Bzzlletin. Jaargang 22
(1992-1993)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Hub. Hermans
| |
Nieuw elanOok al is in Spanje de decentralisatie van rijkstaken nog steeds vrij chaotisch geregeld, en ook al zijn de bevoegdheden van de diverse landsdelen nog steeds niet duidelijk afgebakend, toch groeit er in de jaren tachtig een redelijke mate van tevredenheid over de werking van de deelregeringen. Het grote voordeel van de regio-politiek is namelijk niet alleen gelegen in de mogelijkheid tot politiek zelfbestuur, maar vooral ook in de nu ontstane ‘onafhankelijkheid’ op economisch en cultureel gebied. In vrijwel alle autonome landsdelen wordt het uiting geven aan de eigen identiteit krachtig gestimuleerd en worden vernieuwende economische en culturele projecten financieel ondersteund. Dit heeft op veel plaatsen geleid tot het ontstaan van een geheel nieuw elan. De in het Columbusjaar 1992 in Barcelona gehouden Olympische Spelen en de Wereldexpo in Sevilla zijn daar min of meer geslaagde voorbeelden van. Maar ook op kleinere schaal zijn er tal van initiatieven ondernomen om de cultuur en de literatuur van de eigen streek een stimulans te geven: bibliotheken, musea, culturele centra, uitgeverijen, tentoonstellingen, literaire prijzen enzovoort. Het onderzoek naar de eigen taal of streektaal en naar de eigen muziek, folklore, geschiedenis en antropologie is weer populair geworden. In de meeste streken zijn de bewoners zich ook meer bij het eigen landsdeel betrokken gaan voelen. Tevens groeit de wens om dit alles uit te dragen buiten de Spaanse landsgrenzen. Een enquête uit 1990 wijst uit dat jongeren uit Baskenland, Catalonië en Galicië zich eerder Bask, Catalaan of Galiciër voelen dan Spanjaard; en zelfs | |
[pagina 97]
| |
eerder Europeaan dan Spanjaard. Het gevolg is dat zij zich, vanuit het eigen gewest, in toenemende mate op Europa zullen gaan richten. De door bijvoorbeeld veel Basken nagestreefde autonome positie van hun landsdeel, zou binnen een toekomstig verenigd Europa, als bijkomend voordeel kunnen hebben dat aan het ETA-geweld een definitief halt wordt toegeroepen.
Voormalig Expo-terrein Sevilla (foto: Jinke Obbema)
| |
Fanatiek regionalismeMaar naast deze euforie over de nieuwe regio-politiek, dient ook gewezen te worden op de keerzijde ervan. Het efficiënt functioneren van al die deelregeringen kost hopen geld. De onderlinge wedijver, nu niet alleen binnen Spanje, maar in toenemende mate ook binnen Europa, kost nog veel méér geld. Bovendien blijkt met de jaren dat bedenkelijke trekjes in bepaalde vormen van nationalisme, ook in een fanatiek beleden regionalisme naar boven komen. De hoop dat dit soort trekjes in een verenigd Europa (als dat er ooit van komt), wel zullen verdwijnen, kan immers ijdele hoop blijken te zijn. Het trotse en eigenzinnige Catalaanse regionalisme vormt wat dat betreft een slecht voorteken. De Catalaanse president Jordi Pujol komt bijvoorbeeld, tot ergernis van veel Spanjaarden, als staatshoofd op audiëntie bij de Spaanse president of de Spaanse koning. Bij de door Catalanen nagestreefde boedelscheiding brengen zij niet alleen de eis tot volledige economische onafhankelijkheid ter sprake, maar onder andere ook de eis tot herverdeling van het nationaal patrimonium. Zo werd recentelijk de ‘teruggave’ van een rechtmatig deel van de Prado-collectie geclaimd. Dat gaat veel Spanjaarden wat al te ver. Ook tonen zij zich bezorgd ten aanzien van de onderwijssituatie in Catalonië. Terwijl onder Franco het onderwijs in het Catalaans officieel verboden was, dreigt nu de omgekeerde situatie te ontstaan. Veel Spanjaarden hebben | |
[pagina 98]
| |
daar moeite mee. Ook al omdat slechts de helft van de Catalaanse bevolking van huis uit Catalaans spreekt, sturen in Catalonië woonachtige Spanjaarden hun kinderen liever naar Spaanstalige scholen en universiteiten, dan naar Catalaanstalige. Dat heeft niets te maken met het niveau van het onderwijs of met anti-Catalaanse gevoelens, maar veel meer met hun overtuiging dat, zelfs in een verenigd Europa, het Catalaans altijd een minderheidstaal zal blijven. Vandaar dat het in de jaren tachtig gegroeide enthousiasme over de Spaanse regio-politiek en over het Europa van de gewesten, wellicht mede gevoed door bezorgdheid over de recente gebeurtenissen in de voormalige Sowjet-Unie en in het voormalige Joego-Slavië, in de jaren negentig danig begint te tanen. | |
NostalgieIn de hedendaagse Spaanse literatuur valt het merkwaardige verschijnsel te constateren dat streekgebonden kenmerken zich nauwelijks of niet voordoen in streken waar je deze het eerst zou verwachten: Catalonië, Baskenland en Galicië. Anders dan in de muziek en de beeldende kunst uit deze streken, waar met enige moeite nog wel over regionale eigenheden kan worden gesproken, is er in de hedendaagse literatuur eigenlijk geen sprake van één bepaalde stijl of thematiek. Natuurlijk schrijven veel uit deze streken afkomstige auteurs wel over hun eigen stad of regio, maar zelfs bij auteurs die in het Catalaans, Baskisch of Galicisch publiceren, zou het moeilijk, zoniet onmogelijk zijn om specifieke, streekgebonden kenmerken op te sommen. Paradoxaal genoeg blijkt dat wél mogelijk bij auteurs die afkomstig zijn uit het oude koninkrijk Leon, een streek die momenteel onderdeel uitmaakt van het autonome gewest Castilië-Leon. Jongere Leonese schrijvers als José María Merino (1941), Luis Mateo Díez (1942), Antonio Colinas (1946) en Julio Llamazares (1955), lijken allemaal geobsedeerd te zijn door het tellurische. Allen voelen zij zich hecht verbonden met de natuur, de geschiedenis en de bedreigde cultuur van hun geboortegrond. Dit alles geldt misschien ook voor veel auteurs uit andere streken, maar bij de Leonese schrijvers vertaalt deze verbondenheid zich in een welhaast nostalgisch aandoende beschrijving van het definitief voorbije verleden, waarbij de tijd en het (collectieve) geheugen een centrale plaats innemen. Alles ademt de sfeer van vroeger uit. De moderne mens is een eenzaam individu geworden die, los van de natuur, slechts moeizaam het verglijden van de tijd en het daarmee gepaard gaande gevoel van ontworteling kan bevatten. Voorts is opvallend bij de vier hier genoemde schrijvers het lyrisch-realistische taalgebruik, ook al is dit laatste natuurlijk geen specifiek kenmerk van de hedendaagse Leonese literatuur te noemen. Aan de hand van het werk van een van deze auteurs, zal nader op de hier aangestipte thematiek worden ingegaan. | |
Absolute stilstandJulio Llamazares zoekt zijn inspiratie vooral in de herinnering aan een ongerepte natuur. Rond 1980 publiceerde hij twee dichtbundels waarin de dichter lijkt terug te willen keren naar een onbestemde tijd van weleer, een tijd waarin Spanje nog niet was geromaniseerd en waarin de mens zich nog bewoog in overeenstemming met het ritme van de natuur. Het gaat Llamazares niet om een concreet aanwijsbare plaats of tijd, maar om een gezamenlijk bewustzijn van een gelukkiger tijd, een collectieve herinnering aan de paradijselijke tijd waarin de mens zijn stempel nog niet op de natuur had gedrukt, en waarin cultuur en mythe nog één waren. De bergen en dalen in het noordwesten van Spanje (Leon en omstreken) waren toen nog nauwelijks bewoond. De mens was in die onachterhaalbare tijd nog gelukkig in zijn verbondenheid met de natuur. De manier waarop Llamazares die onbestemde tijd oproept houdt het midden tussen de sfeer van de mythische natuurbeschrijvingen, zoals die in de Keltische cultuur te vinden zijn, en de sfeer van bewustzijnsstromen uit de tijd van het surrealisme. De gekozen vorm is epische, verhalende poëzie, waarbij de verslengte er niet toe lijkt te | |
[pagina 99]
| |
doen. De rijke beeldspraak is grotendeels ontleend aan de natuur en vermijdt de clichés die zo gebruikelijk zijn in natuurlyriek. Het trage ritme van de verzen dwingt de lezer voortdurend pas op de plaats te maken. Zo wordt het lezen ervan tot een soort oefening in traagheid. Beetje bij beetje blijven de originele beelden op je netvlies hangen. Bijna wordt de absolute stilstand bereikt, waardoor de beelden tot foto's worden; plaatjes van een lang verleden, toen ‘het geluid van de zon in de essen’ nog hoorbaar was. Onlangs verscheen een vertaling van zijn eerste, in 1979 gepubliceerde bundel, waarvan alleen al de titel veelzeggend is: La lentitud de los bueyes (Ned. vert.: De traagheid van de ossen).Ga naar eind1. In deze cyclus van twintig gedichten komen bepaalde woorden en begrippen voortdurend terug: vergetelheid, geheugen, herinnering, eenzaamheid, droefheid, bitterheid, traagheid. Dat zijn allemaal grote, zware woorden die veel dichters niet meer in de mond zullen durven nemen. Bij Llamazares worden ze echter in een context geplaatst, waarbinnen ze telkens verwijzen naar steeds weer andere aspecten van een volledig verstilde natuur. Het effect van deze ‘herhalingen’ is dat de opgeroepen beelden steeds intenser worden, waardoor je als lezer het idee krijgt dat je aan het herkauwen bent: je bent zelf een van die ‘trage ossen’ aan het worden. Je gaat deel uitmaken van een landschap en een tijd die niet meer bestaan. | |
Lofzang op de natuurDe tweede bundel, Memoria de la nieveGa naar eind2. (Herinnering van de sneeuw, 1982), voert ons nóg verder terug in die onachterhaalbare a-historische tijd. De lezer wordt vanuit zijn eigen wereld waarin alles al een naam en een betekenis heeft, een tijd binnengeleid waarin alles nog stil is en nog benoemd moet worden. Het geheugen kan nu gevuld worden met allerlei nieuwe, blanco beelden. De sneeuw, die ook in de titel tot uitdrukking komt, is natuurlijk bij uitstek het symbool voor de vergetelheid, de absolute stilte en de blanco bladzijde die aan elk scheppingsproces vooraf gaat: ‘Bijna wordt de absolute stilstand bereikt, waardoor de beelden tot foto's worden; plaatjes van een lang verleden, toen “het geluid van de zon in de essen” nog hoorbaar was.’ Alles heb ik geleerd van hem die nooit werd bemind: de sneeuw, de stilte en de schreeuw van de bossen als de zomer sterft. In de prozagedichten van Llamazares lijken de lyrische ik-figuur en de narratieve ik-figuur samen te vallen. Door de aldus afgedwongen identificatie met de ik-figuur, vermengt het objectief beschrevene zich met de eigen waarnemingen en herinneringen van de lezer. De lezende ik wordt zo, welhaast automatisch, tot hoofdfiguur van de handeling. Door dit procédé komt het individu centraal te staan, maar dan uitsluitend als onderdeel van een collectief geheugen en een gezamenlijk bewustzijn. Daarbinnen wordt een voorname plaats ingenomen door de vergetelheid en de eenzaamheid: per slot van rekening de hoogste vormen van geluk. Een dergelijk geluk wordt ons echter niet gegund, want als lezer realiseer je je maar al te goed dat geluk ook alles met | |
[pagina 100]
| |
communicatie te maken heeft. En ook de schrijver stelt zich niet tot taak gelukkig te worden door te vergeten, maar juist door te putten uit zijn geheugen, door werelden te scheppen en te verzinnen. Wie daarin meegaat leert andere vormen van geluk kennen. Het plezier van de tekst, bijvoorbeeld. Somberheid over de wereld van nu lost immers ook niets op. Bij Llamazares vertaalt de onvrede met de beschaafde wereld van nu zich in een lofzang op de natuur van vroeger. Deze terugkeer van de ik naar een ongerepte natuur draagt uiteraard het stempel van de romantiek, hetgeen nog wordt versterkt door de gebezigde contrasten en de vreemde, soms raadselachtige beelden. Als lezer verbaas je je er voortdurend over dat de meest normale, aan de natuur ontleende woorden, een zo onheilspellende sfeer weten op te roepen. Die onheilspellende sfeer maakt dat je je tegelijkertijd vertrouwd voelt met, én vervreemd voelt van de natuur. | |
Het dorp op de bodem van het stuwmeerDe ik lijkt alle sporen van de mens uit te willen wissen. Een verklaring voor deze belangrijke rol van de onmogelijke weg terug kan misschien gevonden worden in een ingrijpende gebeurtenis in de jeugd van de schrijver (wie nu wil stoppen met lezen: hier volgt géén psychoanalytische verklaring). In de jaren vijftig en zestig besloot het Franco-regime, in een poging het land in ijltempo te moderniseren, her en der grote stuwmeren aan te leggen. Met name gebeurde dat in het bergrijke Castilië-Leon. Hele dorpen verdwenen zo voor altijd onder de wateroppervlakte. Een van die dorpen was Vegamián, het geboortedorp van Llamazares. Toen een aantal jaren geleden de installaties van dat stuwmeer schoongemaakt moesten worden, kreeg Llamazares de unieke gelegenheid om het dorp, dat nu wederom op de bodem van het stuwmeer rust, te bezoeken. In het draaiboek (dat later ook verfilmd zou worden) Retrato de bañistaGa naar eind3. doet Llamazares op dichterlijke wijze verslag van dat bezoek. Hij beschrijft hoe de algen en de modder zijn meest persoonlijke herinneringen bedekt hebben en hoe, paradoxaal genoeg, de ‘natuur’ in staat is gebleken om de ‘cultuur’ te overwinnen. Hierbij komt hij tot de conclusie dat de verloren tijd weliswaar niet echt meer is te achterhalen, maar dat de beschrijving ervan het effect van een foto kan krijgen. De tijd wordt dan als het ware stilgezet, en de wereld van toen komt tot leven. De sfeer is die van een onbestemde tijd, die het absolute geluk inhield en die wel opgeroepen, maar nooit meer echt beleefd kan worden. Het aardse paradijs is daar te vinden waar het kinderhart nog geen weet had van plaats, tijd of sterfelijkheid. Op het moment immers dat dat besef kwam, was het al te laat. De herinnering aan toen is nu stilte, sneeuw, vergetelheid geworden: de blanco bladzijde voor elke schrijver. | |
DierenIn de romans van Llamazares komt een zelfde soort thematiek naar voren. Zelfs de taal en de beelden zijn nauw verwant aan zijn epische poëzie. Zo roept Llamazares in zijn eerste roman, WolvemaanGa naar eind4. (1985), herinneringen op aan de Spaanse Burgeroorlog; eigenlijk een uitgekauwd thema waar de meeste auteurs van zijn generatie liever niet meer de vingers aan branden. Maar Llamazares weet er iets nieuws van te maken, door het accent te leggen op de strijd van de mens met zichzelf. Het gaat niet dan niet langer om de Burgeroorlog, maar om de verwerking van de gevolgen ervan, in een confrontatie met de natuur. Naarmate de mens meer wordt teruggeworpen op zichzelf, worden de herinneringen aan vroeger intenser en worden de ‘beschaafde’ omgangsvormen nuttelozer. De roman verhaalt in vier afzonderlijke delen de lotgevallen van vier republikeinen die tijdens de Burgeroorlog, in een poging zich voor de troepen van Franco verborgen te houden, de bergen ten noorden van Leon in vluchten. In de vier delen, die zich afspelen in respectievelijk 1937, 1939, 1943 en 1946, verdwijnt langzamerhand elk perspectief op overwinning of redding, en blijft slechts de drang tot overle- | |
[pagina 101]
| |
ven over. Tijdens die overlevingsstrijd nemen de angst, de eenzaamheid en de opgeslotenheid in de natuur zozeer toe, dat de mensen verworden tot dier. Deze vergroeiing van de mens met de natuur komt tot uiting in de metaforiek: de mensen praten, voelen en ruiken als dieren. Elk geluid kan bedreigend zijn; achter elke boom of elke beweging kan de dood loeren. Er rest hun slechts de keuze tussen een steeds zinlozer wordend verzet en een steeds verder gaande verwildering en waanzin. De een na de ander valt af, totdat ten slotte de laatste overlevende in absolute eenzaamheid overblijft: Het heeft lang geduurd voor ik aan de stilte gewend was. In het begin lag ik onder mijn dekens te woelen omdat ik niet in staat was deze zware eenzaamheid te dragen. 's Nachts schrok ik wakker omdat ik haar vlak bij me voelde, als de adem van een dier dat in een hinderlaag ligt. En vaak ben ik de grot uitgelopen en heb ik urenlang doelloos door de bergen gezworven om de waanzin van die absolute stilte van me af te zetten. Totdat ik uiteindelijk toe moest geven dat ik op geen enkele manier om haar aanwezigheid en gezelschap heen kon. Totdat ik uiteindelijk wel moest erkennen dat zij, de stilte, de enige vriend was die me nog restte. Terwijl langzamerhand de mens steeds verder aftakelt, groeit bij de lezer tegelijkertijd het besef dat de opgejaagde, tot wolf geworden mens, misschien niet eens zoveel ongelukkiger leeft dan de tamme, aangepaste mens in dorpen en steden. De knipoog die de auteur hier maakt naar Nietzsche zal niemand ontgaan. Deze roman was voor veel Spanjaarden een enorme verrassing; hij werd al gauw een bestseller en ook de verfilming ervan trok de aandacht. Dat kwam niet alleen door de frisse, oorspronkelijke, poëtische stijl, maar vooral ook door de treffende beschrijvingen van het harde, weinig romantische leven van de maquis. Slechts weinig schrijvers hadden zich beziggehouden met dit pijnlijke facet van de Burgeroorlog. Niettemin speelt het nutteloze leven van deze verzetsmensen een belangrijke rol in het collectieve geheugen van veel oudere Spanjaarden. In elk bergdorp deden verhalen de ronde over het gruwelijke en heldhaftige leven van die maquis, maar niemand wilde er graag aan herinnerd worden. Er was blijkbaar een jongere schrijver voor nodig om de sfeer van angst en schaamte die onlosmakelijk met de maquis verbonden zijn, weer op te roepen. | |
AftakelingIn De gele regenGa naar eind5. (1988), ook al in het Nederlands vertaald, maakt Lamazares opnieuw een speurtocht door het collectieve geheugen, en is hij opnieuw op zoek naar iets dat definitief verdwenen lijkt. In dit geval is de hoofdpersoon een oude man die leeft in een van de vele verlaten bergdorpen in de Pyreneeën. Als laatste overlevende beschrijft hij in een lange, één nacht durende monoloog, zijn herinneringen aan de andere bewoners, die een voor een zijn vertrokken of overleden. In dit dorp heeft hij zijn vrouw liefgehad en in dit dorp hebben ooit zijn kinderen gespeeld. Maar nu veranderen de huizen in bouwvallen terwijl de machtige natuur alles overwoekert. De aftakeling van het dorp wordt gekoppeld aan de aftakeling van zijn eigen lichaam en van zijn geest. Bij deze gevoelens van totale verlatenheid rest nog slechts de strijd tussen herinnering en vergetelheid. Naarmate de tijd verstrijkt, groeit de aangename vergetelheid, maar ook de behoefte om zich bepaalde dingen te kunnen blijven herinneren. De tijd lost als het ware op in zijn geheugen. Alleen nog op de been gehouden door een dierlijk overlevingsinstinct, ziet hij hoe het dorp, dat in velerlei opzichten aan Llamazares' eigen Vegamián doet denken, langzaam bedekt wordt door een gele regen, de voorbode van de definitieve vergetelheid: De tijd is een geduldige gele regen die de felste vuren geleidelijkaan dooft. Maar er zijn ook vuren die ondergronds branden; kloven in het geheugen die zo diep en uitgedroogd zijn dat zelfs de stortregen van de dood misschien nog niet in staat zou zijn ze te helen. Je probeert ermee te | |
[pagina 102]
| |
leven, door het leven onder een massa roest en stilte te begraven, en als je dan denkt dat alles vergeten is, blijkt dat een eenvoudige brief, een foto, al voldoende is om de ijskap van de vergetelheid in duizend stukjes te laten barsten. Het zijn dit soort minuscule voorwerpen die herinneren aan een ander leven, en die de stilte en de monotonie van de vergetelheid doorbreken. Hoezeer de mens ook naar die vergetelheid en de absolute stilte kan verlangen, altijd weet hij dat dit verlangen een zwaktebod is. Altijd is de stilte een gevolg van een mislukte poging tot communicatie; van een tekortschieten van de menselijke taal. Deze tegenstrijdigheid komt op symbolische wijze tot uiting wanneer Andrés, de hoofdfiguur, het touw weggooit waarmee zijn vrouw zelfmoord pleegde. Later zal hij dit touw, dat bedekt is geraakt onder sneeuw en ijs, weer gaan zoeken. Pas in het voorjaar komt het tevoorschijn, en vanaf dat moment zal hij dit voorwerp koesteren als een kostbaar kleinood. Het willen leven met dit soort herinneringen vormt nu nog de enige reden van zijn bestaan. | |
Last en verlangenDe thematiek van deze roman is nauw verwant met de rest van het werk van Llamazares. Steeds opnieuw wordt de ik-figuur geconfronteerd met een wereld die niet is zoals hij zich die zou wensen. Steeds opnieuw blijkt hij zichzelf daarbij in de weg te staan. Alles wat hij het liefst zou vergeten, dient hij zich nu te herinneren teneinde het contact met de werkelijkheid niet helemaal te verliezen. Opnieuw komt daarbij de tegenstrijdigheid tussen de aantrekkingskracht van de totale vergetelheid (de blanco pagina), en de noodzaak tot communiceren (het vullen van die pagina), naar voren. Dat is nu eenmaal de gecompliceerde taak van de schrijver. Op deze ‘ondankbare’ taak zijn slechts de woorden van de dichter zelve van toepassing: Iedereen weet dat vergetelheid een bittere wijn is en dat hij, gedronken in eenzaamheid, nog zuurder smaakt.
Ingestorte kerk in Lavapies
Het sterke punt van deze poëtische roman is dat de beschrijving van een van die vele verlaten Spaanse dorpjes, volledig samenvalt met het eenzame gevecht van de hoofdpersoon: het verleden is tegelijkertijd last en verlangen geworden. Je roept iets op wat mooi was, wetend dat het nooit meer in diezelfde vorm zal terugkeren. Door het zorgvuldig uitwerken van dit universele gegeven weet Llamaza- | |
[pagina 103]
| |
res, mede door zijn dichterlijk taalgebruik, de roman uit te tillen boven de beperkingen die kenmerkend plegen te zijn voor romans over regionaal getinte onderwerpen. In feite doet het er niet toe of deze roman nu in Leon, in Aragon of overal elders op de wereld gesitueerd is. Overal waar dit soort dorpjes in verval raken speelt zich eenzelfde tragiek af. De daar beleefde verbondenheid met de grond en het eigen verleden behoren tot een verdwijnend cultuurgoed. Al wie daar krampachtig aan vast tracht te houden, voert een eenzame strijd die kan leiden naar de rand van de waanzin. Dit werd haarfijn aangevoeld door de choreografe Patrizia Thuerlings toen zij in 1991 het thema van deze roman verwerkte tot de Holland Festivalproduktie ‘Een dag teveel’. De titel verwijst naar de lange nacht waarin de hoofdpersoon ons deelgenoot wenst te maken van zijn gevoelens van wanhoop en waanzin. Maar tevens wil de titel uitdrukken dat de hoofdfiguur eigenlijk vóór zijn dood reeds gestorven is. Helaas trok deze spannende voorstelling van de Groningse dansgroep Reflex, ondanks de positieve recensies, niet de aandacht die zij verdiende. | |
Zoeken naar de eigen wortelsBehalve een boek met journalistiek proza (waarin onder andere een mooi stukje over een bezoek aan het geboortehuis van Mata-Hari: ‘na Us Mem de bekendste Friezin’), verscheen ook nog een bundel reisverhalen. In deze bundel, De rivier van de vergetelheid (1990), beschrijft Llamazares een voetreis langs en door de rivier de Curueño, de rivier van zijn kinderjaren in Leon. Het boek bevat de gebruikelijke ingrediënten van een reisverhaal: natuurbeschrijvingen, anekdotes, stereotype personages en beschouwingen. Maar Llamazares zou Llamazares niet zijn wanneer het boek niet ook iets bijzonders bevatte. De schrijver maakt zijn reis namelijk stroomopwaarts, langzaam terugreizend in tijd en herinnering. Op deze manier wordt de reis een zoektocht naar de menselijke drijfveren en, meer in het algemeen, naar de zin van het bestaan. Dit zoeken naar de eigen wortels en deze drang om te vertellen wat anders verloren dreigt te gaan, heeft Llamazares gemeen met de eerdergenoemde Leonese schrijvers. Hun gehechtheid aan de geboortegrond vertaalt zich in streekgebonden kenmerken, maar ontstijgt tegelijkertijd elke vorm van regionalisme. Dit verklaart misschien ook het succes van deze Leonese auteurs: waren zij slechts ‘schrijvers over Leon’, of had er iets te veel regionale trots in hun boeken doorgeklonken, dan hadden zij waarschijnlijk nooit de weg naar het grote publiek gevonden. |
|