Bzzlletin. Jaargang 21
(1991-1992)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd[p. 31] | |
Klaas Wellinga
| |
Sensationele verhalenVega's eerste publikatie dateert pas uit 1977: ‘Ik kom,’ zo vertelt hij, 'uit een literaire familie: mijn vader, een oom en ook vrienden van de familie hielden zich bezig met poëzie en toneel, dus dat heeft me wel gestimuleerd. Maar eerst moest ik natuurlijk goed Engels leren, want toen ik in New York kwam sprak ik | |
[p. 32] | |
alleen maar Spaans. Dat heeft me wel een jaar of tien gekost, tien jaar waarin ik erg veel gelezen heb. Faulkner, Steinbeck, Hemingway, Scott Fitzgerald. Hun complete werken heb ik gelezen. Puur toeval eigenlijk, want mijn zuster had een baantje als werkster in een groot huis waar ze een enorme bibliotheek hadden en zo kon ik aan die boeken komen. En in Griekenland, waar ik bij de Amerikaanse luchtmacht gelegerd was, ben ik toen gaan schrijven. Echt geweldig was dat niet, want het heeft me nogal wat tijd gekost om het Engels zo goed te beheersen dat ik ook in die taal kon schrijven. De eerste dingen die ik schreef waren bedroevend slecht. Pas in 1977 heb ik mijn eerste verhaal, ‘Wild horses’, gepubliceerd, en toen was ik al veertig. Wat natuurlijk ook heeft meegespeeld is dat er weinig interesse was van de kant van de uitgevers. Zij waren namelijk vooral belust op sensationele verhalen als Down these mean streets van Piri Thomas en Nobody's Hero van Lefty Barretto, verhalen over het leven in de slums, over drugs, jeugdbendes, straatgevechten en criminaliteit. Ze hebben mij ook gevraagd een boek als Down these mean streets te schrijven, want de uitgevers en de lezers wilden onze vuiligheid zien. En er is natuurlijk veel vuiligheid in de Puertoricaanse wijken, maar er zijn ook andere dingen. Bovendien is mijn leven heel rustig, heel normaal geweest, dus waarom zou ik over al die ellende schrijven? Ik heb goede ouders gehad en heb nooit heroïne of cocaïne gebruikt. Ik heb natuurlijk wel vaak op straat gevochten, maar dat is hier in El Barrio heel normaal. Natuurlijk beschrijf ik in mijn werk wel wat ik hier in de wijk om me heen zie, maar ik heb nooit in de gevangenis gezeten. Het gevolg was dat de uitgevers weinig belangstelling voor mijn werk hadden: steeds werden mijn verhalen afgewezen met de opmerking: ‘We zijn op het ogenblik niet geïnteresseerd’.’3. Down these mean streets van Piri Thomas dateert uit 1967. Het is een autobiografie waarin Thomas vertelt hoe hij in de slums opgroeit, lid wordt van een jeugdbende, deelneemt aan de gang-oorlogen, aan de drugs verslaafd raakt in de misdaad belandt en tenslotte, na een gewapende roofoverval, gearresteerd wordt en jaren in de gevangenis zit. Lefty Barretto's boek uit 1976 doet dat verhaal nog eens dunnetjes over. Deze autobiografieën en ook films als ‘West Side Story’ bevestigden alle cliché's en stereotypen die in de Verenigde Staten de ronde deden over de Puertoricanen, cliché's waar de Amerikaanse kranten in de jaren vijftig en zestig vol mee stonden. | |
Literaire bewegingIn die periode komt ook de literatuur van de Nuyoricans op: 1968 is het jaar van de doorbraak. Voor die tijd waren er alleen maar enkele getuigenissen en autobiografieën verschenen, maar vanaf 1968 is er sprake van een literaire beweging. Aanvankelijk alleen in de poëzie, maar al vrij snel ook op het gebied van toneel. Het was een literatuur uit de getto's, geschreven in de taal van de straat, een curieuze, maar zeer vernieuwende mengeling van Spaans en Engels (het zgn. ‘Spanglish’). De bekendste figuren die naar voren kwamen waren: Miguel Piñero - die aanvankelijk geen deel uitmaakte van de ‘Nuyorican Poets Movement’ omdat hij in Sing-Sing gevangen zat, waar hij in 1972 het stuk Short Eyes schreef; een rauw werk over het leven in de gevangenis dat door de toneelcritici van New York tot het beste stuk van het seizoen 1973-1974 werd uitgeroepen -, Miguel Algarí, Tato Laviera, José Angel Figueroa, Sandra Maria Esteves, Victor Hernández Cruz en Pedro Pietri. Zij schreven een sterk ritmische poëzie, salsa-poëzie, poëzie om te horen. Poëzie van en voor de straat. Poëzie die vaak ironisch of sarcastisch de problematiek van de getto's beschreef: alcohol, drugs, misdaad, discriminatie en werkloosheid - waar in de jaren tachtig een nieuw ernstig probleem is bijgekomen: aids. De ‘Nuyorican Poets’ traden op in kroegen, in de metro en op straat en in 1975 kregen ze ook de beschikking over het ‘Nuyorican Poets Cafe’ waar vele culturele aktiviteiten plaats vonden: poëzievoordrachten, toneel, muziek, exposities en rechtstreekse radio-uitzendingen. Na de dood van Piñero, die eind 1988 overleden is ten gevolge van een overdosis heroïne, is Pietri de bekendste en ook, hoewel hij altijd in het zwart gekleed gaat, de meest kleurrijke schrijver van de Nuyoricans: ‘Mijn doorbraak,’ zo vertelt hij, ‘kwam in 1968, met de bundel | |
[p. 33] | |
Puertorican Obituary. Voor die tijd had ik rock & roll-liedjes geschreven omdat een buurjongen van me in El Barrio een grote hit had met “Why do fools falle in love” Frankie & The Teenagers heette zijn groep. Veel heeft hij er niet aan gehad: de managers en platenmaatschappijen streken het geld op en Frankie is doodgegaan aan een overdosis. Dat was dus mijn voorbeeld, niet die overdosis, maar hits maken, dat leek me wel wat. Maar mijn teksten waren troep, pure shit, dus daar ben ik mee opgehouden. Met mijn gedichten ging het een stuk beter. Puertorican Obituary was meteen in 1968 een succes. Ik had er al mijn frustraties ingestopt, frustraties die ik deel met alle andere Puertoricanen die naar New York gekomen zijn. Op zoek naar “the land of milk and honey”, maar wat we vonden was “a land of shit”: discriminatie, smerige krotten in smerige getto's, smerige baantjes en ook nog eens smerige oorlogen waarin we moesten vechten. In 1968, na een jaar Vietnam, was ik het zat. “Fuck the system”, dacht ik, ik ga nooit meer werken. En sindsdien heb ik ook nooit meer gewerkt, het leger was mijn laatste echte baantje. Al die ervaringen heb ik in Puertorican Obituary gelegd en sindsdien leef ik van het schrijven.’4. | |
RelativerendPas in de zeventiger jaren zijn de Nuyoricans ook fictie gaan schrijven: Nicholasa Mohr, die vooral bekend is geworden door haar kinderverhalen, en Ed Vega zijn de twee (in beperkte kring) bekende namen. Van de hand van Vega zijn tot nu toe verhalen in tijdschriften en twee boeken verschenen: de roman The comeback (1985) en de verhalenbundel Mendoza's dreams (1987). Binnenkort verschijnt ook de bundel Casualty Report. In al zijn werken staat de problematiek van Puerto Rico en de Puertoricanen in de Verenigde Staten centraal, zij het niet zo cynisch en agressief als bij de generatie van '68. Vega's humor is veel relativer ender en milder, hoewel hij ook verzot is op de karikatuur.
Ed Vega (foto: Max Koot)
De twee novellen die in het Nederlands vertaald zijn, het sappige De waarheid over de verovering van Fructífera Soto en het slapstickachtige De jacht naar geluk5., vormen een goed voorbeeld van zijn stijl van schrijven en zijn ironie. In De jacht naar geluk ridiculiseert hij de mythe van de Amerikaanse droom, het bekende verhaal van de krantenjongen die miljonair wordt. In de eerste regels wordt de toon al gezet: ‘Een ding is zeker: de Verenigde Staten van Amerika is het land van de grote mogelijkheden. Mensen van eenvoudige komaf klimmen op tot de hoogste en invloedrijkste | |
[p. 34] | |
posities binnen de overheid, volslagen onbekende lieden worden van de ene dag op de andere wereldberoemd en doodgewone mensen weten hun dromen om te zetten in vele miljoenen dollars, vaak door de uitvinding van een nutteloze prul. En toch moeten we het antwoord schuldig blijven op de vraag hoe deze wonderen tot stand komen. Het is ook nergens goed voor te speculeren over hoe het komt dat iemand succes heeft...’ Wat dan volgt is een zeer ludiek verhaal over een arme Puertoricaanse immigrant in New York die op volslagen waanzinnige manier miljonair wordt, terwijl en passant ook het leven in New York op de hak genomen wordt. Door zijn verhalen en zijn roman - die de spot drijft met het universitaire leven en de wereld van de sport (ijshockey) - is Vega binnen de Puertoricaanse gemeenschap zeer bekend geworden. Daarbuiten echter niet, ondanks het feit dat hij begin 1989 als eerste Nuyorican 20.000 dollar van de National Endowment for the Arts heeft gekregen voor een roman waar hij mee bezig is. Van de literatuur kan hij echter niet leven: ‘Mijn boeken zijn bij de Arte Püblico Press verschenen. In het Engels natuurlijk, want zoals de meeste Nuyoricans schrijf ik in het Engels. De oplagen zijn echter beperkt: 3500 exemplaren, en bovendien kun je ze vrijwel nergens krijgen. Bij Barnes en Nobel, de grote boekhandels hier in New York, zie je ze niet. Bovendien is er nog een probleem bij Arte Püblico: hun editing is vrij slecht. Aan The comeback hebben bijvoorbeeld vier editors gewerkt, die soms veranderingen hebben aangebracht, betekenisveranderingen, en bij Mendoza's dreams staat mijn naam niet eens op het omslag. De prijs die ik van de National Endowment for the Arts heb gekregen is het eerste positieve wat dit land voor mij gedaan heeft. Die prijs helpt, maar dat betekent nog niet dat ik van mijn boeken kan leven. Gelukkig heeft mijn vrouw een goede baan, zij is de enige in ons gezin met een echte baan: mijn dochter [Suzanne Vega] zingt, mijn zoons schilderen en fotograferen en ik schrijf...’6. |
|