Bzzlletin. Jaargang 22
(1992-1993)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
A.F.Th. van der Heijden
| |
[pagina 54]
| |
A.F.Th. van der Heijden (illustratie: Paul Tuijnman)
| |
[pagina 55]
| |
lieke erotica. Daar is ons met Soixant-neuf du Pâpe van Dora Buiksloterhammetje toch mooi gelukt wat zo'n zogenaamde specialist als Hijgh & Van Dattum nog van z'n langlevensdagen niet zal lukken... En zo kan ik doorgaan. Allemaal sellers. Stuk voor stuk.’ Het viel me op dat N.N. mijn glas drie keer zo vaak, en zulks tot de rand, bijschonk als dat van de anderen; voor het gemak liet hij de fles bij mijn bord staan. Was hij met dit gebaar eigenlijk al voldoende ter zake gekomen, N.N. bleek niet te beroerd zijn oneerbare voorstel ook nog eens op zijn eigen manier onder woorden te brengen. ‘Laten we zo afspreken... Querido mag voor mijn part die trilogie blijven uitgeven, als jij maar met dat tussendoorboek, hoe heet het, Broodje sandwich, bij ons komt. Dan maak ik daar een bestseller van. En als ik dat zeg, doe ik dat ook. Beloofd is beloofd.’ De redacteur, die ons ‘op persoonlijke titel’ had uitgenodigd, hield nog altijd beleefd zijn mond. ‘O, geen sprake van,’ zei ik opgewekt. ‘Geen denken aan.’ M., voor de gelegenheid wat zwaarder op de hand dan ik, viel hem (ze zat naast N.N.) in de flank aan. ‘Het is onfatsoenlijk wat je doet. Niet alleen tegenover een collega, ook tegenover je tafelgenoten van vanavond. Ben jij een uitgever?’ De redacteur gaf geen sjoege. N.N. zette zijn klaaglijkste stem op, wat zijn woorden nog slepender maakte. ‘Hoe... moet ik...dan... aan nieuw... prozatalent komen?’ ‘Dat is jouw zaak, N. Ik ben al voorzien.’ ‘Het doel van dit etentje is mislukt.’ Hij kon nu elk moment gaan huilen. ‘Zullen we maar geen tweede gang meer nemen?’ De redacteur protesteerde nu zwakjes, voldoende in elk geval om het hoofdgerecht toch doorgang te doen vinden. Het vervolg van het diner verliep stroef. De conversatie bleef beperkt tot een klaaglijke uitroep, zo nu en dan, van N.N. ‘Totaal mislukt, het gezellige etentje. Hoe kom ik nou aan jong talent, als ze zo doen?’ De wijnschenkerij bleef nu beperkt tot een enkele fles rood, waarvan aan het slot van het hoofdgerecht nog ruim een kwart over was: heel iets anders dan de drie Chardonays die er tijdens de hors d'oeuvre-onderhandelingen doorheen waren gegaan. ‘Niemand meer in voor een dessert? - Mooi, dan vraag ik de rekening,’ probeerde N. nog. Integendeel, we hadden best nog zin in een nagerecht - sterker, M. en ik konden nog wel een grand dessert aan, op de kaart omschreven als De Totaaltoet. De uitgever keek zuur.
Na mijn grote weigering vroeg N.N. mij om nog slechts een kleine gunst. Bij een pakket boeken dat Uitgeverij N.N. mij korte tijd later ongevraagd toestuurde (ongetwijfeld allemaal potentiële bestsellers), zat een nieuwe roman van mijn jammerlijk in vergetelheid geraakte collega P. In een keurig bedankbriefje schreef ik ‘verrast’ te zijn in het pakket ook ‘een nieuwe roman van mijn jammerlijk in vergetelheid geraakte collega P.’ aan te treffen. Weer een poos later, nadat mij op een feestelijke avond in Paradiso een prijs was uitgereikt, klampte N.N. mij aan met het verzoek: ‘Die nieuwe roman van P., dat je dat zo'n “verrassend boek” vond, mag ik dat in een advertentie gebruiken?’ Ik legde hem geduldig uit dat ik (a) het niet meer verwachte verschijnen van het boek een ‘verrassing’ had gevonden; dat ik (b) de roman nog moest lezen, dus maar moest afwachten of ik ook de inhoud een ‘verrassing’ zou vinden; en dat ik (c) nooit ofte nimmer een brieffragment voor wat voor commerciële advertentie ook zou uitlenen, ongeacht of daarin een boek een ‘verrassing’ dan wel geen ‘verrassing’ werd genoemd, en ongeacht of de tekst correct dan wel - al of niet te kwader trouw - foutief zou worden geciteerd. Zijn antwoord, met hatelijke grijns, was slepender dan ooit: ‘Dat overkomt jou natuurlijk straks ook, A.F.Th., dat ze je niet meer willen lezen, en dat je bij een ander voor een beetje aandacht moet aankloppen... Trouwens, dat tussendoorboek, dat is weer niks geworden, hè, dat Broodje sandwich?’ Uitgevers en feest, dat weet wat. (De zwijgende redacteur niet te na gesproken: die is later wijselijk voor zichzelf begonnen, en heeft ons toen - M. en mij, bedoel ik, zonder N.N. - nogmaals mee uit eten genomen, ‘op persoonlijke titel’ maar dit keer heus.) | |
[pagina 56]
| |
Collega's en feestOm hem op mijn manier te feliciteren met de zojuist binnengesleepte AKO-Literatuurprijs, had ik hem op een mooie meiavond in '88 bij ons thuis te eten genodigd. Het gaat hier (ik heb niet zo gauw een geschikt pseudoniem bij de hand) over collega Geerten-Jan Maria Meijsing, of ‘mijn pijprokende tante Geerten’, zoals ik hem sinds het verschijnen van zijn roddelboek ben gaan noemen. Terwijl Minchen, zo hoogzwanger als ze was, zich in de keuken stond uit te sloven, zaten de heren in de salon aan een vijfentwintig jaar oude The MaCallan, gerijpt in antieke sherryvaten. Niet dat deze goddelijke malt whisky, waarvan de smaak, behalve aan hazelnoot en rookGa naar eind2., deed denken aan pure, ongezoete caramel (als zoiets zou bestaan), besteed was aan een ‘kenner’ als Meijsing, wiens tong chronisch verdoofd moest zijn door het gif van de afgunst, o nee: bij elke slok gleed over het glimmende gezicht een misprijzend trekje, dat pas weer werd gecorrigeerd door het inbrengen van de pijpesteel. Mijn collega - die kennelijk wilde hardmaken wat hij tegenover derden altijd over mij beweerde: ‘Die man leest niet’ - beijverde zich om de inhoud van Céleste Albaret's Monsieur Proust voor mij na te vertellen, en in één moeite door ook maar die van een aantal hoofdstukken uit de Recherche. Telkens wanneer ik, door het aanbrengen van een kleine correctie of het verstrekken van een aanvullend detail, hem er discreet van wilde doordringen dat ik de boeken zelf gelezen had, lulde hij daar superieur overheen,- wat natuurlijk ook een manier is om je als erudiet andermans meerdere te wanen. ‘Proust voor arbeiders verklaard,’ moet hij gul gedacht hebben, en ik deed er - laat maar lullen ook - verder het zwijgen toe. Terwijl Meijsing me, meer als toegift, ook nog een virtuoze samenvatting gaf van een film over het leven van Proust (had ik ook gezien, laat ook maar), vroeg ik me af wat hem, de verklaarde erudiet, toch zo in mijn boeken, het werk van een ongeletterde immers, obsedeerde, zelfs zo dat hij me meer dan eens bekend had er het ‘geheim’ van op het spoor te willen komen. Hij, die met een slagroomspuit zijn eruditie zo dik boven op zijn taart van drie verdiepingen legde, wilde maar niet begrijpen dat een ander misschien met een vanzelfsprekender soort belezenheid, en dan in geconcentreerde vorm, zijn verhalen aan de wortel voedde. Laat maar zitten ook. ‘Als de heren zover zijn...’ Al had ze die Meijsing dan nooit mogen lijden (‘die verraadt je nog wel eens’), de parelhoen op z'n Provençaals die Minchen op tafel zette, mocht er zijn. Door wat volgde, zal ik nooit vergeten hoe moeizaam zij ging zitten op de ver achteruitgeschoven stoel, en hoe haar handen over die rijpe buik heen moesten reiken naar haar bestek. Onze gast keek onbewogen toe, om zich vervolgens met een superieur knikje in haar richting tot mij te wenden. ‘Ga je er nou straks bij zijn, Adri, als dat kind geboren wordt?’ ‘Zeker. Ben jij er dan niet bij geweest, toen je dochter geboren werd?’ ‘Jawel, maar mijn buurman in Italië zegt: nooit doen. Je loopt het gevaar dat je vrouw onmiddellijk en voorgoed haar sexuele aantrekkingskracht voor je verliest, als je haar zo meemaakt.’ Aldus sprak de boekstaver van al wat vrouwelijk was. Het moest welhaast als een daad van fijngevoeligheid worden uitgelegd dat hij zijn uitspraken deed als was Minchen niet, hoogzwanger en wel, in de eetkamer aanwezig. ‘Ik zou me dus wel twee keer bedenken, als ik jou was,’ werd er nog aan toegevoegd. ‘Die Italianen hebben vaak een goede kijk op dat soort dingen.’ Aldus sprak de uitvinder, ‘veranderlijk en wisselvallig, met af en toe een bui’, van de vrouw als meteorologisch wezen. Vanuit mijn ooghoeken registreerde ik hoe pijnlijk getroffen zij keek, Minchen. Zij leek plotseling twee keer zo klein, haar buik twee keer zo groot. Waarom heb ik die vlerk, die pedante kwast, toen niet meteen, parelhoen of geen parelhoen, alle hoeken van de kamer laten zien, vooral die waar de deur zich bevond? Ik gaf de voorkeur aan de lieve vrede van het moment. Altijd spijt van gehad. Het incident, en mijn halfhartige, misplaatst collegiale rol daarin, figureerde sindsdien regelmatig in echtelijke twisten, en evenzovele malen heb ik | |
[pagina 57]
| |
de man, in de geest, alsnog alle trappen van het appartementsgebouw afgeranseld. Godnogaantoe: om zijn houding tegenover zijn zwangere vrouw te bepalen, had hij zijn ‘Italiaanse buurman’ nodig! Zo'n erudiet! Zelf was hij toen al gescheiden van de moeder van zijn kind. Of dat het gevolg was van zijn aanwezigheid, destijds, in de verloskamer, daar durf ik mijn hand niet voor in het vuur te steken. Wie zich de gestalte van Geerten-Jan Maria Meijsing voor de geest haalt, steeds meer ogend als een glimmende fallus die, ofschoon goed gevuld, maar niet tot volle hardheid wil geraken, zal zich op z'n minst afvragen of de ‘sexuele aantrekkingskracht’ mogelijk niet in omgekeerde richting ophield te bestaan, met alle gevolgen vandien. Blote kont met een pijp erin - ach, ik wil slechts even laten zien hoe buitengewoon gemakkelijk het is om ‘virtuoos’ af te geven op een collega. Niks aan. Iedereen kan het. U ook, mevrouw.
Collega's en feest, dat weet wat. | |
Vrouwen en feestNadat mijn vrouw naar het café had gebeld, was het meisje met me mee naar huis gegaan alsof dat vanzelf sprak. ‘Komt goed uit. Kan ik M. nog even zien.’ Thuis, op de bank, waar wij gedrieën naast elkaar zaten (zij het niet met mij in het midden), ontstond al spoedig, om zo te zeggen, een erotische situatie. Het meisje vond het hoog tijd worden dat M. haar benen onthaarde, en voegde de daad bij het woord door met de ladyshave in de weer te gaan, en bepaald niet zachtzinnig. Ik zat erbij. Misschien waren het vooral, boven het brommen van het apparaat uit, M.'s gedempte pijnkreetjes die de situatie tot een erotische maakten. Zij werd na de ontharing door haar weldoenster beloond met een verzachtende olie, die in de geïrriteerde huid werd gemasseerd. Ik keek ernaar. Toen ik merkte dat mijn ziende aanwezigheid, al was het nog zo gering, remmend werkte, bood ik aan wat te drinken te verzorgen. ‘Een vodka met veel ijs en veel water!’ juichte het meisje. In de keuken - boven - rekte ik, opdat de verwikkelingen daar beneden voortgang konden boeken, mijn handelingen zo lang mogelijk. Twee blokjes ijs. Nog een blokje. Derde blokje er weer uit. Schijfje citroen snijden, schilletje eraf. Drupje water... vooruit, nog een drupje... Kortom, bepaald geen juweeltje uit de ‘Nimmer Dralend’-reeks. Van beneden klonk muziek. De meisjes dansten. Na het aannemen van hun glazen dronken ze dansend, zodat de ijsblokjes ervan rinkelden. ‘Veel water, had ik gezegd. Valserik.’ Achtereen dansten ze de knoopjesdans, de ritssluitingdans, de haakjesdans en de schouderbandjesdans. Kledingstukken verdwenen spoorloos onder het meubilair. Ik keek ernaar. Ik zat erbij. ‘Achtereen dansten ze de knoopjesdans, de ritssluitingdans, de haakjesdans en de schouderbandjesdans. Kledingstukken verdwenen spoorloos onder het meubilair.’ Tijd voor een tussenstop op de bank. Met de geurige olie werden nu ook twee delicaat kleine, mij onbekende, porseleinblauwe borstjes gemasseerd, overigens zonder pijnkreten. Ik was alweer op weg naar boven. Klontje zus, klontje zo. Schijfje hier, schijfje | |
[pagina 58]
| |
daar. Klok, klok, klok. Drup, drup, drup. Vodka betekende immers ook watertje. Twee spinnende katjes op de bank, wat een huiselijke vrede. ‘Alweer zo puur. Stouterd. M., hij wil ons dronken hebben, hoor. Pas op voor hem.’ Ik kende inmiddels mijn plaatsje in een hoek van het meubel. ik zat. Ik keek. Ik zag. Hoe vaak beklom ik nog, als werkte ik tot het laatst aan mijn conditie, kwiek de trap, om boven mompelend te blijven dralen? ‘Hoe was het ook weer? “Veel water en weinig ijs, dat drinkt niet lekker voor een vrouw.” Zo ongeveer.’ Toen ik eindelijk de tijd gekomen achtte om mijn passieve houding te laten varen en een actief lid te worden van de ontstane constellatie, toen ik, anders gezegd, plechtig neerknielde voor de bank, hoorde ik M. nuchter zeggen: ‘Ze slaapt.’ Ze sliep. Ik zat erbij en ik keek ernaar - op m'n knieën. M. eigende zich haar in bruikleen afgestane hand weer toe, en we baarden het bewusteloze meisje zo goed en zo kwaad als het ging op op de bank. Nog eens ging ik de trap op en af: om het reservedekbed te halen. Na haar zorgzaam te hebben ingestopt, zochten wij het vertrouwde echtelijke bed op. M. kreeg krap een uur de tijd om te slapen, alvorens onze driejarige porder haar wekte: ‘Chocomel! Video!’ In dat kleine uur moet het ongeluk hebben plaatsgevonden. Warme chocolademelk, dat lukte nog wel; met de gevraagde videofilm lag het moeilijker. Het televisietoestel, dat bij ons om de een of andere reden altijd op de grond staat, lag plat op de vloerbedekking, met zijn scherm naar beneden in een grote vochtplek. Het was eenvoudig weer rechtop te zetten, maar beeld wilde het niet meer geven, tot groot ongenoegen van de kleine, die er zijn eigen kijkrituelen op nahield. Zijn moeder overlatend aan haar slaperige ongeloof (‘komt bij een kapot toestel water vrij?’) doodde hij de tijd die hem nog restte tot de dagelijkse gang naar de ‘peterpeulzaal’ met het plagen van de hem vreemde vrouw die hij slapend op de bank aantrof. Terwijl M., morrelend aan het kletsnatte apparaat, de oplossing meende te hebben gevonden (‘die kranteberichten over in brand vliegende stand-bytv's zijn dus tóch waar: deze stond op stand-by, en is in de fik gevlogen, en X. heeft hem geblust, onze redster, we mogen haar wel dankbaar zijn’), had Totó intuïtief begrepen wie de kieteldood verdiende, en voor welke euveldaad. Wakker geworden van een knellende blaas moest zij, slaapdronken, sowieso dronken, op de tast de toiletpot hebben gevonden in de hoek waar deze zich in haar eigen appartement bevond. Murmelend, zo stel ik me voor (‘A. is een heer. Hij doet de bril omhoog, want een dame zit ook graag droog. Een echte gentleman’), klapte zij de televisie omlaag, en zette zich neer voor een grondige bestudering van het tijdvak van de Verlichting dat nu aanbrak. Vodka = watertje, zo was het maar net. Het meisje mocht nog van geluk spreken dat zij van de kietelende vingertjes in haar nek überhaupt wakker kon worden, want voordat het lampje onder haar sissend doofde, had het toestel wel degelijk stand-by gestaan. Toen ik me dat realiseerde, onderging ik weer de sensatie van het puberale pissen in groepsverband, onder het slome toeziende oog van een koe, tegen de schrikdraad die een wei omgaf.
Het duurde anderhalve maand voordat we onze tv, gerepareerd en wel, weer terug hadden. Ik vroeg de monteur hoe hij het 'm gelapt had. Hij liet me zwijgend een plastic spuitfles in de vorm van een zwanehals zien. Gelukkig was het meisje WA verzekerd. Ik wil maar zeggen: vrouwen en feest, dat weet wat. |