| |
| |
| |
Lidwien van den Hout
De literatuur als enige zekerheid
Juan Goytisolo's ‘lat’-relatie met Spanje
Bij geen Spaanse schrijver speelt Spanje zo'n centrale rol als bij Juan Goytisolo (Barcelona, 1931). Zijn leven en literaire werk kunnen gezien worden als een zoektocht naar de essentie van zijn land, de geschiedenis, taal en cultuur van Spanje. In de loop van zijn speurtocht, begonnen in de vroege jaren vijftig en voortgezet tot op de dag van vandaag, zien we hoe Goytisolo achtereenvolgens op zoek gaat naar de ‘wortels’ en identiteit van Spanje en van hemzelf, deze aanvankelijk verwerpt en vervangt door andere, om ten slotte het Spaanse cultuurgoed te koesteren en bewonderend te accepteren - zij het versmolten met andere culturen: met wat hij beschouwt als universele culturele waarden.
Juan Goytisolo (foto: Elisa N. Cabot)
De conclusie waartoe Goytisolo op het huidige punt van zijn ontwikkelingsgang is gekomen, is dat er een enorme verwevenheid bestaat tussen de westerse cultuur of literatuur en de Arabische. Voor hem bestaat de voornaamste taak van een schrijver er uit, voort te bouwen op het bestaande literaire ‘corpus’, om daaruit nieuwe manieren te putten om wat hij noemt de ‘literaire boom’ verder te doen groeien.
Bij Goytisolo zijn leven en werk nauwelijks te scheiden. De ontwikkeling van zijn visie op alles wat Spanje voor hem vertegenwoordigt, is dan ook niet los te zien van zijn levensgeschiedenis. Een bespreking van zijn werk, dat bestaat uit een groot aantal romans, korte verhalen, essaybundels, drie reisverslagen en vele artikelen in kranten en tijdschriften, begint dus het beste bij de analyse van zijn in 1985 en 1986 geschreven autobiografische geschriften, die niet alleen een knap geschreven, boeiend verslag geven van het leven in Franco's Spanje, maar waarin ons beter dan in welke literatuurkritiek ook, de sleutel gegeven wordt tot de interpretatie van Goytisolo's literaire ontwikkeling.
| |
Tussen twee culturen
Het eerste deel van zijn autobiografie, Coto vedado, werd in 1987, twee jaar na verschijning in Spanje, in Nederland uitgegeven onder de titel Eigen terrein. Een jeugd in Spanje. Het beschrijft, zoals de ondertitel aangeeft, Goytisolo's jeugd. Van vaderszijde is zijn achtergrond die van voormalige welvarende slavenhoudende suikerplanters in koloniaal Cuba, van Castiliaans-Baskische origine, van moederszijde de Catalaanse bourgeoisie. Hij groeit op in Barcelona, in een conservatief, religieus en frankistisch milieu. Zoals Goytisolo zelf opmerkt, was dit opgroeien tussen twee culturen - de Castiliaanse en de Catalaanse - ‘de eerste aanwijzing (...) voor een toekomstig proces van breuken en dynamische spanningen dat mij buiten de altijd
| |
| |
door hun zelfgenoegzaamheid en circulariteit gekenmerkte ideologieën, systemen of abstracte entiteiten zou sluiten’.
Het gevoel van ontheemd te zijn, nergens echt bij te horen, vindt hier een eerste aanzet en wordt nog versterkt met het uitbreken van de burgeroorlog, de ‘wrede broedermoord’, die nog lang na afloop een kloof heeft aangebracht tussen de mensen onderling in Spanje. Na de oorlog gaat het leven voor zijn milieu op de zelfde voet door. De verveling is groot. Op de universiteit van Barcelona, waar Goytisolo rechten en letteren gaat studeren, komt hij voor de eerste maal via studentenvrienden in contact met de andere werkelijkheid van Spanje: de armoe, honger, ongelijkheid en onderdrukking in de sloppenwijken van Barcelona, bevolkt door Murciaanse en Andalusische immigranten. Deze mensen leiden wel degelijk een werkelijk, in zijn visie zinvol bestaan, gekenmerkt door de strijd om te overleven. Tot dan toe waren ‘de armoe en troosteloosheid die in de buitenwijken van Barcelona heersten, (...) voor mij volkomen irreëel: vluchtige indrukken, bijna uit een droom, van houten en blikken barakken, kwijlende kinderen op blote voeten, zwangere vrouwen, gedrang, smerigheid, open riolen...’. Via een medestudent leest hij de boeken die de ‘reactionaire waarden’ van zijn klasse verder tegenspreken en wordt hij sympathiserend lid van de clandestiene Communistische Partij.
| |
Afkeer en passie
In 1952 gaat Goytisolo naar Madrid. Via een groepje Colombiaanse studenten komt hij weer vooral in contact met de levendigste wijken van de stad, de achterbuurten bevolkt met hoeren, sloebers en randfiguren. In Madrid ‘ontdekte ik op mijn eenentwintigste wat een constante in mijn leven zou worden. Mijn afkeer en zelfs gruwel van open, schone, symmetrische, wanhopig lege stadsdelen en wijken met hun rechte, keurige straten, hun afgeperkte ruimtes, doorstromende verkeer, slaapwandelende bestaan(...). En aan de andere kant mijn passie voor het chaotische straatbeeld, het brutale doorschemeren van de sociale relaties, verwarring van het publieke en het persoonlijke (...). Mijn latere verslaving aan Parijs of Istanboel, New York of Marrakesh (...) begon misschien dertig jaar geleden tijdens die zwerftochten door Madrid met mijn Colombiaanse vrienden’. Het begin van wat hij later zijn ‘achterbuurtverslaving’ zal noemen, die hij in Parijs zal terug vinden bij de schrijver Jean Genet, is gemaakt.
Goytisolo keert terug naar Barcelona, maar zijn visie op de stad zal voor altijd veranderd zijn. Hij vindt niets meer in het Barcelona van zijn jeugd, het Barcelona van de keurige wijken met een stratenplan als een dambord. Slechts in de krottenwijken aan de periferie, bevolkt door Zuidspaanse emigranten hoopt hij de ‘intellectuele en vitale stimulans te vinden die me werd onthouden door de kleurloze gebieden waar seks en fantasie verkwijnden’. Dit is het begin van zijn conflictueuze relatie met Spanje en hij wil weg. Aanvankelijk was hij rechten gaan studeren, vanuit het verlangen, via een diplomatencarrière Spanje te kunnen ontvluchten. Zijn kennismaking met het andere Spanje, door hem het ‘echte’ Spanje genoemd, zet hem aan tot het schrijven van een eerste sociale roman. Als hij in 1954 het manuscript heeft ingeleverd voor Juegos de manos (Goochelspel), krijgt hij een paspoort om naar Parijs te gaan. Daar ontmoet hij bij uitgeverij Gallimard Monique Lange, die zijn levenspartner zal worden en die hem voorstelt aan Jean Genet, in wie hij veel zal herkennen en die een belangrijk leidsman zal zijn in de zoektocht naar zichzelf.
| |
De ontdekking
Met de definitieve vestiging van Goytisolo in Parijs in 1956, begint het tweede deel van de autobiografie, En los reinos de taifa, dat in 1986 voltooid werd en vier jaar later ook in het Nederlands verscheen als Verscheurde koninkrijken. Een schrijver in Parijs. Hierin lezen we hoe zijn houding van aversie tegen Spanje groeit maar er ook geleidelijk aan punten van waardering zijn, zoals de Spaanse klassieke literatuur, die hij pas wonend buiten Spanje, in Parijs, heeft kunnen ontdekken. Op zesentwintigjarige leeftijd leest hij voor het eerst Cervantes en de andere Spaanse klassieken en
| |
| |
voelt grote bewondering: ‘als een langdurig maagd gebleven jongeman die de onzegbare heerlijkheid van de coïtus ervaart, bemerkte ik dat ik me door eigen schuld van mijn rijkste geneugten had beroofd. Mijn overdreven jeugdige vooringenomenheid tegen alles wat Spaans was, heeft me zo, evenals op andere gebieden, danig parten gespeeld’.
Juan Goytisolo (foto: Ricardo Sánchez)
Samenhangend met Goytisolo's late ontdekking van de Spaanse klassieke literatuur, is zijn toenemende afkeer van de literaire circuits in het Madrid en Barcelona van de jaren vijftig en zestig, waarover we onder andere ook kunnen lezen in Camilo José Cela's De bijenkorf (1951). De valse sfeer van diepzinnigheid, hangend rond de tertulias of literaire samenkomsten, die niets anders zijn dan diepzinnig wauwelen over de grote literatuur en het verheven voordragen uit eigen werk - zoals ook Goytisolo zijn literaire loopbaan is begonnen - staan hem tegen en roepen zijn spotlust op: ‘Ik hoef niet meer te zeggen dat dit narcistische, provinciale geloof in de onmiskenbare, glorieuze uitstraling van de literator, dat in Spanje nog altijd wijd verbreid is, mij tegenwoordig oprechte afkeer inboezemt’. Goytisolo geeft de voorkeur aan ‘de eenvoud, ingetogenheid en reserve van een Genet en andere schrijvers die ik van dichtbij of alleen maar van gezicht heb leren kennen’. In vrijwillige exilie in Parijs, verkeert Goytisolo voornamelijk in de wereld van Spaanse ballingen, die elkaar dagelijks treffen in hetzelfde café en zich grotendeels bewegen rond de Partido Comunista Español. Gedreven door dit dagelijkse contact met landgenoten - ballingen en landarbeiders uit het diepe Zuiden - en een groeiend gevoel van heimwee, maakt Goytisolo in 1957 samen met Monique Lange een eerste reis naar de Andalusische provincie Almería, gevolgd door een tweede bezoek in 1961. Voor Goytisolo betekenen deze reizen door Zuid-Spanje de voortzetting van zijn zoektocht naar de werkelijkheid van zijn land, die uiteindelijk zal resulteren in de breuk met het Spanje van zijn jeugd en eigen achtergrond.
| |
Afstand
Onder invloed van zijn contacten met linksgeoriënteerde Franse intellectuelen, zoals Jean Paul Sartre, Simone de Beauvoir en vooral Jean Genet, rijpt niet alleen zijn literaire, maar vooral ook zijn politieke bewustzijn. Het is de periode van de Cubaanse kwestie en de strijd in Algerije. Goytisolo voelt diepe betrokkenheid bij beide zaken, maar vooral bij het lot van de Noordafrikaanse immigranten en ballingen in Parijs. Met zijn groeiend internationaal georiënteerde politiek bewustzijn, neemt zijn verbondenheid met Spanje af. Wat hij lange tijd nog slechts dacht te kunnen vinden in het ‘echte’ Spanje, dat van het Zuiden - een doelgerichte, bewuste levenswijze, onbevlekt door het corrumperende, rijke Noorden - bestaat voor hem niet langer. Ook Zuid-Spanje is aangetast en verpest, onder andere door het toerisme. Onder invloed van Jean Genet, die actief ijvert voor de onafhankelijkheid van Algerije, door zijn eigen sympathie voor het FLN en zijn omzwervingen door
| |
| |
de Arabische buurten van Parijs, wordt het Noord-Afrika waartoe Goytisolo zijn schreden richt.
Na een eerste bezoek aan Marokko in 1965, gaat de Arabische wereld de plaats innemen van aanvankelijk nieuw vaderland, waar hij de vrijheid, waarnaar hij op zoek is, hoopt te vinden. Daar ook kan hij verdere aspecten van zijn eigen identiteit ontdekken en ontwikkelen, zoals zijn homoseksualiteit. Want Goytisolo's betrokkenheid bij het lot van de Arabische immigranten in Parijs en zijn keuze voor de Arabische wereld, is niet alleen van politieke en cultuur-historische aard: ‘Een diep verborgen, intieme factor - je betovering door de fysieke schoonheid van de immigranten - was er nauw mee verweven; (...) de mannenwereld die oogverblindend je leven binnendrong...’. Goytisolo herkent zijn eigen homoseksualiteit uiteindelijk, door de relatie met Mohammed in Parijs. Deze seksuele herkenning zal een grote rol blijven spelen in zijn leven en werk en zal verweven blijven met een gevoel van persoonlijke vrijheid, voor hem slechts vervulbaar in de Arabische wereld. Zoals Harm Botje (In de ban van de Nijl) zo treffend zegt over het leven in een Arabisch land, in dit geval Egypte: ‘Niets mag en alles kan’.
Wonend in Parijs houdt Goytisolo zich aanvankelijk intensief bezig met de bestudering van het Frans. Gemotiveerd door zijn kennismaking met Noord-Afrikanen en zijn betrokkenheid bij de Algerijnse kwestie, gaat hij ook Arabisch leren, evenals de Noordafrikaanse varianten daarin. Taal wordt, kort gezegd, gaandeweg belangrijker in zijn visie. Over het Castiliaans zegt hij:
Bijna geheel gereduceerd tot een literair instrument zou het Castiliaans in omgekeerde zin een unieke status verwerven: het werd de vijand waarmee ik in een meeslepend lijf - aan - lijf - gevecht gewikkeld zou blijven, een gevecht waarvan de prikkelende felheid mij sinds Don Julián de genade van de verliefdheid zou schenken.
Tegenwoordig woont Goytisolo de ene helft van het jaar in Marrakesh en de andere in Parijs. Pas vanaf het moment dat hij in de Arabische wereld is gaan wonen, heeft hij letterlijk afstand kunnen nemen en stapsgewijs kunnen ontdekken wat uiteindelijk voor hem het echte vaderland zou zijn: de Spaanse taal en cultuur. Zo heeft het Spaanse literaire verleden Goytisolo's uiteindelijke bestemming kunnen worden, zijn ‘enige zekerheid’, versmolten met historische en culturele invloeden van buiten af, zoals van de Arabische cultuur.
| |
Internationale erkenning
Goytisolo's schrijverscarrière begint op jonge leeftijd. In 1954 publiceert hij op drieëntwintigjarige leeftijd Juegos de manos (Goochelspel), een sociaal-realistische roman, snel gevolgd door onder andere Duelo en el paraíso uit 1955 (Rouw in het paradijs, 1961) en het in 1958 geschreven La resaca (De trek, 1961). Deze eerste boeken met een bijna documentair karakter, beschrijven de ellende en armoede in de sloppenwijken van Barcelona, de uitzichtloosheid van het bestaan. Goytisolo gebruikt zijn romans, volgens de traditie van het sociaal-realisme, als aanklacht; hij neemt de collectieve armoe en ellende als hoofdpersoon.
Deze romans, die nog duidelijk de jeugd van de schrijver verraden en eigenlijk niet meer zijn dan vingeroefeningen, werden allemaal al vrij snel na verschijnen in een aantal talen vertaald. Goytisolo heeft het trouwens in Europa en Noord-Amerika altijd goed gedaan, in de jaren vóór de grote doorbraak van de Zuidamerikaanse roman, toen er over het geheel nauwelijks belangstelling was voor de literatuur uit Spanje. Maar ook nu nog is Goytisolo in Nederland en veel andere landen de meest vertaalde, levende schrijver van Spanje.
Toen in 1957 de Franse editie uitkwam van Juegos de manos, trok deze onmiddellijk de aandacht van de critici van de Franse dag- en weekbladen, die het boek unaniem met enthousiasme ontvingen. Het stof dat de roman deed opwaaien, verleende Goytisolo een zekere mate van onschendbaarheid in Spanje zelf. Het Franco-regime, dat uit was op Europese erkenning, kon zich de vervolging van
| |
| |
een schrijver die internationaal toegejuicht werd, niet permitteren. Hierdoor kon Goytisolo, ondanks zijn kritische houding tegenover Spanje, in relatieve vrijheid het land in en uit gaan. Problemen met de Spaanse censuur ging hij eenvoudig uit de weg door zijn boeken al snel niet meer in Spanje, maar bij voorkeur in Mexico uit te geven. Hoezeer de internationale pers Goytisolo ook altijd heeft geprezen, hoezeer men hem als de meer voor de hand liggende kandidaat beschouwde in 1989 toen niet hij maar Camilo José Cela de Nobelprijs voor literatuur kreeg, in Spanje zelf houdt men nog steeds niet bijzonder van hem. Zo heeft hij in eigen land nog geen enkele literaire prijs of onderscheiding gekregen.
De verhalenbundel Para vivir aquí (1960), in 1968 in de Literair Paspoort Reeks verschenen onder de titel Om hier te leven, is het enige vroege werk dat in 1985 door Meulenhoff opnieuw uitgebracht werd. Om enigszins onduidelijke redenen, of het moet zijn ter illustratie van de jonge, beginnende Goytisolo en als introductie op de Nederlands uitgave van Señas de identidad (De identiteit) in datzelfde jaar. De meeste daar uitgewerkte thema's worden hier voor de eerste maal aangeroerd. Alle acht verhalen werden geschreven tussen december 1957 en december 1958 en completeren samen het beeld van de student uit Barcelona die, zich bewust van zijn tijd, uit verveling meedoet aan het verzet, stukken schrijft, door Spanje reist, daar onrecht en armoe waarneemt, in dienst gaat, eigenlijk één grote speurtocht verricht naar de zin van het bestaan, veelvuldig refererend aan historische gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld de studentenstakingen in 1956.
Hoezeer deze verhalenbundel al het autobiografische karakter heeft, dat in De identiteit tot volledige rijping zal komen, zien we in het volgende fragment:
De absurditeit van het leven dat ik leidde nam bij tijd en wijle een bijna fysieke vorm aan: (...) Wel wat laat gaf ik me er rekenschap van dat ik mijn leven in machteloos protest had doorgebracht, overtuigd dat er niets gedaan kon worden of dat hetgeen ik kon doen toch niets uit zou halen, en de arrestatie van Emiliano en mijn vrienden dwong me tot de bekentenis, dat er, ook in die voze en leugenachtige wereld waarin wij leefden, redenen te vinden waren om iets te doen.
| |
Zon en een beetje van niets
De reizen die Goytisolo in 1957 en 1961 samen met Monique naar Spanje maakt, geven hem stof voor twee reisboeken, Campos de Níjar (Land van Níjar) en La Chanca. Campos de Níjar (1959) is het verslag van een drie dagen durende reis door de Andalusische provincie Almería. Goytisolo beschrijft in zijn relaas nauwkeurig wat hij ziet. Hij is hier niet de aanklager, maar nog volop in zijn periode van verheerlijking van het Zuiden: ‘Ik hield al van de streek zonder haar te kennen’. Hij richt zich op de charme van het eenvoudige bestaan, meer dan op de uitzichtloosheid ervan:
- | Het land is arm, maar mooi - zei de wagenmaker. |
- | In Spanje is er niet de vooruitgang zoals in andere landen, maar het leven is er beter dan waar dan ook - zei de waterdrager. |
- | Buitenlanders komen daarom, zodra ze kunnen, hierheen. |
- | In Andalusië, met de zon en een beetje van niets, weet iedereen zich wel te redden. |
Drie jaar later is Goytisolo terug in Almería. Van een Spanjaard die hij ontmoet heeft in een Parijse kroeg, krijgt hij het adres van een neef in la Chanca, een krottenwijk van de Zuidspaanse stad en in een opwelling besluit hij die neef te gaan opzoeken. In La Chanca (1962) is het niet langer de charme van de eenvoud van het bestaan, maar de schrijnende ellende die door hem waargenomen wordt. Goytisolo signaleert hoe gebroken het Zuiden van Spanje is, zijn relaas documenterend met andere, in de loop der eeuwen geschreven reisverslagen over Almería, waaruit blijkt dat deze stad eens, in de tijd van de Moorse overheersing, een bloeiende stad geweest is; maar sinds de herovering door de
| |
| |
katholieke koningen is Almería alleen nog maar uitgeperst:
Almería is geen Spaanse provincie. Almería is Spaans bezit, met een militaire bezetting door de Guardia Civil. Eeuw na eeuw heeft de nalatigheid van de successievelijke regeringen haar primitieve bronnen van rijkdom verwoest en haar teruggebracht tot haar huidige koloniale status. De Almeriaan, tot slavernij gebracht in zijn eigen stukje vaderland, emigreert om verder uitgebuit te worden in Spanje's industriegebieden.
| |
Volledige ontworteling
De ommekeer in Goytisolo's werk, van de romans en reisverslagen geschreven in de traditie van het sociaal-realisme, naar zijn grote experimentelere bloeiperiode, werd in 1966 ingezet met Señas de identidad, dat in 1985 in het Nederlands vertaald werd als De identiteit en het eerste deel vormt van wat Goytisolo zelf zijn ‘Mendiola’-trilogie noemt, naar zijn hoofdpersoon en alter ego, Alvaro Mendiola. Zijn trilogie is de getuigenis van Goytisolo's verwijdering van Spanje en zijn groei naar de Arabische wereld. De identiteit beschrijft Alvaro Mendiola's speurtocht, na jaren in ballingschap te hebben geleefd in Parijs, naar zijn identiteit, zijn eigen verleden en - daarmee samenvallend - dat van zijn land. Alvaro's zoeken naar zijn wortels leidt echter slechts tot de volledige ontworteling en tot de conclusie dat de essentie van Spanje en van hem zelf, er (niet langer) is. De veranderingen in het Spanje van de jaren zestig, ten gevolge van onder andere het massa-toerisme, hebben daar een definitief einde aan gemaakt:
Juan Goytisolo (foto: Jerry Bauer)
De grond ligt er nog (...); jij bent nog altijd ver van haar (...). Het vadsige noorden liet een oogje op haar vallen, en een vunzige horde zonnespeculanten (eerst waren successievelijk het goud, het zilver en de rijke ertsen van haar ingewanden; de bossen, de akkers, de weiden; de rebellie, de trots, de vrijheidsliefde van haar mannen door de vrekkige woeker van de eeuwen uitgeput) is over je gekomen (...) om te hamsteren en zich te verrijken ten koste van je laatste vrije goed (...), kolonies te stichten, bungalows, snackbars, staatslogementen (...), waardoor het land er lelijker maar de bewoner niet beter op wordt.
| |
| |
In Alvaro's visie heeft het Zuiden zich laten uitbuiten. Daar komen immers de immigranten vandaan die hij voor het eerst in de arme volkswijken van Barcelona tegenkomt en later op elk station in Europa. Het contact met deze mensen heeft voor Alvaro het enige echte contact met Spanje betekend: ‘Dat zwervende Spanje, het Spanje van de diaspora, verving in je hart het officiële, van heren en slaven geleerde Spanje...’
Nu hij zich niet langer met zijn land kan identificeren, rest Alvaro geen andere uitweg dan het te verlaten. Vanaf dat moment zal zijn band met Spanje nog slechts de taal zijn en zelfs die zal hij aan het einde van de trilogie verraden en inruilen voor het Arabisch. Alvaro's totale afkering van Spanje is tevens het einde van De identiteit. Vanaf de uitkijkpost van Montjuich in Barcelona keert hij Spanje definitief de rug toe:
richt je blik op andere horizonten keer ons
vergeet ons en wij zullen jou vergeten
De identiteit vormt een overgangswerk binnen het totale oeuvre van Goytisolo, waar het experimenteren met stilistische middelen een aanvang neemt, dat in zijn volgende werk steeds verder doorgevoerd zal worden en voortaan kenmerkend voor zijn stijl zal zijn. In Reivindicación del Conde Don Julián (1970) (Nederlandse vertaling: De wraak van Don Julián, 1986) heeft Alvaro Spanje verworpen en verlaten en gaat hij tot de aanval over. Vanaf de overkant van de straat van Gibraltar zweert hij zijn wortels af, ruilt hij zijn identiteit in voor een andere - voorlopig de Arabische - en begint hij zich voor te bereiden op wraak:
vaarwel, onreine Stiefmoeder, land van slaven en heren: vaarwel, mutsen van glimmende lak, en jij, volk dat ze duldt: ... :de wrede Arabier zwaait juichend met zijn lans: ... :als een nieuwe graaf don Julián een duister komplot beramen.
Hij plant een nieuwe Moorse invasie, waarbij de ontmanteling van alles wat de identiteit van Spanje bepaalt, alle mythen van het Heilige Spanje een voor een onder de loep genomen worden en vervolgens ontmaskerd. Het heilige erfgoed, de Spaanse literatuur, zo raszuiver, zoals de Spanjaarden zo trots pochen, heeft zich in de loop der tijd trachten te ontdoen van alle vreemde, Moorse invloed, waarmee ze voor Alvaro de eerste mythe is geworden, die ontmanteld moet worden:
het rijke depot van historisch sediment van jullie aangeboren, nationale uitdrukkingswijze: ... :werk, gelouterd en geschift door lange eeuwen van traditie: bewonderenswaardige schat: ... :reeds zo door en door Spaans: zo eigen: ... :waardig vloeiend over het aloude, nobele erfgoed.
De bezoedeling van de Spaanse literaire schat wordt door de hoofdpersoon zowel letterlijk als symbolisch voltrokken door, als dagelijks ritueel, in de Bibliotheek vieze dikke insekten tussen de prachtige pagina's van Spanje's literaire meesterwerken te stoppen.
In het derde deel van de trilogie, het nog niet in het Nederlands vertaalde Juan sin Tierra (Jan Zonder Land), geschreven in 1975, heeft Alvaro Mendiola de totale vrijheid bereikt. Hij is niet langer de Spaanse balling in Tanger, Marokko is zijn tierra de adopción (adoptief vaderland) geworden. Alvaro's breuk met Spanje gaat zelfs zo ver dat hij afstand doet van wat in Don Julián nog zijn enige echte vaderland was, namelijk de Castiliaanse taal, het enige Spaanse cultuurgoed dat niet drastisch van alle Moorse invloed werd gezuiverd, maar nog altijd vol zit met Arabische woorden, waarmee ze de enige cultuuruiting is, die trouw is gebleven aan de eigen wortels. Zelfs het Spaanse woord bij uitstek, olé, is van Arabische origine, wa-l-lah.
In Juan sin Tierra zijn alle linguïstische en stilistische wetten doorbroken. De roman eindigt in een mengeling van Castiliaans en Arabisch, voor de lezer zonder kennis van het Arabisch niet meer te lezen: ‘Ik ben definitief
| |
| |
aan de overkant, bij de eeuwige paria's, en slijp het mes.’
Juan Goytisolo (foto: Ricardo Sánchez)
| |
De literaire boom
Na zijn in de ‘Mendiola’-trilogie beschreven afrekening met Spanje, heeft Goytisolo de nodige afstand genomen om ‘bevrijd’ verder te gaan. Wonend in Marokko, is die afstand ook letterlijk genomen en is het hem mogelijk geworden tot de conclusie te komen dat zijn zoektocht naar een vaderland niet langer zinvol is: zijn werkelijke vaderland is slechts in de taal en literatuur te vinden. Zoals hij in Eigen terrein zegt, beschouwt hij voortaan ‘de literatuur als enige zekerheid’. Daarbij zijn er geen grenzen meer. Hij kiest niet langer voor nationaliteit, maar zet de universaliteit daarvoor in de plaats. Daarin vindt hij de bevrijding die hij gezocht heeft, in de onderlinge verwevenheid van de klassieke, grens- en taaloverschrijdende literatuur. Zijn oeuvre volgend op de ‘Mendiola’-trilogie illustreert deze gedachte van literaire synthese. Met betrekking tot zijn literaire ontwikkeling beschouwt Goytisolo zich bij voorkeur de afstammeling van de grote Spaanse Middeleeuwse en Goudeneeuwse schrijvers, zoals Arcipreste de Hita, Fernando Rojas, Cervantes, Johannes van het Kruis en Góngora, wiens werk hij zeer bewondert en nauw verweven heeft in zijn recentste literaire creaties. Hij houdt er daarentegen niet van op de lijn geplaatst te worden van de Franse ‘nouveau roman’-schrijvers en de bekende Latijnsamerikaanse auteurs. In boeken als Makbara (1980) en Paisajes después de la batalla (1982, Landschappen na de strijd), heeft hij het punt bereikt waar de Arabische cultuur het hoofdthema is geworden. Las virtudes del pájaro solitario (1988, De deugden van de eenzame vogel), de eerste roman geschreven sinds het voltooien van zijn autobiografieën in 1986, is een levendige samenspraak met het volledige werk van de Spaanse mystieke schrijver Johannes van het Kruis en de Arabische
soefistische poëzie van Ibn Al Farid. Als openingscitaat gebruikt Goytisolo, symbolisch voor de versmelting van beide mystieke stromingen, twee dichtregels, de eerste van Johannes van het kruis en de tweede van Ibn Al Farid, samen een perfect geheel vormend:
In de innerlijke wijnkelder van mijn Geliefde dronk ik
een wijn die ons bedwelmde voor de wording van de wijnstok’.
De meest recente roman van Goytisolo, La cuarentena (1991, De quarantaine), bouwt op deze gedachte van literaire dialoog, in dit geval met Dante en Ibn Arabí, voort en is de
| |
| |
uitwerking van Dodenstad, een van de verhalen in de onlangs in het Nederlands vertaalde bundel Gaudí in Cappadocië (1990).
La cuarentena is het verslag van een reis naar het gevreesde en onbekende schimmenrijk en de terugkeer daaruit na veertig dagen. De plotselinge dood van een vriendin brengt de schrijver er toe haar in de verbeelding en het schrift te volgen en haar gedurende de periode van ‘quarantaine’ te vergezellen, als de ziel van de overledende, na te zijn ondervraagd door de twee doodsengelen, Naquir en Muncar, volgens de Islamitische traditie in een soort tussenruimte of vagevuur verblijft, in afwachting van het oordeel. Te paard tussen de beide werelden reizend, voortdurend van de ene in de andere overstappend, delen de verteller en zijn gids in de bovenaardse visioenen van Dante en Ibn Arabí, waarbij de beelden van verlatenheid en kwelling geleidelijk worden vervangen door die van de verschrikkingen van de veertig dagen durende Golfoorlog, gedurende welke dit boek geschreven werd. In dit laatste boek van Goytisolo zijn referenties verwerkt aan Dante, Ibn Arabí, Johannes van het Kruis en de profeet Mohammed.
Goytisolo's laatste in het Nederlands vertaalde werk, Gaudí in Cappadocië, is een bundel reisessays over de wereld van het Nabije Oosten. Vier van de zes verhalen gaan over Turkije, een over Egypte en een over Marokko. Het boek pretendeert echter meer te zijn dan een verzameling reisverhalen. In elk verhaal wordt de beschrijving van een bepaald cultureel aspect in de eerste plaats gebruikt als inleiding of opening tot een diepgaande verhandeling over de diversiteit en rijkdom van de Arabische geschiedenis en cultuur.
De betekenis van het totale oeuvre van Goytisolo, dat gelukkig grotendeels in het Nederlands is vertaald, is de brug die het slaat tussen de westerse cultuur en de Arabische. Als Spanje's laatste mudejar-schrijver laat Goytisolo ons zien dat er cultureel veel meer verbindingen aan te wijzen zijn dan we misschien dachten en dat er uit de samensmelting der culturen meer rijkdom te putten is, dan uit de eigen wortels alleen.
|
|