| |
| |
| |
Patrick van den Hanenberg
Waarvan leeft de dichter?
Bij het schrijven van ‘Prozaïsch gedicht’ heeft Deelder waarschijnlijk zijn financieel minder succesvolle (en wellicht ook minder talentvolle) letterbroeders in het hoofd gehad. Misschien heeft hij aan zijn eigen verleden gedacht. Minder verkochte boekjes, minder lucratieve optredens. Want...
... kan niet meer slaan op Deelder 1991 (het jaar waarin het gedicht verscheen). Of het antwoord zou moeten luiden: van speed en een stevig honorarium. Hij is bereid tegen een aantrekkelijke vergoeding - twintigduizend gulden - een borrel en desnoods de daarbij behorende nootjes aan te prijzen.
De B.V.D. loopt als een Citroën CX. ‘Heb je de B.T.W. apart op de bon laten zetten?’
Drieëntwintig keer per maand, gemiddeld vierhonderd bezoekers, vijftien gulden per plaats en tachtig procent van de recette is voor de B.V.
Optreden dus.
Uit Gemengde Gevoelens:
Vroeg men mij, wat ik wou worden, luidde m'n antwoord: ‘Rijkestinkerd...’ Niks geen melkboer of politie; rijkestinkerd en daarmee uit. Rijkestinkerd zijn en/of worden staat nog kaarsrecht overeind als ideaal. Ik probeer het de laatste tijd dan ook met mijn dichterschap te combineren.
Optreden dus.
Voor de Hogere Politie Kaderschool in Warnsveld.
Voor de koffiejuffrouw van C & A die daar veertig jaar heeft gewerkt (met een verhaal over een winkeldiefstal).
Voor de Amsterdamse Novotelvestiging ter opluistering van een Haringparty.
Voor het gepeupel in De Kleine Komedie, De Vest, De Agnietenhof, De Flint, Diligentia, De Stoep, Theater Zuidplein...
Voor de... als ze maar betalen.
| |
Leve Amsterdam
Ger van Voorden staat bescheiden tegen het achterdoek geplakt en laat een paar jazzy slierten West Side Story uit zijn saxofoon ontsnappen. Na een paar momenten betreedt Jules Deelder het door Van Voorden opgewarmde podium.
Hij maakt zijn entree.
Hij schrijdt binnen.
Hij... is er.
Een iele gestalte die moeiteloos het podium vult.
Van Voorden is uitgetoeterd.
Minzaam bekijkt Deelder het volk in de Amsterdamse Kleine Komedie. Hij viert er triomfen, maar het blijft natuurlijk een ‘teringpleurisstad’ in vergelijking met zijn eigen domicilie.
‘De poen wordt in Rotterdam verdiend, in Den Haag verdeeld en dan in de Amsterdamse grachten gedonderd.’
‘Dat gelik aan die reet van die Amsterdammers. Je wordt er doodziek van.’
‘Eerst is er Amsterdam... dan Amstelveen en daarbuiten is geen menselijk leven mogelijk.’
‘Amsterdammers hebben een goed hart, het moest alleen gekookt op hun rug hangen, zo laag dat de honden erbij kunnen!’
‘Ja stil even, ik ben nog niet klaar.’
‘En ja hoor, ze hadden allemaal joden op zolder. Waar zijn ze dan?’
‘In Rotterdam zijn geen krakers. Daar bouwen ze gewoon huizen.’
‘Amsterdam is niet meer dan een toevluchtsoord voor provincialen. Amsterdammers met een zachte g.’
‘Een Tragisch Centrum.’
‘Westerteringtoren.’
De Amsterdammers juichen en stampen en klappen en lachen en roepen om meer. Zou Deelder dan toch gelijk hebben?
| |
| |
V.l.n.r.: René Vallentgoed, Herman Brood, Ger ‘Sax’ van Voorden, Jules Deelder en Casper van den Berg; februari 1990 (foto: Carel van Hees)
| |
In de houdgreep
Sinds 1984 treedt Deelder op met goed georganiseerde theatershows (‘Deelder spreekt’ - leverde de Zilveren C.J.P. op -, ‘Ja! Deelder’, ‘Kiezen of Deelder’, ‘Deelder draait door’). Met manager René Vallentgoed en saxofonist Ger van Voorden gaat hij de heuse theaters af. Deelder is het circuit van jeugdhonken en buurthuizen ontgroeid.
Alleen de gevangenis stapt hij nog wel eens binnen voor een gratis optreden. ‘Als we ergens zijn, en er is een gevangenis in de buurt, dan pakken we die effe mee. We komen er ook altijd wel wat kennissen tegen. Als ik niet zou schrijven, zou ik ook in de bak zitten.’
Deelder is de meeste gelezen auteur in de gevangenis.
Deelder spreekt en de aanhang groeit.
Is Deelder een cabaretier?
In ieder geval kijken Koos Speenhoff en Lenny Bruce vanuit de coulissen toe.
In de tirade ‘Fin de Siècle’ somt Deelder een aantal zaken en personen op waarvan hij zonder bezwaar afscheid zou nemen, zoals diegenen die hun overhemd tot en met het bovenste knoopje gesloten menen te moeten dragen, maar dan zonder das, Piet Grijs, de Heilige Stoel, die vreselijke kwal van een Karel van het Reve, de dragers van oversized pakken met broeken zonder vouw en voorgekreukte jasjes, de ontwerpers van oversized pakken met broeken zonder vouw en voorgekreukte jasjes en last but not least die oversized pakken met broeken zonder vouw en voorgekreukte jasjes zelve, het gehele Gooi met alle daar woonachtige quizmasters en zakkenvullers, de voltallige vaderlandse literaire kritiek,
| |
| |
spellingvernieuwers, partijvoorlichters, cd-spelers, damesdichters, korfballers, ochtendmensen en niet te vergeten George Bush.
(foto: Carel van Hees)
Maar wie ook zonder uitzondering aan de vlammen kunnen worden prijsgegeven zijn cabaretliefhebbers, dichtende cabaretiers en niet dichtende cabaretiers...
Aangezien Deelder wel tamelijk zelfdestructief is, maar zichzelf toch niet op de brandstapel zou willen gooien (op zijn zevenenveertigste merkte hij dat hij iets fanatieks kreeg, want of jong de pijp uit of heel oud, maar niet halverwege, dan kan je de mythe wel vergeten), betekent deze uitbarsting in ‘Fin de Siècle’ dat Deelder zichzelf niet als cabaretier ziet. Maar het woord is zo onbelangrijk, noem hem voor mijn part dan slager of bakker of mandenmaker. Hij grijpt het publiek bij de lurven en laat het pas uit de houdgreep ontsnappen als hij vindt dat het genoeg is geweest. Hij schudt de hersenen van zijn toehoorders door elkaar en laat ze onbedaarlijk lachen.
En als ze helemaal murw zijn geslagen, dan komt de stapel Euforismen tevoorschijn, een boekje met eenendertig spreuken en levenswijsheden.
Het heden is eeuwig.
Alles eindigt in een punt.
De witbladzijden zijn zo talrijk dat het lijkt alsof het een dummy is. Deelder krast er geroutineerd de datum en de door elkaar lopende J en D in. Het kost een tientje. Mensen staan in de rij. Als dat geen cabaret is...
| |
| |
En dan nu een mop.
‘Zo is er een man, hier in Nederland, die z'n hart heeft verpand aan de berejacht...’ (prrrt, prrrt, tsjilp, tsjilp, wroemmm... vijf minuten lang.)
Jezus wat banaal, tussen al die gedichten en verheffende verhalen, gewoon een platte mop. Moppen vertellen hoorde volgens de niveaubewakers niet bij literatuur, niet bij de hogere podiumkunst. Deelder heeft daar maling aan. Hij staat op de schouders van Max Tailleur en heeft de mop tot kunst verheven. Sommige moppen zijn oud, maar als Deelder er eentje vertelt dan is je opa, van wie je die mop kende, allang niet meer in beeld.
Moppen horen bij het café en de straat.
Dwars door het maatkostuum blijf je de volksjongen Deelder zien.
‘Zo mannetje, ik heb jou door. Jij komt hier helemaal niet om te jagen.’
| |
Snelheid
Een verhaal en een gedicht en een mop. Alles goed en wel, maar kan er niet een stukje muziek bij? Het is tenslotte cabakleinkunst-poëzie.
Een liedje dan maar doen?
Nee nooit!
Over het chanson:
Ik heb nooit begrepen wat men dáár nou aan vond, aan dat geneuzel tussen die snorharen door. Dat zeurde maar voort, achter gitaren of vleugels gezeten, over de zegeningen van het landleven of de liefdesperikelen der beter gesitueerden of de pikante geheimen van de grote stad, oh la la, comme ci comme ça, en als je dacht dat je alles had gehad kwamen ze weer met ‘l'accordéon’ aankakken, het liefst in zo'n ondeugende driekwartsmaat...
Een stukje jazz dan?
Doodziek word je van al dat gezang! Zonder woorden wat zeggen, dáar gaat het om in de muziek. Niks te tralala! Blazen! Saxofóón! En verder geen gezeur.
Dan maar een paar stukjes instrumentale jazz. Vallentgoed plukt aan de snaren van de bas, Van Voorden toetert en Deelder roert de trom. ‘Die nazi's hadden één gebrek. Ze hielden niet van jazz.’
(foto: Carel van Hees)
| |
| |
Snelheid als theatermiddel.
Als een Razende Roeland raffelt Deelder zijn verhalen af. Zonder horten, zonder stoten, zonder uit de bocht te vliegen. De enige rustmomenten zijn de lange klinkeruithalen. Vooral een uitgerekte aaaaaa is prachtig. Het hoofd een beetje scheef op de romp, alsof een van de nekspieren iets korter is dan de andere, de mond wijd en schuin opengetrokken. Als Deelder eenmaal op dreef is raast hij in krap tien seconden over de honderd meter door roeien en ruiten. Schijnbaar moeiteloos smijt hij het publiek meterslange gave zinnen, waarin steevast enkele zevenklappers zijn verstopt, naar het hoofd. Niks sullig voorlezen. Niet zo'n dichter die mijmerend over zijn bundel gebogen een zaaltje toespreekt.
Hij is nog nèt verstaanbaar en nog nèt te volgen.
Deelder houdt goed in de gaten of het nog binnen de grenzen van het associatieve en receptieve vermogen van het publiek blijft. Tijdens het schrijven rukt Deelder het beschreven vel papier tientallen keren uit de schrijfmachine. En dan wordt er geknutseld en geschaafd, telkens opnieuw. Herschrijven, herschrijven, herschrijven. Over sommige verhalen doet hij wel vijf jaar voor de definitieve versie op papier staat. Maar als het af is, dan staat het als een huis en dan heeft Deelder het eigenlijk al in zijn kop zitten. ‘Voor de meeste verhalen kunnen ze me 's nachts wakker maken en dan hup!’
Daarbij is hij ook nog gezegend met een geheugen dat alle chemische en alcoholische aanvallen glansrijk heeft doorstaan.
| |
Een ietwat louche Rotterdammer
Deelder is een aparte verschijning op het podium. Nog geen vijfenzestig kilo, haren strak achterover gekamd, een fantasiebril, een goatie (een lipsikje uit de be-bop-tijd), een kerkhof in de mond... oh nee... keurig gerestaureerd inmiddels, een doodskopring met aan de binnenkant de handtekening van Himmler, een smetteloos zwart kostuum, two toned shoes (donkerrood met zwart). Een aristocraat met volkse neigingen. Hij heeft iets opwindends, iets verbodens. Hij zegt wat mensen nauwelijks durven denken.
Een ietwat louche Rotterdammer.
Kamerlid Knol riep in februari 1989 dat Desi Bouterse cocaïne gebruikt en baseerde zijn diagnose op waarneming: ‘Spreekt hysterisch, kijkt suffig, draagt een donkere bril.’
Het Eitje op de voorpagina van de Volkskrant meldde onder de titel ‘Brillekook’ dat ze daar in Chili, Polen, Zweden en Rotterdam van zullen schrikken. Het is het signalement van Pinochet, Jaruzelski, Garbo en Deelder.
Deelder reageert direct in ‘Kiezer of Deelder’ in Alkmaar. Hij acht zich in goed gezelschap, maar distantieert zich van Greta Garbo.
Een ietwat louche Rotterdammer met maling aan theaterconventies:
Wat schiet ik ermee op als ik me aan dezelfde theaterwetten ga houden waar al die gasten zich aan houden? Ik heb geen zin me zorgen te maken over dingen die naar beneden komen of dingen die omhoog gaan. Kom nou. Het moet eenvoudig blijven.
Maar...
Ik ga soms met mijn hoofd heen en weer. Denk niet dat ik de ziekte van Parkinson heb. Dan kijk ik iedereen even aan in de zaal. Dat schijnt een theaterwet te zijn.
Een ietwat louche Rotterdammer die ook raar volk aantrekt. In een café kreeg hij een karateslag midden in het gezicht van een man die hij nog nooit eerder had gezien. Maar als de freaky messentrekker op moge duiken, dan gaat René er voor staan en Ger erachter. ‘René heeft zo'n dikke pens, daar kunnen ze toch niet doorheen komen en Ger heeft een dodelijke klap in huis.’
Een ietwat louche Rotterdammer die zich niet van de wijs laat brengen en onder alle omstandigheden fier overeind blijft. Met geen bijl van het podium te krijgen.
Hij geselt zijn publiek. Niet alleen met de snelheid, maar ook met de inhoud. Het komt niet altijd over. In Rotterdam opent hij het punk-festival Rock against religion. Deelder vertelt over een ‘badevaartoord’ in het diepe
| |
| |
Zuiden des lands met een zwembad met ruimte voor een half miljoen zielen. De architect is een op hol geslagen oud-nazi. Als het zwembad vol pelgrims zit, gooit hij een paar druppels zwavel en zoutzuur in het bad... eine halbe Million katholische Juden zum Teufel. Na de derde zin wordt er al met bier gegooid en Deelder wordt zelfs met dikke klodders ondergespuugd. Heel distingué wrijft hij de rochels weg, mompelt iets over opvoeding en fatsoen en maakt onverstoorbaar zijn verhaal af. ‘Je moet je het woord niet laten ontnemen, anders ken je net zo goed melkboer worden.’ Het café waar het gebeurde is tot zijn niet geringe genoegen tot de grond afgebrand. Deelder niet.
(foto: Chris van Houts)
Deelder is een rasperformer.
Als hij het gras maait voor een Ster-spot om toeschouwers naar Sparta te lokken.
Als hij een voetbalwedstrijd verslaat.
Als hij met zijn gevolg de Eindhovense zaal komt binnengewandeld waar zijn stuk ‘De Automaat’ in première gaat. Dan ontbreekt alleen nog het wuiven naar zijn onderdanen. Als zijn vriend Herman Brand, die de hoofdrol speelde in ‘De Automaat’, een beetje vroeg bij Deelder aanbelt om de fruitautomaat uit het toneelstuk aan te bieden. Eerst zal hij zijn vers geperste maatkostuum aantrekken. Hij kan alleen waardig ontvangen.
Als hij een interview weggeeft. Hele lappen tekst lepelt hij letterlijk uit zijn boeken op en
| |
| |
de journalist maar denken dat hij een zojuist verzonnen antwoord krijgt.
‘Waarin de Koningin eindelijk krankzinnig wordt en de nieuwe dokter Nassi zich ernstig verwondt tijdens een lustmoord op de Siamese tweeling van de homosexuele burgemeester, terwijl...’
Waar aat het publiek plat voor? Wat zijn de podiumklassiekers? ‘God in Venlo’, ‘Kiespijnbestrijding’, ‘Nacht in Tunesië’, ‘Fiscale betrekkingen’, ‘The Eddie Daté Story’ enzovoort.
Tijdens een poëzienacht in Paradiso doet Deelder onder een regen van bekertjes en gejoel ‘Python Place deel 4711’. Hij vecht als in een arena totdat hij de tegenstander tot bedaren heeft gebracht. Met ‘4711’, een prachtparodie op de eindeloos voortsudderende Amerikaanse rijke-wereld-soap, gaat elk publiek door de knieën. Het is een zin van drie bladzijden lang, met veel opwindende bijvoegelijke naamwoorden: hypermoderne, schizofrene, schijndode, mediamieke, hoogmoedswaanzinnige, monstrueuze, roestige, onzindelijke, obscene, solistische, dwangneurotisch, gemummificeerde, neonkomische... Een schitterend staaltje van overdrijven en tóch nog maat houden. Deelder op zijn best.
‘... van de School voor Internationaal Verantwoord onbegrip, en zie, als door een wonder zet de waterval zich in beweging en ze leefden nog lang en gelukkig.’
(Met dank aan Kick van der Veer en Herman Brand)
|
|