Robert-Henk Zuidinga
Taal in Letteren
Op een handjevol kenners na zullen de meeste mensen, gevraagd naar de titel van een Spaans boek, niet aankomen met het werk van Federico García Lorca of Carlos Fuentes. De enige Spaanse titel die zich in onze parate kennis genesteld heeft, is Don Quichot of, completer, El Ingenioso Hildalgo Don Quixote de la Mancha (1605/1615; vertaald als De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha), van Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616).
Het is om die reden terecht dat het Nederlands aan dat boek een aantal uitdrukkingen dankt. Om te beginnen is er natuurlijk de naam Don Quichot, zoals die voorkomt in ‘Hij is een echte Don Quichot’, in de betekenis van een hemelbestormer die fanatisme en gebrek aan realiteitszin combineert. In het verlengde daarvan bestaat de term donquichotterie, die in Van Dale wordt omschreven met ‘handeling of handelwijze die voortspruit uit onpraktisch en onberedeneerd idealisme’.
Dezelfde figuur komt ook in onze taal voor als ‘een ridder van de armzalige figuur’. Die karakterisering komt woordelijk uit het boek: el caballero de la trista figura, en is volgens het woordenboek een schertsende aanduiding voor ‘iemand die er ellendig uitziet of zich belachelijk maakt’.
Informatie over de herkomst van de naam Don Quichot (in het Spaans gespeld als Don Quixote, in het Engels als Don Quijote, in het Frans als Don Quichotte) biedt een van de aantekening achterin de roman: ‘Het woord quijote is niet door Cervantes bedacht. Het is de naam van het dijstuk van een harnas. De keuze van de schrijver viel op dit woord niet alleen wegens zijn betekenis, maar ook omdat de uitgang -ote uitsluitend toegepast wordt om iets als lachwekkend of verwerpelijk voor te stellen.’
Hoewel ze niet in het woordenboek terug te vinden zijn, hebben we nog meer woorden aan Don Quichot te danken. In zijn Inleiding tot de picareske verhaalkunst (Groningen, 1978) heeft Dr. H. van Gorp het over ‘een quichoteske episode’. Maar de mooiste variant levert hij in de zin ‘Van de auteur van Don Quijote kon zulks trouwens verwacht worden; werd ook Sancho Panza niet in het tweede deel geleidelijk aan gequijotiseerd!’
Zelfs tot in onze kleinkunst heeft de armzalige ridder zijn sporen achtergelaten. De cabaretgroep Don Quishocking koos als naam een contaminatie van Don Quichot en shocking. Daarmee werden in één naam de twee elementen van het Nederlands cabaret in de jaren zestig en zeventig samengevat: het zonder uitzicht op enig resultaat bevechten van het kwaad in de wereld en, als middel daarbij, shockeren. Een zorgvuldig gekozen naam, dus, waar veel denkwerk in is gaan zitten. Dat blijkt ook uit een boek over de geschiedenis van die groep, Zolang het maar niet dichterbij komt (Aarlanderveen, 1980); daarin staat bij 28 juni 1967: ‘George moet naar het toilet. Bedenkt daar de naam Don Quishocking.’