, denkt men onwillekeurig aan ‘Beauty and the Beast’.
Ze observeerde en rapporteerde, zonder zich werkelijk in te leven. Ze wilde dat de mensen die al het schoons in Japan niet konden aanschouwen, daar dan toch in ieder geval over konden lezen.
Ook Elise van Calcar (1822-1904), schrijfster
| |
| |
en onderwijshervormster, had moeite zich te verplaatsen in een wereld die niet de hare was, zo blijkt uit haar boek Wat Parijs mij te zien en te denken gaf (1859). Het boek is de neerslag van alle indrukken die ze opdeed tijdens haar uitgebreide trip naar Parijs, die ze samen met een vriendin ondernam. Ze vergaapte zich daar aan de pracht en praal, verbaasde zich over de bouw van huizen en musea en verwonderde zich over de andere eet- en leefpatronen, het gedrag van de toeristen en van de Fransen zelf. Voor Van Calcar kwam het allemaal heel vreemd over en ze kon dan ook niet nalaten zich daar kritisch of spottend over uit te laten. Zo schreef ze over de Franse eetgewoonten bijvoorbeeld:
De Fransen schijnen licht voedsel te beminnen en niet moeilijk te voldoen, ofschoon zij veel werk van zoetjes en snoeperijen maken en het gebak doorgaans beter was dan de hoofdschotels. Elk drinkt zijn halve fles zure wijn als nectar, en zij bijten smakelijk in een roastbeef, die niet malser is dan katoen; maar zij moeten soep en veel brood hebben en dat moet goed zijn, meer korst dan kruim; daarom ziet men dan ook de broden niet dikker dan een worst tot een ongerijmde lengte uitgerekt. Broden van een Nederlandse el lang zijn zeer gewoon en staan in restaurants vaak als een bos hout of wandelstokken in een grote bak.
| |
Maatschappelijke ontwikkelingen
Nederland was in de vorige eeuw nog niet klaar voor de emancipatie-ideeën van Betsy Perk (1833-1906). Ze verkoos daarom vrijwillige ballingschap in Fauquemont en Brussel. Vooral de kritiek die zij kreeg op de lezingentoernee over vrouwenemancipatie die zij samen met Mina Kruseman had gehouden, trok ze zich erg aan. Tijdens die lezing had ze aanvankelijk Afgeluisterd gesprek over emancipatie voorgelezen. Maar omdat de reacties daarop bijzonder fel waren, verving ze dat onderdeel door een stuk uit haar roman Elisabeth in Frankrijk.
In Fauqemont, ook wel Valkenburg genoemd, schafte ze een witte ezel aan om zich mee te verplaatsen, zodat ze nog steeds veel opzien baarde. Als zij langskwam waren ‘alle Valkenburgse deur- en vensterposten in een ommezien gevuld met koppen’. Wat Perk meemaakte in deze voor haar ongewone gemeenschap, daarvan verhaalt zij in Mijn ezeltje en ik (1874):
't Sloeg klokke vijf. De koffie werd mij gebracht. Een ongewoon uur, hè, lezer in Holland? - Maar wij leven hier 1/3 Duits, 1/3 Belgisch, 1/3 Hollands. [...] De meid die mij de koffie bracht, zag er bijster ontdaan uit.
‘Wat schort er aan?’, vroeg ik.
‘Och mamsel, mamsel! Hoe gelukkig toch dat je niet met de ezel bent uit geweest. Er is een dolle hond. Och, och! Hij heeft Krelis gebeten en twee koeien en een kindje van mevrouw Vermaes, dat op haar schoot zat. Och, och!’
Geen wonder dat 't schepsel er ontdaan uitzag. Zij had zo'n zin in Krelis. Zij hoopte dat Krelis haren mins zou worden.
‘En is Krelis erg gebeten?’
‘Ja, mamsel, och God, ja! En de meester heeft hem al gebrand en nu - zij vertelde dit onder een vloed van tranen - en nu is hij reeds op weg naar St. Hubert.’
‘St. Hubert? Wie is dat? Een dokter?’
‘Een dokter! ... Welnee, mens... Een Sint, een Heilige.’
Maar Perk gebruikte het boek ook om met haar kritici af te rekenen, door bijvoorbeeld haar ezel als gesprekspartner te gebruiken en het dier te laten zeggen dat zij zich beter aan de bekende weg had kunnen houden. Zoals te verwachten viel, werd de publikatie van Mijn ezeltje en ik haar niet in dank afgenomen en deed het slechts een nieuwe golf van kritiek op haar neerkomen. Perk was hier niet tegen opgewassen en vluchtte opnieuw, nu naar Brussel. Ze zat echter niet bij de pakken neer en concentreerde zich op de bijzondere aspecten van het Brusselse leven, zoals ze liet zien in Kijkjes in België (1888).
Sympathieën met het communisme, bewondering voor de Russische revolutie en betrokkenheid bij de vrouwenemancipatie brachten Henriëtte Roland Holst er in 1921 toe naar
| |
| |
Sowjet-Rusland te gaan. Daar zouden een aantal congressen gehouden worden, waaronder de Internationale Vrouwenkonferentie. De reis verliep via Berlijn:
In Berlijn begon de geduldproef: ettelijke honderden afgevaardigden van verschillende landen, communisten, rode vakbonders en rode jeugd, waren daar verzameld. Allen wilden naar Moskou voor de kongressen, maar het gelijktijdig overbrengen van zovele pelgrims ging niet gemakkelijk. Men moest wachten op passen, visa, reisgelegenheid, - dagen lang, somtijds weken. En het wachten verdroot. De tropische hitte in de ontzaglijke steenwoestenij, die Berlijn is, matte af en enerveerde. Daarbij kwam de innerlijk onrust. Allen voelden haar; het meest zij, die voor de eerste keer gingen. Tussen hen en het doel hunner wensen lagen talrijke kwade kansen. Nog minder dan een gewoon mens, is een communist ooit zeker, werkelijk te komen, waar hij komen wil.
Ze was overtuigd socialiste en geloofde aanvankelijk in de Russische revolutie. Ze was idolaat van Trotzky. Op het Internationale Vrouwencongres dat in 1921 dat in Moskou gehouden werd, had ze de kans hem te ontmoeten: ‘Het was de laatste avond der vrouwenkonferentie. Trotzky zou komen om ons toe te spreken; allen verheugden wij ons en zagen uit naar zijn komst.’
Zes jaar later schreef ze het lyrische gedicht Heldensage over hem. Overigens beperkte ze haar bezoek aan Rusland niet tot Moskou en Trotzky, maar probeerde ze zo veel mogelijk facetten van het Russische socialisme en van het leven van Russische vrouwen te zien. In Uit Sowjet-Rusland (1922) gaf ze een impressie van haar bevindingen.
Carry van Bruggen hield in 1925 een aantal weken met haar zoon vakantie in Oostenrijk. Tirol (1926) is niet zomaar een reisverslag. Er is veel in terug te vinden van Van Bruggens eigen leven, gedachten en ideeën, maar het is ook een scherpe politieke observatie geworden:
Ja, er is hier veel moois en goeds en liefs, maar er is ook ‘something rotten’. Tirol voelt zeer sterk anti-joods en kan het niet tonen, want goeddeels leeft het van de joden. De rijke joodse families uit Wenen en München, uit Frankfurt en uit Berlijn komen er 's zomers hun geld verteren. Zij zijn gast, ze zijn klant, ze brengen de welvaart, men kan ze niet openlijk beledigen. Dus doet men het in het geniep...
| |
Globetrotters
Lang niet alle reizende vrouwen beperkten zich tot een bepaald deel van de aarde. Zoals in haar boek Herinneringen (1924) te lezen valt, hebben studie, werk en idealen Aletta Jacobs over de hele wereld gebracht. Haar eerste buitenlandse trip voerde naar Londen waar ze haar medicijnenstudie afrondde. Ze raakte al spoedig betrokken bij allerlei vrouwenvraagstukken en werd voorzittende van de Nederlandse Vereniging voor het Vrouwenkiesrecht. Om lezingen hierover te houden en om de Internationale Vrouwenconferenties te kunnen bijwonen, reisde ze ondermeer naar Frankrijk, Italië, Denemarken, Zweden, Noorwegen, Zwitserland, Hongarije en Zuid-Afrika. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging ze als speciale afgevaardigde van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht de neutrale en in oorlog zijnde landen in Europa af om te pleiten voor vredesonderhandelingen. Deze pacifistische ambities voerden haar uiteindelijk naar president Wilson van Amerika, waar ze polsde of hij een belangrijke aanzet tot vredesbesprekingen wilde geven:
Wat ik ook vroeg, steeds antwoordde de president dat Amerika zelf in moeilijkheden verkeerde en dat hij daarom geen definitief antwoord op hetgeen ik vroeg mocht geven. De omstandigheden konden zich elke dag wijzigen, dus moest hij vrij blijven om te doen wat op een ogenblik het beste zou blijken. Zelfs een zeer oppervlakkige en onofficiële verklaring zou hem aan banden kunnen leggen, en dat wilde hij vermijden. [...] Intussen was hij van mening dat de neutrale landen in Europa zelfstandig een actie konden beginnen. Wat hem betrof,
| |
| |
geen ogenblik zou hij een dergelijk optreden beschouwen als een onvriendelijke daad tegen Amerika.
Enkele jaren voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog had Jacobs een bijna anderhalf jaar durende tocht gemaakt door Noord- en Zuid-Afrika, Azië en Rusland. Ze had tot deze onderneming besloten enerzijds om de dood van haar man, Carel Victor Gerritsen, beter te kunnen verwerken, anderzijds om zich in de landen die ze aandeed, in te zetten voor het kiesrecht voor vrouwen.
Ze begon met een weekje Madeira in afwachting van haar vriendin en reisgenote Mrs. Chapmann Catt. Samen namen ze de boot naar Zuid-Afrika (over haar ervaringen aldaar leze men het in dit nummer afgedrukte fragment). Per trein bezocht ze Rhodesië en Zambesië. Vanuit Durban reisde ze opnieuw per boot, maar nu langs de oostkust van Afrika, naar Port Saïd. Ze koos expres een schip dat in alle tussenliggende havenplaatsen een paar dagen bleef liggen. Ze trok door Egypte, Beiroet en Palestina. Over de bevolking daar schreef ze in Herinneringen:
In Jaffa en Jeruzalem leken alle mensen lelijke Doornroosjes die, na 2000 jaren te hebben geslapen, door een ruwe hand waren gewekt en nu huns weegs gingen in de kleren en met de zeden en gewoonten van hun eigen tijd.
Ceylon en Brits-Indië volgden, evenals Birma en Nederlands-Indië, waar ze Medan, Java en Sumatra bezocht. Vandaar stak ze over naar Hongkong, de Filippijnen, China en Japan en reisde ten slotte met de trein van Wladiwostok naar Berlijn weer richting Nederland.
Stella Oristorio di Frama. Onder die naam probeerde Mina Kruseman in Amerika een zangcarrière op te bouwen, nadat ze haar zangstudies in Brussel (wegens onenigheid over de wijze van lesgeven) en in Parijs (door het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog) had moeten afbreken. Ze had erg veel moeite om naam te maken. Ze weet dat niet aan haar eigen kunnen, maar aan de wijze waarop de Amerikaanse samenleving in elkaar zat:
*** zou hier fortuin kunnen maken, maar dan moet hij lange opgesmukte verhalen over zichzelf en over zijn talent in alle grote Amerikaanse bladen laten plaatsen en portretten exposeren, één jaar voor hij zelf verschijnt. Dàt is Amerikaanse grootheid! Jammer dat ik het geen jaar geleden geweten heb! (Mijn leven, I)
Van het Amerikaanse publiek heeft ze geen hoge pet op: ‘Het publiek oordeelt in het geheel niet, maar gaat dáárheen, waar de kranten het zenden, en de kranten zenden de goede mensen naar de amusementen welke hen het beste betalen.’ (Mijn leven, I)
Na een kleine twee jaar besluit Kruseman om een punt achter haar zangcarrière te zetten en naar Nederland terug te keren:
Gisteren kwam er nog een [manager] om mij voor concerten te engageren, hij had gehoord dat ik gereed was om Amerika vaarwel te zeggen en kwam nog een laatste poging aanwenden om mij hier te houden.[...] Eindelijk kwam het er op neer dat hij verliefd geraakt was op een Engels briefje dat ik hem geschreven had, en dat hij mij ten huwelijk kwam vragen. Dat is het gewone einde van schier alle kennismakingen hier; ziet men een geldwinning in een vrouw, dan tracht men haar voor zichzelf te sicureren, om in de winsten te delen! Alles is hier handel, en niets kan zo dwaas wezen of het wordt tot handel gereduceerd. (Mijn leven, I)
Vijf jaar later ging ze Nederlands-Indië, nadat ze alle brieven aan en door haar uit de periode 1858-1877 had laten publiceren onder de titel Mijn leven. Door haar eigenzinnige levenshouding kon ze daar niet lang blijven en ze week met haar man uit naar Rome. Daar beviel ze, als bewust ongehuwde moeder, van hun kind. Ze dreef de Italiaanse ambtenaren tot wanhoop door zelf aangifte te willen doen van de geboorte, terwijl zij haar man toch bij zich had. Uiteindelijk vestigden ze zich in Frankrijk, waar Kruseman nog het tijdschrift La Voix des Femmes opgericht heeft.
Madelon Lulofs veroorzaakte een schandaal
| |
| |
op Deli door haar man te verlaten voor de Hongaarse planter Székely. De situatie in de besloten plantersgemeenschap - haar eerste echtgenoot was ook een planter - werd zo onaangenaam en de liefde voor hem was zo groot, dat Székely-Lulofs hem volgde naar zijn geboorteland:
Toen we na een kleine twintig tropische jaren eindelijk voorgoed naar Europa terugkeerden, konden wij kiezen tussen twee vaderlanden om er ons te vestigen.
Laat ik het hier direct eerlijk bekennen en vaststellen: van deze mogelijkheid tot keuze heb ik mij toén eigenlijk geen ogenblik rekenschap gegeven. Toen Béla in Marseille kaartjes nam naar Boedapest en alleen terloops zei: ‘Bij gelegenheid gaan we dan ook eens naar Holland...’ vond ik dat doodgewoon met de vanzelfsprekende inschikkelijkheid van getrouwde vrouw, wie automatisch naam en nationaliteit van de echtgenoot zijn toebedeeld.
Over haar leven in Hongarije schreef ze De kleine strijd (1948). Daarin doet ze op scherpe wijze verslag van de moeite die ze had om zich aan te passen aan een zo totaal andere maatschappij dan de Indische. Ze was daar gewend aan huispersoneel; in Hongarije nam ze als vanzelfsprekend een inwonende hulp, hoe klein ze ook woonden. De Hongaarse dienstbodes leidden een armetierig bestaan. Zo iemand huren, leek dan ook voor haar het grootste probleem te zijn: bijna elk hoofdstuk gaat over een andere dienstbode.
| |
Emancipatiepioniersters
Een deel van deze bereisde vrouwen was overtuigd feministe of kwam anderszins op voor de vrouwenbelangen. Hun behoefte om de grens over te gaan, had veelal te maken met hun feministische levensvisie.
Mina Kruseman ondernam haar eerste tochten om haar carrière op te bouwen. Aanvankelijk zocht ze het nog in de zang, maar toen dat niet lukte, ging al haar aandacht en energie naar de emancipatie van de vrouw. In haar roman Een huwelijk in Indië uitte ze zich al fel tegen het huwelijk; na de verschijning van het boek ondernam ze de eerder genoemde lezingentournee waarin zij voordrachten hield over de rechteloosheid, de sociale toekomst en de positie van vrouwen.
Betsy Perk zette in 1870 het eerste Nederlandse vrouwentijdschrift op. Ze werd echter al snel uit de redactie van Ons Streven gezet en richtte daarom een tweede vrouwenblad op, Onze Roeping. Dit blad pleitte voor recht op onderwijs en beroepsscholing voor vrouwen. Om haar woorden kracht bij te zetten, stichtte ze de eerste Algemeene Nederlandsche Vrouwenvereniging Arbeid Adelt. Maar opnieuw werd ze het slachtoffer van onderling geruzie en opnieuw werd ze buiten spel gezet. Ze liet zich niet weerhouden en pleitte tijdens de lezingentournee met Mina Kruseman voor het recht van vrouwen op arbeid. Ook in Mijn ezeltje en ik kwam ze daarop terug:
Reden waarom ik alle collega's zou aanraden net te doen als ik en de zinnen op een ezel te zetten. Wij zouden dan - mettertijd! - een mooi korps amazonen kunnen oprichten om te velde te trekken tegen de verkrachters der vrouwelijke rechten op arbeid, daar wij, op onze ezels gezeten, de mannen, minstens, van achter den toonbank zouden kunnen wegdringen.
Henriëtte Roland Holst heeft zich sterk ingezet voor de bewustmaking van de arbeidersklasse, vooral voor het vrouwelijk deel: zij probeerde socialisme en feminisme te combineren. Dit ideaal wilde zij toetsen tijdens haar reis naar Sowjet-Rusland. Over de Oostrussische vrouwen die ze tijdens de Internationale Vrouwenconferentie in Moskou zag, schreef ze:
Toen zij de witte ronde schouwburgzaal waar deze gehouden werd, binnenkwamen, zwijgend-statig in haar oosterse klederdracht, één voor één door de smalle zijgangen schrijdend om haar plaatsen in te nemen op de eerste rijen, toen voelden wij allen, geloof ik, die daar te samen waren, dat het ons gegeven was een ogenblik vol diepe betekenis te beleven, voor het lot der mensheid.
| |
| |
De eerste tekenen waren zij van een ontzaglijke komende verandering, het eerste begin van een worsteling, die bitter zou zijn en langdurig. Haar opzegging aan de mannenmaatschappij van de oude slaafse gehoorzaamheid, haar opstanding tot mens-willen-worden, het betekende een omwenteling in het bewustzijn en de zede, een omwenteling in de verhoudingen der geslachten, even groot en diep en onmetelijk in haar werkingen, als de omwenteling der klasse-verhoudingen in Europa en Azië.
Aletta Jacobs was voorloopster op vele gebieden. Ze was in Nederland de eerste vrouw die toegang kreeg tot de HBS en de universiteit; ze was de eerste vrouw die promoveerde en de eerste vrouwelijke arts. De eerste kliniek voor geboortenregeling ter wereld is door haar gesticht. Na twintig jaar gaf ze haar artsenpraktijk op om zich volledig in te zetten voor het kiesrecht voor vrouwen. Ze reisde naar een groot aantal landen om propaganda te maken, lezingen te houden en conferenties bij te wonen. Waar ze kwam, richtte ze een afdeling van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht op. Zelfs op de schepen waarmee ze reisde wist ze de passagiers enthousiast te krijgen voor de goede zaak en heeft ze vele lezingen gehouden. Onderweg van Caïro naar Ceylon, in 1912, gebeurde dat ook:
De mogelijkheid van een spoedige invoering van vrouwenkiesrecht was in Nederland toen reeds zozeer verbreid, dat nog geen drie dagen na ons vertrek, mij een door 36 passagiers ondertekend verzoek werd overhandigd om een voordracht over het onderwerp te houden. Als goede propagandiste moest ik mij over dit verzoek natuurlijk verheugen, maar wij waren in de Indische Oceaan en het was buitengewoon warm... Toch wilde ik niet weigeren en met toestemming van de kapitein werd de eetzaal tweede klasse de volgende middag tot vergaderzaal ingericht. (Herinneringen)
Carry van Bruggen hield zich in haar latere boeken vooral bezig met de denkende vrouw, voor haar was het verkrijgen van rechten alleen niet voldoende. Haar vroegste, Indische, werk is realistischer van aard; daarin beschrijft ze de situatie van de vrouwelijke bediende.
Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck was een feministisch journaliste en eveneens voorvechtster van het vrouwenkiesrecht. De strijd tegen armoede en prostitutie en daarmee tegen moreel verval hield haar zeer bezig. Reden waarom ze in ‘de West’ zorgvuldig naar het meisjesonderwijs keek en naar de kleding, het gedrag en de bezigheden van de vrouwen aldaar. Van één vrouw in Suriname was ze bijzonder onder de indruk: mevrouw Begemann, directrice van een ziekenhuis waarin, zoals Wijnaendts Francken-Dyserinck het formuleerde, slachtoffers van ernstige ziekten, slavernij, armoe, drankmisbruik en bijgeloof verpleegd werden. Onder de leiding van mevrouw Begemann werd het ziekenhuis veranderd van een stinkend hol in een goed georganiseerde, hygiënische instelling. De journaliste wond zich zeer op over het uitblijven van erkenning voor het werk van mevrouw Begemann:
En dan bal je even je vuisten als je denkt aan de traktementen van zovele manlijke nulliteiten in patria, die f1000,= 's maands opstrijken en een traktement van een weldoenster der kolonie, dat f75,= is. Het is immers máár vrouwenwerk, en je bent immers geen regeringsgrootheid, zelfs geen referendaris die vanzelf de Leeuw krijgt na zo en zovele dienstjaren. Heeft deze laatste inderdaad méér dan mevr. B blijk gegeven van ‘beproefde vaderlandsliefde’? (Drie maanden in de West)
Niet alleen mannen - ook vrouwen reizen dus al een tijdje over de aardbol. En gelukkig zijn hun ervaringen niet allemaal verloren gegaan of verdrongen door die van mannelijke collega's. Kranteartikelen, reisverslagen, al dan niet toeristisch van aard en toon, reisverhalen, brieven, novelles en romans geven een goede indruk van de mogelijkheden en onmogelijkheden die er waren voor vrouwen die zich rond de eeuwwisseling buiten de deur en buiten de landsgrenzen waagden.
|
|