Het symposium van Plato schilderij van Anselm Feuerbach, 1869.
De geliefde wordt zo tot muze, wier verlies wordt geprovoceerd om haar des te schoner te kunnen bezingen. Deze uitleg, waarin de belangstelling voor het ontstaan van de mythe van de vriendschap centraal staat, stuit bij de filoloog Johan Polak op grote bezwaren: het staat natuurlijk iedereen vrij naar eigen goeddunken te interpreteren, en op zichzelf bevat de redenering waardevolle elementen voor het begrip van sommige latere opvattingen over de vriendschap; toch meent hij dat Orpheus door liefde tot Eurydike wordt gedreven tot zijn afdaling in de onderwereld. Narcisme is hem vreemd. Hij vergelijkt de beslissing van de dichter haar uit het dodenrijk terug te halen met de vermetelheid waarmee in de oorlog sommigen zich op pad begaven naar Auschwitz om hun geliefden terug te zien. Wel geeft hij toe dat Plato in zijn Symposion een buitengewoon negatief beeld schildert van Orpheus' queeste: zo zou bij voorbaat vaststaan dat Eurydike niet uit de onderwereld gered kon worden, en Hades en Persephone, het godenpaar dat het dodenrijk regeert, hadden niet Eurydike laten gaan, maar slechts een spookbeeld opgeroepen. Overigens kent het heteroseksuele verhaal van Orpheus en Eurydike een wonderlijke afloop waarin de knapenliefde opduikt. Nadat zijn geliefde hem ten tweeden male ontvallen was, zou de dichter in zijn rouw alle vrouwen gemeden hebben, maar wel verhoudingen met jongens hebben gekend. De Thracische vrouwen waren over deze miskenning zo verbitterd, dat zij Orpheus levend in stukken reten. Een wending die niet gemakkelijk te duiden valt.
De Griekse Oudheid geldt als de beschaving waarin de vriendschapscultus zijn hoogste en meest doordachte ontwikkeling heeft doorgemaakt. Men hoeft slechts te denken aan de geschriften van Plato waarin de vriendschap centraal staat, vermoedelijk tot stand gekomen onder invloed van zijn liefde voor Dion, die hij in Syracuse had leren kennen. Maar ook begrippen als de pedagogische eros, de bijzondere genegenheid die kan bestaan tussen leraar en leerling, vinden hun oorsprong in de Griekse samenleving, waarin jongens in het openbare leven werden gechaperonneerd door rijpere mannen, ‘knaapbegeleiders’. Deze bijzondere vriendschap zou later steeds blijken op te bloeien in leefgemeenschappen waarin maar een van beide geslachten vertegenwoordigd was en intellectuele en emotionele vorming kon samengaan met een zekere lichamelijkheid, zoals in kloosters of op kostscholen. Men meent dat de Griekse vriendschapscultus, tot afschuw van de oude Cato, in Rome werd geïntroduceerd door de Grieksgezinde Scipio's, Scipio Aemilianus en Scipio Maior, ten tijde van de verwoesting van Corinthe (146 v.Chr.) en de vestiging van de provincia Achaia, zonder evenwel ooit tot grote bloei te geraken. Toch is bekend dat Cicero, die vermoedelijk ook door het ‘hellenisme’ was aangeraakt, verliefd was op de jonge Octavianus, de latere keizer Augustus, en van verschillende keizers weten we dat ze de geslachtelijke omgang met mannen zochten, al kan men erover twisten of dat laatste gegeven veel zegt over de acceptatie van erotische vriendschappen, of moet worden toegeschreven aan de seksuele geblaseerdheid van de laat-antieke potentaten.