| |
| |
| |
Andreu van Hooft Comajuncosas
Het hervonden woord
Over de hedendaagse Catalaanse literatuur
Wordt de Catalaanse literatuur met uitsterven bedreigd? De Catalaanse schrijver en criticus Joan Fuster zou deze vraag zo'n vijftien jaar geleden stellig positief hebben beantwoord. In 1978 publiceerde hij in het tijdschrift Serra d'Or een artikel waarin hij op uiterst kritische en pessimistische wijze de situatie van Catalaanstalige literatuur in de jaren zestig en zeventig beschrijft. Een van de reeks onomwonden uitspraken die hij in dit artikel doet is de volgende - sprekend over de verspreiding van Catalaanse literatuur zegt hij: ‘De uitgaven in het Catalaans, gering, pover, slecht uitgevoerd, en met een korte levensduur, altijd op sterven na dood, vormen geen aanmoedigend “literair” platform.’ Fuster signaleerde (en betreurde) dat de Catalaanse literatuur niet over de noodzakelijke kanalen (uitgeverijen) beschikte om haar produkten te verspreiden en er bekendheid aan te geven. Daarnaast constateerde hij dat er nauwelijks sprake was van een publieke en kritische discussie over Catalaanstalige literaire werken. Dit was enerzijds te wijten aan het vrijwel ontbreken van Catalaanstalige kranten en tijdschriften waarin deze kritische discussie zou kunnen worden gevoerd, en anderzijds aan de geringe aandacht die de Spaanstalige Catalaanse media hieraan besteedden. Als gevolg van bovengenoemde omstandigheden bevond de Catalaanstalige literatuur zich, aldus Fuster, in een ‘abnormale’ situatie, terwijl de gedichten van schrijvers als Salvador Espriu, J.V. Foix, Joan Oliver, Joan Brossa, of de romans van Mercè Rodoreda, Manuel de Pedrolo, Terenci Moix, zo vond hij, toch wèl normaal waren.
Deze woorden van Joan Fuster markeren een keerpunt in de geschiedenis en ontwikkeling van de Catalaanse hedendaagse literatuur. De ‘abnormale’ situatie die Fuster beschreef, was het gevolg ruim vijfendertig jaar onderdrukking van de Catalaanse cultuur en identiteit. Tijdens het regime van dictator Franco (1939-1975) was het Catalaans een clandestiene taal, die alleen binnen de intimiteit van de huiskamer vrijelijk gesproken kon worden. Het gebruik van het Catalaans in publikaties, kranten, bij de radio of de televisie, was niet toegestaan. Niet dat publiceren in het Catalaans bij de wet verboden was (voor het Franco-regime bestond simpelweg alleen het Spaans), maar in de praktijk voerde de censuur allerhande arbitraire argumenten aan om publikatie van Catalaanstalige boeken te verhinderen. Pas na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog, en dank zij het doorzettingsvermogen van verzetsgroeperingen, lukte het om op kleine schaal en illegaal Catalaanstalige werken uit te geven. Op deze wijze werden in 1947 vijfenzestig titels gepubliceerd. In de jaren zestig en tijdens de nadagen van de dictatuur groeide dit aantal uit tot enkele honderden.
| |
Relatieve boom
Na de dood van de dictator (1975) en met de democratisering van Spanje kreeg het Catalaans in de van oudsher Catalaans-sprekende gebieden (Catalonië, Valencia en de Balearen) de status van officiële taal, te zamen met het Spaans. Maar het terugkrijgen van het recht om de eigen taal weer te gebruiken en uiting te geven aan de eigen culturele identiteit, betekende niet dat de Catalaanse taal en cultuur automatisch vanuit hun miserabele positie weer tot leven kwamen. Integendeel, zoals Joan Fuster constateerde: de noodzakelijke infrastructuur om deze taak te volbrengen, ontbrak.
In de tweede helft van de jaren zeventig werd begonnen met de aanleg van deze infrastructuur en het normaliseren van de taal. Nadat generaties Catalanen verstoken waren geweest van onderwijs in de eigen taal - met als gevolg dat voor veel van hen Catalaans slechts een gesproken en informeel communicatie- | |
| |
middel was, lezen en schrijven werd in het Spaans gedaan - werd het Catalaans in het lager, middelbaar en hoger onderwijs geïntroduceerd, eerst als vak, later ook als voertaal. Na verloop van tijd verschenen er Catalaanstalige en tweetalige dagbladen. Spaanstalige kranten met de Catalaanssprekende gebieden als geheel of gedeeltelijk verschijningsgebied, gingen over tot het publiceren van literaire en culturele supplementen in het Catalaans. Regionale radio- en televisiestations deden hun intrede met, vanzelfsprekend, Catalaans als voertaal, en ook landelijke stations introduceerden Catalaanstalige uitzendingen. Het aantal tijdschriften van algemene en specialistische aard, waaronder literaire, nam in de loop van de jaren tachtig een vlucht. Nieuwe literaire uitgeverijen zagen het licht, en reeds bestaande brachten nieuwe collecties op de markt. In 1976 werden zo'n 1000 boektitels in het Catalaans uitgegeven, in 1978 - het jaar waarin Fuster zijn sombere kijk op de literaire stand van zaken gaf - waren dat er iets meer dan 1100. Pas na dit jaar zou er een stroomversnelling optreden: in 1980 bedroeg het aantal gepubliceerde titels ruim 1700, in 1988 verschenen meer dan 4000 Catalaanstalige boeken.
Als de huidige situatie wordt vergeleken met de zwarte periode die de Catalaanse literatuur doormaakte tijdens de Franco-dictatuur, dan is het wellicht niet overdreven te zeggen dat in de jaren tachtig een gouden eeuw is aangebroken. De Catalaanse literatuur kent momenteel een relatieve boom.
| |
Poëzie als hoeksteen
Het beeld dat het Catalaanse literaire panorama van de laatste decennia laat zien is opmerkelijk als dat vergeleken wordt met dat van de meeste andere Westerse landen: er wordt meer poëzie dan proza geschreven. De dichter, vertaler, academicus en linguïst Gabriel Ferrater, geprezen vanwege zijn vlijmscherpe oordelen en het helder inzicht waarmee hij sprak over literatuur in het algemeen en poëzie in het bijzonder, constateerde in een artikel dat in 1953 in het tijdschrift Ínsula verscheen, dat poëzie de hoeksteen van de Catalaanse cultuur is. Ferrater zag de Catalaanse beschaving als een cultuur waarin alle activiteiten (zelfs de politieke) terug te voeren zijn op de poëzie, en waarin de poëzie wordt gebruikt als universeel middel tegen het uiteenvallen van diezelfde cultuur.
De poëzie van de jaren vijftig, zestig en begin jaren zeventig was veelal verbonden met de politieke strijd voor het herstellen van de democratische vrijheden en, inherent hieraan, het herstellen van de onderdrukte Catalaanse cultuur, taal en identiteit. Als gevolg van het niet op de voorgrond treden van politieke partijen en het ontbreken van massamedia, werden veel artistieke uitingsvormen en vooral poëzie gebruikt als kanaal voor de verspreiding van politieke en maatschappelijke visies. In die hoedanigheid stond met name de poëzie symbool voor de Catalaanse identiteit.
Veel literaire werken uit die tijd bevatten een hele reeks concepten, ideeën, ethische, esthetische en ideologische standpunten, die de literatuur een toegevoegde, niet-literaire waarde verschaffen. Kenmerkend hiervoor is het feit dat de poëzie en ook het geringe proza uit die tijd veelvuldig voorzien werden van adjectieven die later in onbruik raakten, zoals ‘sociaal-realistische literatuur’, ‘verzetsliteratuur’, ‘geëngageerde literatuur’.
Het geleidelijke herstel van de democratische vrijheden en het opnieuw verwerven van het recht de eigen taal weer te gebruiken in alle sectoren van de maatschappij, veroorzaakte in Catalonië een collectieve euforie; de drang om de eigen, onderdrukte identiteit te manifesteren was daarbij sterker dan ooit tevoren. Dichters en chansonniers hadden in dit uiting geven en verspreiden van de eigen identiteit een katalyserende voortrekkersrol, niet in de laatste plaats vanwege bovengenoemde symbolische functie van de poëzie.
In de loop van de jaren zeventig en met het verdwijnen van de dictatuur neemt de sociaal-politieke component van de Catalaanse literatuur af, om plaats te maken voor een grotere nadruk op de wederopleving en het herstel van de Catalaanse taal, de Catalaanse identiteit. Ontdaan van de sociaal-politieke component, wordt de poëzie nadrukkelijker dan voorheen algemeen symbool van de Catalaan- | |
| |
se identiteit. In de tweede helft van de jaren tachtig lijkt de overheersende rol van het poëtische genre af te nemen; er is een groeiende belangstelling van schrijvers en lezers voor Catalaanstalig proza.
De beeldengroep op het Palan de la Música, Barcelona (foto: Jinke Obbema)
| |
De generatie van zeventig
In het begin van de jaren tachtig verschijnen twee bloemlezingen met werk van dichters die wel worden aangeduid als de ‘generatie van zeventig’: La nova poesia catalana van Joaquim Marco en Jaume Pont en Les darreres tendències de la poesia catalana van Vicenç Altaió en J.M. Sala-Valldaura. Naast een overzicht van de individuele dichters en een selectie van hun poëtisch oeuvre bevatten beide anthologieën een gedeelte waarin de samenstellers de plaats en rol beschrijven die dichters en werk als geheel innemen in de Catalaanse literatuur. Zij constateren dat er tussen deze dichters, die hoofdzakelijk gedurende de laatste jaren van de dictatuur en het begin van de politieke overgang van Spanje (1975-1977) naar voren kwamen, duidelijke overeenkomsten bestaan van literaire en niet literaire aard.
Jaume Pont en Joaquim Marco wijzen in hun bloemlezing op de veranderingen in het werk van de dichters van de generatie van zeventig ten opzichte van de poëzie die gebruikelijk was in de jaren vijftig en zestig. De dichters braken in hun werk met het kritische en geëngageerde realisme, hoewel de culturele militantie en het persoonlijk engagement van de dichters bleef.
Deze destijds veelal jonge schrijvers waren zich bewust van het feit dat de toekomst van de Catalaanse literatuur in hun handen lag; er moest, om het maar botweg te zeggen, geproduceerd worden. Dit werd dan ook gedaan, waarbij, de verworven vrijheden benuttend, volop geëxperimenteerd werd. De experimenten en werken van deze dichters waren een stimulans voor een literatuur die zat te wachten op nieuwe vormen, nieuwe benaderingswijzen. Overal in de Catalaanssprekende gebieden verdiepten schrijvers of schrijverscollectieven zich in nieuwe benaderingswijzen van de poëzie. Er werd vooral veel geëxperimenteerd met neo-avangardistische uitingen: concrete poëzie, lettrisme, visuele poëzie. Veel dichters braken met de traditionele patronen voor metrum, strofe en rijm. Reclame, film en de popcultuur dienden regelmatig als inspiratiebron. Daarnaast zijn in de gedichten van de generatie van zeventig duidelijke verwijzingen te vinden naar de belangrijkste Catalaanse dichters van de twintigste eeuw, zoals J.V. Foix, Gabriel Ferrater, Carles Riba, Joan Vinyoli en Josep Palau i Fabre. Een veel voorkomend thema in het werk van de dichters van de generatie van zeventig is het woord
| |
| |
zelf, vooral de relatie tussen de woorden en de dingen, de relatie tussen woord, concept en object. Het woord, de taal, de poëzie zelf worden het poëtisch object.
Ramon Pinyol karakteriseert de jaren zeventig als de ‘tijd van de pogingen en oefeningen’. Alex Broch heeft het over een periode waarin de preoccupatie voor de taal centraal staat. Jaume Pont en Joaquim Marco (de eerste naast criticus ook dichter van de generatie van zeventig) signaleren onder meer de volgende tendensen in deze periode: gedichten die, in navolging van Gabriel Ferrater, aansluiten bij de Anglo-Saksische traditie (Eliot, Auden, Pound, Graves) en het morele intimisme van Kavafis; gedichten waarin de klassieke tradities van de troubadours en de Italiaanse Renaissance vermengd worden met bepaalde surrealistische benaderingswijzen, (de dichter J.V. Voix ging de generatie van zeventig hierin vooraf); gedichten met een puur surrealistische grondslag waarin beelden ontleend worden aan de ironische belevingswereld; gedichten die gebaseerd zijn op de orale en geschreven folkloristische traditie; hyperrealistische underground-poëzie met een esthetica die overeenkomsten vertoont met die van de Newyorkse popcultuur.
| |
Middelmatigheid en groepsbeeld
Tegenwoordig wordt niet zonder reden regelmatig gewezen op de middelmatige kwaliteit van een deel van deze werken. Er zijn verschillende redenen die deze middelmatigheid van een deel van de gepubliceerde gedichten verklaren. We noemen er hier twee. De nadruk die in de Catalaanse maatschappij werd gelegd op het herstel van de eigen taal en de belangrijke rol die in dit proces aan de poëzie werd toegeschreven, had tot gevolg dat ‘Catalaanstaligheid’ vaak als belangrijkste criterium gold: de kwaliteit van een uit te geven werk deed er weinig toe, alles wat in het Catalaans werd geschreven was goed. De taal moest immers overleven. Aan de andere kant hadden veel schrijvers, in de euforie van de nieuw verworven vrijheden, zich in overijlde improvisaties gestort. Dit laatste was kenmerkend voor de algehele instabiliteit waarmee deze overgangsjaren van dictatuur naar democratie gepaard gingen,
Niettemin heeft de generatie van zeventig belangrijke auteurs voortgebracht als Pere Gimferer, Miquel de Palol, Joan Margarit, Miquel Desclot en Jaume Pont, die in hun werk op uiteenlopende wijze de erfenis van het Catalaanse poëtische verleden hebben benut.
Kaft 1e druk van de Engelse editie van ‘Unromantic Spain’ (foto: Jinke Obbema)
De schrijvers van de generatie van zeventig profileerden zich al snel als groep, de dichters van na de dictatuur die in alle vrijheid in het
| |
| |
Catalaans konden schrijven. Dit groepsbeeld werd versterkt door het feit dat zij zich gezamenlijk inzetten voor de infrastructuur die Joan Fuster nodig achtte, wilde de Catalaanse literatuur overleven. Zij zijn de drijvende kracht geweest achter de oprichting van tijdschriften, collecties en uitgeverijen. Zij hielpen jongere schrijvers op weg; zorgden ervoor dat hun werken werden uitgegeven en bekendheid kregen. Zij bewerkstelligden, ten slotte, het op gang komen van een publieke, literaire discussie. Het waren schrijvers als Miquel Desclot, Xavier Bru de Sala, Maria Merce Marçal, Jaume Pont, Joan Navarro, Vicenç Altaió en Ramon Pinyol, allen vertegenwoordigd in de uitgeverij Els Llibres del Mall - opgericht door laatstgenoemde dichter, Ramon Pinyol - die in de loop van de jaren zeventig op doorslaggevende wijze inhoud wisten te geven aan de nieuwe ontwikkelingen en tendensen in de Catalaanse literatuur.
Deze ‘wapenfeiten’ illustreren het belangrijke aandeel dat de dichters van de generatie van zeventig in het ontstaan van de hedendaagse Catalaanse literatuur hebben gehad. Hun invloed is eigenlijk nog altijd aanzienlijk, want een deel van hen bevindt zich momenteel op sleutelposities van het literaire, culturele en intellectuele leven in Catalonië: zij bekleden vaak hoge universitaire functies of hebben invloedrijke posities bij kranten, tijdschriften, uitgeverijen, binnen de overheid of in de politiek. Sommige dichters blijven ook tijdens de jaren tachtig en begin jaren negentig publiceren.
| |
Op weg naar een nieuwe lichting
De eerste helft van de jaren tachtig toont weinig nieuwe ontwikkelingen in de Catalaanstalige poëzie. Er worden minder dichtbundels gepubliceerd; een van de oorzaken hiervan is wellicht de tijdelijke crisis in de Catalaanse uitgeverswereld. Debuutbundels zijn schaars. In de tweede helft van de jaren tachtig zal hier verandering in komen.
De enkele auteurs die in het tijdsbestek 1980-1985 debuteren zijn jonger dan de dichters van de generatie van zeventig. Het werk van deze dichters vertoont geen al te grote verschillen ten opzichte van dat van hun voorgangers, al introduceren zij enkele ‘nieuwe’ elementen in hun gedichten die een belangrijke rol zullen spelen in het werk van dichters die later in het decennium debuteren. Wel geeft hun werk, in vergelijking met dat van de generatie van zeventig, een meer overwogen indruk. Dit uit zich in een verbeterde techniek en doordachtere aanpak van de thematiek. Deze brug tussen de jaren zeventig en de tweede helft van de jaren tachtig wordt gevormd door auteurs die bekendheid hebben gekregen via de collecties van Mall en de recentere collecties van Columna en Quaderns Crema - alle drie gevestigd in Barcelona. Een van de dichters van wie het werk gezien kan worden als een voorbode van de veranderende tendensen die zich vooral in de tweede helft van de jaren tachtig zullen manifesteren, is Alex Susanna (Barcelona, 1957). Hoewel zijn werken een eclectische inslag hebben, klinken in zijn eerste gedichten toch vooral de resonanties van het surrealisme door. Wat dit laatste betreft sluit Susanna dan ook aan bij veel dichters van de generatie van zeventig. In zijn latere werk, waarin een gedefinieerde poëtica vorm krijgt, voert de ‘stem van de ervaring’ de boventoon. Hiermee sluit hij aan bij de Anglo-Saksische traditie van Spaanstalige dichters als Jaime Gil de Biedma en Carlos Barral en de Catalaanstalige poëet Gabriel Ferrater, vertegenwoordigers van wat Carme Riera de ‘Barcelonese school’ noemde en andere critici de ‘groep van vijftig’. Het eclecticisme en ‘de stem van de ervaring’ zullen een belangrijke plaats innemen in het werk van dichters die in de tweede helft van de jaren tachtig naar voren komen. In dit verband dienen ook Victor Obiols met Carrer
d'hivern en Jordi Jové met 1983 genoemd te worden.
Halverwege de jaren tachtig verschijnen enkele bloemlezingen met niet eerder in boekvorm gepubliceerde werken van jonge dichters: L'espai del vers jove. Mostra poètica jove 1985, uitgegeven in València, waarin 32 jonge auteurs debuteerden. Daarnaast verschenen er twee universitaire bloemlezingen, één in Barcelona, Antologia Poètica Universitària
| |
| |
(1985) en één in Lleida, Acebedari (1984), met werk van respectievelijk 36 en 5 dichters.
Via deze bloemlezingen kregen in totaal 73 jonge dichters een bescheiden debuut. Van iets minder dan de helft van deze debutanten zou in de tweede helft van de jaren tachtig een dichtbundel verschijnen, en van een enkeling meer dan één.
| |
Eclectische jonge dichters
In de tweede helft van de jaren tachtig verschijnt er een relatief groot aantal debuutbundels van jonge dichters. Deze nieuwe lichting presenteert zich in tegenstelling tot de generatie van zeventig niet als groep. Zowel in het poëtische als in het verhalende en essayistische genre lijken deze auteurs zich vooral te concentreren op het vak zelf, de kunst van het schrijven. In Antologia dels nous poetes catalans (1989), de meest recente bloemlezing van Catalaanstalige poëzie, signaleert samensteller David Castillo de grote verscheidenheid aan poëtische patronen, thematiek, technieken en tradities in het werk van de jonge dichters van de jaren tachtig. Deze diversiteit is niet alleen te vinden in het werk van de verschillende dichters onderling, maar ook binnen het oeuvre van een enkele poëet. Hoewel dit literair eclecticisme en het ontbreken van een groepsidentiteit misschien wel dè gemeenschappelijke kenmerken zijn van deze jonge dichters die proberen te ontsnappen aan de classificerende en etiketten plakkende criticus, zullen we hier toch een aantal kenmerken en tendensen beschrijven met de bedoeling de lezer een beeld te geven van de nieuwste ontwikkelingen in de Catalaanse poëzie.
‘Ondanks hun veelal jeugdige leeftijd hebben deze dichters over het algemeen een sceptische levensvisie, zowel wat de maatschappij als de literatuur betreft.’
Ondanks hun veelal jeugdige leeftijd hebben deze dichters over het algemeen een sceptische levensvisie, zowel wat de maatschappij als de literatuur betreft. Er bestaat een duidelijke ontevredenheid met de huidige consumptiemaatschappij, maar ideeën om de wereld te veranderen zijn van het toneel verdwenen. Zij geloven nergens meer in. Ook niet in het eventuele ontstaan van nieuwe stromingen in de literatuur. Daarom richten zij hun blik op het verleden, op de klassieke Griekse en Latijnse tradities, op de middeleeuwen, op dichters uit de Gouden Eeuw, op de belangrijkste scholen en stromingen die de twintigste eeuw heeft voortgebracht. Zij selecteren naar eigen goeddunken elementen uit de uiteenlopende tradities en stromingen zonder zich daarbij beperkingen op te leggen. Zo kunnen in een enkele dichtbundel naast vrije verzen gedichten voorkomen die zijn geschreven volgens verschillende klassieke metrische schema's en strofische vormen. Le sucrier velours van Joan Vicent Clar, in 1984 bekroond met de poëzieprijs Vicent Andres Estellés, is hier een voorbeeld van. Deze bundel bevat sonnetten, fonetische, concrete en visuele gedichten.
Het werk van de nieuwe, jonge dichters getuigt van een groeiende belangstelling voor een doeltreffend, helder en onomwonden taalgebruik. Dit komt vooral naar voren in de gedichten met een intimistisch, amoureus of erotisch karakter. Eufemismen en zoetige beelden worden vermeden. De schrijvers proberen te ontsnappen aan het gevaar van een overdaad aan retoriek; proberen intimistisch
| |
| |
te zijn zonder daarbij te vervallen in gekunsteldheid of banaliteiten; ze proberen gemeenplaatsen uit de weg te gaan. De dichters slagen hier niet altijd in. In sommige gedichten - misschien vanwege de jeugdige leeftijd van veel dichters of vanwege het feit dat het vaak om debuutbundels gaat - worden uitgesleten en achterhaalde gemeenplaatsen als ‘het ochtendgloren’, ‘zonsondergang’, ‘de horizon’, ‘de maan’, gebruikt om de gemoedsgesteldheid van de dichter te reflecteren.
| |
Modulaties van de stem
In de poëtische produktie van de jonge dichters van de jaren tachtig onderscheiden zich verschillende tendensen.
Enerzijds valt een zekere samenhang op tussen dichters als Jordi Cornudella, Xavier Lloveras, Albert Roig, Imma Sarduc, Rafael Vallbona, allen afkomstig uit Barcelona. Deze dichters schrijven een soort poëzie waarin, de individuele verschillen daargelaten, het dagelijkse leven, de relaties tussen mannen en vrouwen en een stedelijke context met veel besloten ruimten de poëtische ingrediënten zijn. Sommige critici spreken over de ‘dichters van de melancholieke verstedelijking’.
Rafael Vallbona verwerkt in zijn urbanistische poëzie een gedeelte van de esthetica van de rockcultuur. In zijn bundel Balades de ‘speed’? Poemas destrossats doet de lyrische toon waarmee nachten van promiscuïteit, drugs en rock and roll verdicht worden, denken aan de songteksten van Tom Waits, Lou Reed, Jim Morrisson.
Opvallend in het werk van deze auteur is de verhalende trant van zijn gedichten. Vallbona is van mening dat zijn poëzie iets moet vertellen, in tegenstelling tot zijn meer classicistische, formalistische en symbolistische tijdgenoten. De gedichten van Vallbona, reden waarom hij verguisd is door meer reactionaire en fundamentalistische stromingen binnen de Catalaanse literatuur, vertegenwoordigen de actualiteit van de straat: de straat als wrede metafoor voor het dagelijks leven; de stad als een kil en onverschillig oord. De urbanistische esthetica van promiscue nachten, straten, cafés of metrostations is eveneens te vinden in de gedichten van Jordi Ribas, Gerard Horta, Isabel Bes, Jordi Mestres en Marta Pérez.
De jaren tachtig hebben ook enkele dichters voortgebracht die evenals bovengenoemde auteurs de stad en het dagelijks leven op een intimistische wijze tot onderwerp van hun poëzie hebben gemaakt, maar die zich onderscheiden vanwege de grotere symboliek die zij in hun gedichten gebruiken en de duidelijke wens een meer literaire poëzie te schrijven. Meer literair in die zin dat deze dichters veelvuldig verwijzen naar andere - naast Catalaanse ook Spaanse, Engelse, Franse en Italiaanse - literaire tradities en werken. Sommige dichters gaan zelfs doelbewust over tot het citeren of parodiëren van andere literaire teksten en schrijvers.
‘Zo op het oog maakt het werk van deze dichters een eenvoudige en spontane indruk, maar in werkelijkheid gaat het om gedichten met een ingewikkelde maar zorgvuldig gecamoufleerde techniek.’
Zo op het oog maakt het werk van deze dichters een eenvoudige en spontane indruk,
| |
| |
maar in werkelijkheid gaat het om gedichten met een ingewikkelde maar zorgvuldig gecamoufleerde techniek. Deze auteurs leggen zich bij het schrijven een reeks beperkingen op, vooral wat betreft de metriek - ‘geketend dansen’, zoals Nietzsche zei. Zo schrijven sommige dichters niet-rijmende sonnetten die geen sonnetten lijken vanwege het verhalende karakter dat deze versvorm meekrijgt. In veel gedichten distantieert de poëtische verteller zich van het thema en de poëtische objecten. Het is juist deze distantie die ruimte geeft aan twee andere kenmerken van het werk van deze dichters: ironie en humor. Vertegenwoordigers van deze tendens zijn Rafael Vallbona, Hector Moret en Manuel Castaño.
In dit beknopte overzicht van de opvallendste tendensen in de jaren tachtig dienen, tot slot, verschillende dichters vermeld te worden die een meer formalistische poëzie schrijven, zoals Carles Torner en Xulio Ricardo Trigo. Het werk van deze dichters heeft een strakke metrische structuur, veelal in de vorm van een sonnet. De thema's hebben een etherische, metafische strekking, neigend naar hermetisme.
Gevel Bibliotheca Nacional, Madrid (foto: Jinke Obbema)
Naast de opkomst van nieuwe dichters dient de nog immer voortdurende prominente aanwezigheid van vertegenwoordigers van de generatie van zeventig niet vergeten te worden. Het poëtische panorama van de jaren tachtig wordt gekenmerkt door twee generaties die in eenzelfde ruimte samenleven. De dichters van de generatie van zeventig schrijven nog altijd, zij het op een manier die ver verwijderd is van hun eerste experimentalistische verzen. Van sommige dichters werd het verzameld werk uitgegeven, dit resulteerde onder meer in La llibertat i el terror van Narcís Comadira, Mirall, espai, aparicions van Pere Gimferer en Raó d'atzar (1974-1989) van Jaume Pont.
Daarnaast drukt de nieuwe lichting dichters,
| |
| |
jonge auteurs die op een openlijke wijze hun literaire voorkeuren in hun gedichten manifesteren, een stempel op de jaren tachtig. In plaats van te experimenteren, lijken zij zich eerst terdege te willen scholen in het vakmanschap, de kunst van het schrijven, waarbij zij hun eigen meesters kiezen. Het lijkt erop alsof de jonge dichters de wijze raad van T.S. Eliot ter harte hebben genomen en niet uit het raam willen springen voordat zij geleerd hebben de deur te openen. Het verzinnen van nieuwe thema's speelt geen rol meer, belangrijk is de manier waarop geschreven wordt: de modulaties van de stem.
‘Het lijkt erop alsof de jonge dichters de wijze raad van T.S. Eliot ter harte hebben genomen en niet uit het raam willen springen voordat zij geleerd hebben de deur te openen.’
| |
Opmars van het proza
Het Catalaanstalig proza beleefde in de jaren tachtig een doorbraak. Steeds meer uitgeverijen spanden zich in om de leemte op te vullen in de markt voor het Catalaanstalige boek. Uitgeverijen als Columna, Quaderns Crema, Empúries en La Magrana hebben via verschillende collecties de verspreiding van narratieve teksten bevorderd. Naast de meer serieuze en zwaardere werken - waaronder ook vertalingen van schrijvers als Marcel Proust en Thomas Bernard -, bevatten deze collecties lichtere genres zoals erotische literatuur en detectives, ofwel consumptieliteratuur voor een groot publiek. Het lezerspubliek was rijp geworden voor proza in de eigen taal, niet in de laatste plaats vanwege de introductie van het Catalaans in het onderwijs.
Over het algemeen vinden de romans en korte verhalen van de nieuwe schrijvers, meestal geboren in de jaren vijftig en zestig, aansluiting bij de preoccupaties en interesses van de huidige lezers. De ondersteunende activiteiten en promotie van Catalaanse overheidsinstellingen (subsidies, prijzen, beurzen) hebben ook een belangrijk aandeel gehad in de opkomst van het verhalende genre. Daarnaast heeft de filmindustrie een rol gespeeld in de verspreiding van sommige romans, vanwege de populariteit die deze boeken kregen nadat ze waren verfilmd. Ten slotte gaven dichters die overstapten op het narratieve genre een belangrijke impuls aan het Catalaanstalig proza. Een voorbeeld hiervan is Miquel de Palol, van wie in 1989 een roman in drie delen uitkwam, zijn opus magnum El Jardi dels Set Crepuscles.
Een gemeenschappelijk element in veel romans en korte verhalen die het afgelopen decennium verschenen, is de alomtegenwoordigheid van de stad. In deze werken wordt uitdrukking gegeven aan de relatie tussen metropool en individu. De stad, met name Barcelona, wordt opgevoerd als antagonisme van het dorp, het platteland, en levert de stof voor het verhaal. De stad wordt, in plaats van de onveranderlijke neoclassicistische natuur, de nieuwe ruimte van het moderne geweten. Een veelvormige ruimte die onderhevig is aan voortdurende veranderingen, wat de inwoners verplicht om steeds opnieuw hun positie als toeschouwer en medespeler te bepalen en in te nemen. De dagelijkse aanraking met duizenden anonieme wezens, de snelle opeenhoping van beelden, maken het onmoge- | |
| |
lijk één allesomvattende indruk van dit duizendkoppige monster te krijgen: een enkele blik is niet in staat om de totaliteit te beslaan.
Uit de enorme toename van stedelijke literatuur blijkt dat de schrijvers een poging doen om nadruk te leggen op de analyse van en het greep krijgen op een ruimte en een tijd die ontsnappen vanwege hun ingewikkelde en veelvormige aard. De verschillende verhalen van de jaren tachtig zijn fragmenten, stukken en visies van de stad.
Ondanks de chaotische en soms angstaanjagende ruimte van de stad, die het individu lijkt te verzwelgen en waarin het woord van de enkeling verloren lijkt te gaan in de massa, is er in de stad die in deze romans en verhalen verbeeld wordt ruimte voor dialoog, ruimte voor avontuur: de anderen, de medeburgers, worden meestal gezien als mogelijke gesprekspartners, en niet als schimmige verschijningen.
De hedendaagse schrijvers verzinnen geen ideale steden zoals Italo Calvino deed in zijn boek De onzichtbare steden; maar zij proberen in hun verhalen de veelvormige mengelmoes van werelden en onderwerelden te vangen die, om een voorbeeld te noemen, aanwezig zijn in een stad als Barcelona.
| |
Consumptieliteratuur
De relatie tussen mens en stad wordt vanuit een veelvoudig aantal gezichtspunten beschreven. De schrijver Quim Monzó maakte eind jaren zeventig en begin jaren tachtig een doorbraak met zijn bundels korte verhalen Uf, va dir ell (1978), en... Olivetti, Moulinex, Chaffoteaux et Moury (1980). Monzó was de eerste die bewust koos voor het schrijven van consumptieliteratuur van kwaliteit, doorspekt met ironie, sarcastische humor en een vleug erotiek. In zijn uiterst korte verhalen - soms niet langer dan negentig woorden - wordt niet zozeer de stedelijke context beschreven als wel het gefragmenteerde leven - letterlijk en figuurlijk - van enkele personages die te kampen hebben met de gevolgen van het leven in een stad als Barcelona: de indiscrete ramen die de intimiteit publiek maken. Zijn verhalen doen denken aan waslijnen aan de gevels in het oude centrum van de stad. De inwoners van Barcelona hangen schaamteloos hun ondergoed buiten, alsof het om een publiekelijke uitstalling van attributen van het privéleven gaat.
‘Zijn verhalen doen denken aan waslijnen aan de gevels in het oude centrum van de stad. De inwoners van Barcelona hangen schaamteloos hun ondergoed buiten, alsof het om een publiekelijke uitstalling van attributen van het privéleven gaat.’
Na Quim Monzó begaven meer schrijvers zich op het pad van de lichtere prozaliteratuur waarin de stad een belangrijke rol speelt. Halverwege de jaren tachtig debuteren jonge schrijvers als Sergi Pàmias, Toni Cucarella en Carles Subirana, die door critici worden vergeleken met de Noordamerikaanse schrijvers van het dirty realism of met schrijvers als Jay McInerney en David Leavitt. Daarnaast is er een duidelijke opmars van erotische literatuur, vertegenwoordigd door, onder ande- | |
| |
ren, de schrijfster María Jaen (Barcelona 1962). Haar debuutroman Amorrada al Piló (1986) bleek een verrassend succes - in korte tijd verschenen verschillende edities van het boek.
Rafael Arnau, Trinitat Satorre en Joaquim Borell Garcia schreven consumptieliteratuur in de vorm van detectives. Van de hand van Arnau en Satorre verscheen de detective Amb la cua encesa (1990), een roman waarin de politie de strijd aanbindt met de plaatselijke maffia. In dit werk geven de schrijvers een ironische kijk op de tweetalige situatie van Catalonië: het Catalaans is de taal van de maffiosi, van het illegale circuit, het Spaans die van de politie, de wet.
| |
Diversiteit
De opmars van het proza na de dictatuur heeft ertoe geleid dat de Catalaanse literatuur vrij abrupt verrijkt werd met uiteenlopende genres die voorheen niet of nauwelijks aanwezig waren. Zo deden naast de bovengenoemde genres onder meer Catalaanstalige historische romans, reisromans, avonturenromans, autobiografieën, dagboeken (opnieuw) hun intrede in het literaire panorama van Catalonië. Deze plotselinge diversiteit op het gebied van proza heeft een weerslag gehad op de kaleidoscopische roman El Jardi dels Set Crepuscles van Miquel de Palol. Dit 800 bladzijden tellende werk, waarin prozatekst wordt afgewisseld met gedichten, bevat kenmerken van uiteenlopende genres: de detectiveroman, science fiction, de fantastische, de realistische roman, de stuiverroman... Technisch gezien sluit deze roman aan bij de rijke traditie van de Duizend-en-één-nacht en Don Quijote de la Mancha. Met eerstgenoemde deelt het werk van De Palol de raamvertellingen, met de tweede het raadsel met betrekking tot de herkomst van het verhaal, de diverse vertellers die over elkaar schuiven, de verschillende werkelijkheidsniveaus binnen de fictie en de veelvuldige literaire verwijzingen. Overeenkomstig de woorden waarmee Cervantes het vijftiende-eeuwse Catalaanstalige meesterwerk Tirant lo Blanc bescheef: de personages van El Jardi dels Set Crepuscles eten, slapen, bedrijven de liefde, doden en vertellen verhalen. Misschien is deze roman wel de meest interessante exponent van het hedendaagse Catalaanse proza, een proza dat het woord hervonden heeft.
Met medewerking van Lucienne Wiskerke
|
|