| |
| |
| |
Jan Kees van de Werk
Een kind onder de evenaar is meestal een bedelaar
Uitgeven in Afrika
Als ik mensen vertel mee te hebben geholpen aan de opbouw van een literaire uitgeverij in West-Afrika, kijken ze me vaak aan met een mengeling van verbazing en wantrouwen in hun ogen alsof ik trots teruggekeerd zou zijn van de aanleg van een golfveld op de maan.
Afrika wordt hier nu eenmaal meer geassocieerd met staatsgrepen, honger en ongeletterde achterstand dan met een literaire schatkist waarvan de flonkerende inhoud er om schreeuwt terstond en ter plekke ‘uitgegeven’ te worden.
| |
Informatiestromen
Niet alleen welvaart is slecht verdeeld over de wereld. Ook informatie wordt onevenredig gedistribueerd. Het een heeft met het ander te maken. De verdeling van de rijkdom houdt rechtstreeks verband met economische en politieke machtsverhoudingen. Communicatie (verstrekken en uitwisselen van informatie) heeft ook te maken met macht. Wie de macht heeft, heeft de informatie-voorziening in handen. Door het geven of onthouden van informatie, de keuze van de onderwerpen en de wijze waarop deze behandeld worden, kan degene die over macht beschikt degenen die aan informatie behoefte hebben manipuleren.
Sinds de jaren zeventig, vooral na de publikatie van het rapport Mc-Bride, wordt er veel gepraat over de Nieuwe Communicatie en Informatie Wereld Orde. Als een rode draad loopt door de discussie de koers van de informatiestromen: Noord-Zuid, Zuid-Noord, Noord-Noord en Zuid-Zuid, waarbij steeds geconstateerd wordt dat de grootste stroom informatie van Noord naar Noord en van Noord naar Zuid loopt en door Noord gestroomlijnd wordt. Niet alleen komt er een minimum aan informatie (fictie en non-fictie) vanuit het Zuiden naar het Noorden, maar ook wordt de horizontale informatie stroom Zuid-Zuid voor het grootste gedeelte beheerst door Westerse nieuwsmechanismen waarvan de internationale persbureaus de meest in het oog springende exponenten zijn.
Het gaat echter om veel meer dan alleen de directe nieuwsvoorziening en de cultureel-politieke achtergrond van waaruit nieuws geformuleerd en verspreid wordt. Afrika heeft te maken met een overweldigend nieuws-aanbod vanuit het Westen. Films, boeken, mode, muziek, nieuws en ontwikkelingsconcepten worden in grote hoeveelheden over het continent uitgestort, zonder dat er een gestructureerd autochtoon tegenwicht geboden wordt.
| |
Uitgeversactiviteiten
Midden jaren zestig werd in Francophoon Afrika bezuiden de Sahara de in dat gebied eerste autochtone Afrikaanse uitgeverij opgericht: CLE in Yaoundé, de hoofdstad van Kameroen (Centraal-Afrika). In de jaren zeventig ontstonden er nog twee andere uitgeverijen, NEA in Senegal, Ivoorkust en Togo, en CEDA in Ivoorkust (West-Afrika) die door de respectieve staten gerund worden. Staatsuitgeverijen dus die niet echt onafhankelijk opereren, want rekening houdend met staatsbelangen en bovendien nauw samenwerkend met grote Franse uitgeverijen (onder andere Hatier, Hachette).
Wat Engelstalig Afrika betreft, zijn het vooral Nigeria (West-Afrika) en Kenia (Oost-Afrika) die het meest actief zijn op het uitgeverijfront. Beide landen verwierven hun onafhankelijkheid aan het begin van de jaren zestig. Onibonoje Press, Nigeria, begon eind jaren vijftig al met de opbouw van een breed fonds. De meest in het oog springende nieuwkomers in Nigeria zijn New Horn Press en Fourth Dimension Publishers, uitgeverijen die zich vooral in de
| |
| |
jaren tachtig begonnen te profileren op de literaire markt.
Hoewel in de jaren zeventig relatief veel autochtone uitgeverijen ontstonden, is het merendeel van de boekenproduktie in handen van de filialen der Engelse moedermaatschappijen (onder andere Heinemann, Longman). Filialen die binnen hun redactionele bedrijfsvoering een verstrekkende autonomie verkregen in de jaren tachtig. Afgezien van de christelijke, aan kerken gelieerde, uitgeverijen zijn het in Oost- en West-Afrika ook de staatsuitgeverijen - in Kenia bijvoorbeeld het East African Publishing House - en universiteiten die naast de bovengenoemde multinationals de lokale boekenproduktie verzorgen.
In Zimbabwe (Zuidelijk Afrika) heeft de nog steeds actieve Mambo Press vanaf de jaren vijftig met haar fonds in de lokale talen en het Engels de basis gelegd voor een goed uitgeverijklimaat, waardoor sinds de onafhankelijkheid (1980) nieuwe uitgeverijen als het Zimbabwe Publishing House en Baobab Books zich in een snel tempo konden ontwikkelen.
Op de uitzonderlijke positie die Zuid-Afrika op het continent inneemt, zal in dit stuk verder niet ingegaan worden. Vermeld zij alleen dat de fondsen van bijvoorbeeld Ad Donker en David Philip zich binnen het door apartheid en censuur gekarakteriseerde uitgeversklimaat, onderscheiden door hun moedige redactionele politiek, waarna zich in de jaren tachtig vooral Ravan Press en Skotaville Publishers sterk toespitsten op de markt van door zwarten geschreven teksten.
Binnen Lusophoon Afrika is het vooral Angola dat sinds de onafhankelijkheid (1975) door de uitgeversactiviteiten van zijn schrijversorganisatie, de toon aangeeft.
Natuurlijk zijn er overal ook schrijvers die vanuit eigen middelen hun teksten ter plekke laten drukken waarna zij zelf voor een verspreiding op kleine schaal zorgen.
‘In het geschreven werk moet het gefluister, het geschreeuw, het gehuil, de liefde en de haat van de vele stemmen uit het verleden klinken. Die stemmen zullen nooit in een vreemde taal tot de schrijver spreken’
| |
De kwestie van de taal
We zullen niet de verschillende maatregelen bespreken van de diverse Afrikaanse landen met betrekking tot de boekenindustrie. Sommige heffen op buitenlandse boeken een hoge invoerbelasting, waardoor het ideaal van een ‘free flow of books’ weliswaar gehinderd wordt, maar de uitgeverij ter plekke meer overlevingskansen krijgt. Andere belasten het te importeren drukmateriaal (papier, inkt, enzovoorts) weer zodanig dat een lokale boekproduktie zich per definitie uit de markt prijst.
Een van de meer aansprekende karakteristieke problemen van uitgeven in Afrika is de kwestie van de taal. Een terugkerend thema op elke bijeenkomst rondom de Afrikaanse literatuur is de vraag: in welke taal schrijf ik wat en voor wie? Tot op welke hoogte kan men een Afrikaanse werkelijkheid in een Europese taal tot uitdrukking brengen en verwijdert men zich door het gebruik van andermans taal niet men-taal van zichzelf en het eigen publiek?
De schrijver Ngugi wa Thiong'o uit Kenia is na veel werk in het Engels te hebben geschreven, tot de ontdekking gekomen dat hij zich meer thuis voelt in het huis van zijn eigen taal, het Gikuyu. In een gesprek daarover merkt hij op: ‘Literatuur is een proces van associatieve
| |
| |
beelden dat taal gebruikt, en ontwikkelt zich vanuit een collectieve ervaring, een gemeenschappelijke geschiedenis, die in die taal belichaamd is. In het geschreven werk moet het gefluister, het geschreeuw, het gehuil, de liefde en de haat van de vele stemmen uit het verleden klinken. Die stemmen zullen nooit in een vreemde taal tot de schrijver spreken.’
De Nigeriaanse auteur Chinua Achebe wijst daarentegen op de flexibiliteit van de Engelse taal, het creatieve samenspel tussen een taal en zijn gebruiker en het de vele linguistische grenzen overschrijdende voordeel van de gezamenlijke Engelse taal. In Nigeria alleen al bestaan naast de drie hoofdtalen, waaronder het Ibo van Achebe, tientallen andere talen.
Chinua Achebe tijdens de PEN-bijeenkomst in Maastricht, 1989 (foto: Paul Mellaart)
Chinua Achebe vormt het Engels naar de Nigeriaanse verbeeldingswereld. Hij zegt: ‘Ik ben opgegroeid in deze taal, een belangrijk medium tot internationale uitwisseling en ik zal er gebruik van maken. Ik voel dat de Engelse taal in staat is het gewicht van mijn Afrikaanse ervaring te dragen. Maar het moet wel een nieuw Engels zijn: in volle verbinding met zijn voorouderlijk huis maar aangepast aan de nieuwe Afrikaanse omgeving.’
Steeds meer Afrikaanse landen zetten de laatste jaren, naast de voormalige koloniale taal, één of meer eigen talen op het schoolprogramma. Veel alfabetisatie-cursussen worden in de lokale talen gegeven. Het ligt voor de hand de kennis die opgeslagen ligt in de Europees-talige teksten te ontsluiten in de lokale talen waartoe de meerderheid van de plattelandsbevolking toegang heeft. In het verlengde daarvan lijkt het logisch dat er in de toekomst meer uitgegeven zal worden in de lokale talen.
| |
Primaire levensbehoeften
Dat men verbaasd reageert op een uitgeverij-projekt in Afrika, als betrof het een vermageringsinstituut in de Sahel, heeft ook met de Zuid-Noord informatiestroom te maken die eveneens via de wetmatigheden van de Westerse nieuwsvoorziening tot ons komt. Wij krijgen via de reguliere nieuwsmedia steeds weer een klein gedeelte van de Afrikaanse werkelijkheid voorgeschoteld: het partje dat de collectebus doet rammelen en het Afrikaanse continent reduceert tot een gironummer en de uitgestrekte hand.
In Nederland wordt (terecht) vrij veel aandacht besteed aan de minimale situatie waarin de mensen in Afrika leven. Bijvoorbeeld dat er om water te halen vaak kilometers gelopen moet worden, waarna de weg terug met de emmer op het hoofd, in schrille tegenstelling staat tot de fractie van een seconde waarbinnen hier in huis de kraan opengedraaid wordt.
Minder vanzelfsprekend bekend is dat het opzetten van een uitgeverij van even groot belang is als het slaan van een waterput in een door droogte getroffen gebied. Men dorst naar reflectiemateriaal, naar kennis, naar boeken. De rol die Afrikaanse literatuur, fictie en non-fictie, ter plekke kan spelen wordt hier voortdurend
| |
| |
onderschat door de nadruk die er in de beeldvorming gelegd wordt op de primaire levensbehoeften: water, brood, kleding. De gedachte dat boeken ook tot de eerste levensbehoeften behoren wordt bijna als blasfemisch beschouwd.
Een poster met een opengeslagen boek waarin een woordeloze woestijn, die de tekstdroogte verbeeldt, geprojecteerd en de tekst ‘Afrika sterft van de honger naar boeken. Dat laten we toch niet gebeuren!’, zou ten onrechte als een smakeloze grap in ons verkeerde keelgat schieten.
De politieke, economische en culturele overheersing vanuit de geïndustrialiseerde wereld bedreigt de eigen Afrikaanse creatieve dynamiek om actuele problemen zelf ter hand te nemen. De Lomé III-akkoorden (1985) tussen de landen van de EG en 67 Afrikaanse, Caraïbische en Stille Zuidzeelanden (ACS) vormen het eerste internationale document van enige politieke waarde dat uitdrukkelijk rekening houdt met de culturele dimensie van ontwikkelingssamenwerking. Wellicht wat laat. Maar beter laat dan nooit.
Cultuur is geen luxe. Cultuur is de geestelijke ruggegraat van een samenleving. Cultuur verwerkt het verleden, weerspiegelt het heden en biedt perspectief op de toekomst. Vanuit het inzicht dat cultuur (literatuur, beeldende kunst, film) verre van vrijblijvend is en dat cultuur alles met welzijn te maken heeft, worden er, in het kader van ontwikkelingssamenwerking, schoorvoetend initiatieven ontplooid financiële en technische steun te verlenen aan specifiek culturele Projekten. Dit artikel berust op mijn persoonlijke betrokkenheid bij twee van deze (helaas nog) uitzonderlijke projekten: de in de jaren tachtig met steun van de medefinancieringsorganisatie ICCO opgerichte uitgeverij HaHo in Lomé (Togo) en het, aan het eind van de jaren tachtig met financiële ondersteuning van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, in Bamako (Mali) gehouden symposium over ‘De uitgeverij in Afrika’.
‘De gedachte dat boeken ook tot de eerste levensbehoeften behoren wordt bijna als blasfemisch beschouwd’
| |
Literatuur als ontsnappingsmogelijkheid
Een land kan zich pas volledig ontwikkelen, bevrijden - ontwikkeling is immers ook emancipatie, bevrijding - als er een klimaat bestaat waarin ideeën vrijelijk uitgewisseld kunnen worden. Een (nieuwe) uitgeverij kan bij de bevordering van zo'n mentaliteit een belangrijke rol spelen, vooral ook omdat in Afrikaanse landen de pers (krant, radio, tv), vaak rekening moet houden met of zelfs verlamd wordt door de censuur.
Literatuur biedt daarentegen meer ontsnappingsmogelijkheden. Zij lijdt minder onder de strikte toepassingen van censuur. Literatuur geeft de mogelijkheid te ontkomen aan de feitelijke beperkingen van de nieuwsvoorziening.
De auteur Ahmadou Kourouma (Ivoorkust) bracht het als volgt onder woorden: ‘In het Westen zijn er veel kranten waarin sociale analyses gegeven worden, politieke discussies op gang gebracht die het de lezer mogelijk maken zich vanuit verschillende standpunten te laten voorlichten en vervolgens een eigen conclusie te trekken. De Westerse schrijver plaatst zich in het algemeen buiten de politieke realiteit en biedt zijn lezer recreatieve lucht. In Afrika bestaat zo'n situatie niet. De mensen hongeren naar de mogelijkheid over politiek te praten. Daar waar de pers gemuilkorfd is, doet de literatuur haar mond open. De Afrikaanse schrijver speelt zijn rol gelijktijdig op het politieke en recreatieve vlak.’
| |
| |
Elk land dient de beschikking te hebben over eigen uitgeverijen, want wat is een boek anders dan een gematerialiseerd idee dat stof tot nadenken en ter discussie kan bieden. Door het scheppen van meer communicatiemogelijkheden kan ook de gevreesde ‘brain-drain’ naar het Westen wat ingedamd worden.
Sommige Afrikaanse schrijvers beginnen hun eigen uitgeverij in de Europese metropolen. Het betreft hier vaak al dan niet ‘vrijwillig’ in ballingschap levende auteurs. Het is in veel Afrikaanse landen dikwijls niet mogelijk een kritische tekst te laten verschijnen, laat staan te verspreiden. Reden waarom sommige schrijvers de wijk naar de voormalig koloniserende landen hebben genomen. Een ironische speling van het lot en een wonderlijke wending van de geschiedenis, omdat de onvrijheid van het woord vaak een direct gevolg is van een neo-koloniale politiek die onderhouden wordt dankzij de hartelijke samenwerking tussen het Afrikaanse land en zijn vroegere overheerser.
| |
Europese uitgevers
Veel schrijvers die bij HaHo over de vloer komen, hebben geen zin hun manuscripten aan een Europese uitgever aan te bieden. Dit is een betrekkelijk nieuw fenomeen in Afrika. Vroeger was men er trots op om bij een Westerse uitgever te publiceren, maar nu komt men daar van terug omdat de Westerse uitgeverijen niet in de eerste plaats geneigd zullen zijn veel moeite te doen om het boek ook in Afrika te distribueren. Voor een Europese uitgever is het kapitaalkrachtige Europese publiek van meer belang dan de smalle beurs van een Afrikaanse lezer.
De meeste Afrikaanse teksten worden nog steeds in de Europese metropool uitgegeven. Er wordt weinig gedaan aan de distributie in Afrika. De landen zelf hebben geen geld om een eigen uitgeverij te beginnen en de cirkel is rond. Een vicieuse cirkel die doorbroken moet worden om meer boeken terecht te laten komen bij de mensen voor wie ze in wezen geschreven zijn.
Het is het eigen publiek waar het de nieuwe generatie schrijvers om te doen is. Een ander nadeel van het uitgeven in Europa is dat het redactionele beleid van een Franse uitgever uiteraard andere criteria hanteert dan bijvoorbeeld zijn collega uit Centraal-Afrika, omdat hij rekening houdt met de smaak en de achtergrond van een Frans lezerspubliek.
(foto: Jan Kees van de Werk)
Voor deze nieuwe generatie schrijvers moet er ook een nieuwe generatie uitgevers komen die acties onderneemt om de literaire en educatieve producties in eigen beheer te nemen. Voor de lokale Afrikaanse uitgeverijen is het van levensbelang greep te krijgen op de schoolboekenmarkt. Afgezien van belangrijke overwegingen van politiek-culturele aard - een Europese uitgever zal wellicht een ander studieboek over de koloniale tijd produceren dan een lokale uitgever mits niet al te zeer gehinderd door de censuur - geven schoolboeken door hun vaste afzet een gedegen financiële basis. Maar vooralsnog wordt de educatieve markt stevig beheerst door de Europese uitgevers.
Het lijkt duidelijk dat de culturele erfenis van een land het best verwerkt wordt door zijn eigen uitgevers en dat de schoolboeken in het land waarin ze gebruikt worden, moeten worden geproduceerd. Des te wonderlijker is het
| |
| |
dat er geen Afrikaanse regering te vinden is, die op lange termijn structurele maatregelen in de praktijk brengt om het zelfstandig functioneren van onafhankelijke uitgeverijen te stimuleren. En dat er binnen de reguliere ontwikkelingsprogramma's nauwelijks plaats is vrij gemaakt om een lokale boekindustrie in Afrika te bevorderen.
Universiteiten beschikken over schamel gevulde bibliotheken en boekwinkels vullen hun planken met ramsj uit het Westen, met steady sellers uit de Afrikaanse literatuur die verplichte kost zijn op de scholen, en met kantoormateriaal. Een hele generatie scholieren, studenten, leraren en docenten blijft verstoken van nieuw materiaal en valt buiten de normale dynamiek van het verwerken en vernieuwen van kennis.
‘Elk land heeft zijn eigen schrijvers nodig die, elk op hun eigen wijze, de werkelijkheid van hun omgeving weergeven’
Goedwillende boekinzamelacties zijn slechts een zeer tijdelijke pleister op de wonde. Bovendien worden deze zendingen meer gekenmerkt door goede bedoelingen dan door een relevante titelkeuze. Omdat de ontvangende partij zich niet de kritische luxe veroorlooft selectiecriteria aan te leggen, wordt men verondersteld blij te zijn met een boekenvariant op de tweedehands kleding en schoenenacties. Zo worden bibliotheken gevuld met kinderboeken die vanuit een volstrekt ander leefpatroon ontstaan zijn, oude wetenschappelijke teksten en Europese literatuur.
| |
Zelfbewustzijn
Voor het zelfbewustzijn van een volk is het fnuikend voornamelijk kennis te nemen van buitenlandse culturele produkten, alsof het eigen land niet bij machte zou zijn eigen filosofen, schrijvers, wetenschappers of cineasten voort te brengen. Elk land heeft zijn eigen schrijvers nodig die, elk op hun eigen wijze, de werkelijkheid van hun omgeving weergeven. Schrijvers die stof tot nadenken bieden; nodig om zich rekenschap te kunnen geven van de eigen situatie.
Het publiek dat de uitgever ontmoet als hij zijn auteurs presenteert, bestaat niet alleen uit de elite, universitair geschoolden of studerenden. Ook de schoenpoetsers, de ‘parkingboys’ en anderen met een minimum aan scholing zijn van de partij. Tijdens de discussie heeft de schrijver een stimulerend direct contact met het publiek. En zo hoort het ook. In Afrika staat de schrijver of de kunstenaar niet geïsoleerd van het dagelijks bestaan. Een schrijver geeft veelal les op scholen of heeft een andere baan. De meesterdrummer die tijdens de traditionele ceremonies excelleert, bewerkt de volgende dag weer zijn land. En de schilder die de wanden van het verblijf van de féticheur met sacrale symbolische schilderingen opsiert, maakt de volgende dag weer een profaan reclamebord voor een kapster of een automonteur. Traditioneel staat een kunstenaar midden in de maatschappij. Deze positie wordt nog eens benadrukt door zijn ‘gewone’ werkzaamheden buiten het schrijven, beeldhouwen, schilderen, dansen of drummen.
Een uitgeverij kan een belangrijke bijdrage leveren aan het op gang brengen van een openbare discussie. Het boek Le Dualisme de l'Education van Editions HaHo gaat bijvoorbeeld in op twee soorten onderwijs: de op Westerse leest geschoeide middelbare school en universiteit; en het traditionele onderricht dat veelal door féticheurs gegeven wordt. Een kind kan om redenen van ziekte of omdat het orakel het uitwijst, voor enige tijd in een fétiche-kloos- | |
| |
ter opgenomen worden, waar het onderwezen wordt in de kennis over een fétiche.
Hoe kan een kind dat misschien al enige klassen van een Westerse school doorlopen heeft die omschakeling maken? En hoe kan zo'n kind na afloop van zijn ‘kloostertijd’ de terugkoppeling naar de ‘moderne’ school verwerken? Van overheidswege wordt er niets gedaan om de twee onderwijssystemen vruchtbaar met elkaar in contact te brengen. Dat geldt ook voor andere gebieden, bijvoorbeeld de traditionele geneeskunst tegenover de door het Westen geïntroduceerde technisch-farmaceutische geneeskunst of de traditionele godsdienst naast het in de koloniale tijd ingevoerde christendom.
(foto: Jan Kees van de Werk)
Een uitgeverij kan met haar boeken helpen een interne dialoog op gang te brengen. Als de maatstaf waaraan eigen ontwikkelingen getoetst of gemeten worden vrijwel altijd in het buitenland is geijkt, heeft zo'n eenzijdige communicatie op zijn minst tot gevolg dat minderwaardigheidscomplexen ontstaan of bevestigd worden.
Tijdens het opzetten van de uitgeverij in Togo bleek het verschil met een Nederlandse situatie zich vooral toe te spitsen op de censuur en een andere aanpak van de promotie en de distributie.
Voordat een manuscript in produktie genomen wordt, moet de uit te geven tekst aan de censor voorgelegd worden. De eerste aanvaring met de man met het rode potlood betrof een toneelscript waarin overduidelijk maar met humor de bestuurlijke corruptie in het land aan de kaak werd gesteld. Veel plaatsaanduidingen legden het loodje, zodat de tekst willekeurig welk land betrof, maar de angel bleef onverlet. Tijdens de opvoering van het stuk bleken de toeschouwers als goede verstaanders aan een half woord genoeg te hebben en werd luidruchtig aangevuld wat de censuur uit de tekst gehaald had. Wat de distributie betreft, wordt naast het beperkte circuit van de boekhandels gebruik gemaakt van het alternatieve straat-circuit. Geprobeerd wordt de boeken op de markt te verkopen: boeken tussen de mango's en de sinaasappels.
Een in de plaatselijke taal, het Ewe, uitgegeven geschiedenisboek over Togo, werd voornamelijk aan de man gebracht in de dorpen tijdens historische herdenkingsbij eenkomsten. Het boek werd enthousiast doorgebladerd, op zoek naar het verhaal achter hun dorp, hun groep. Vaak waren de mensen het niet eens met de inhoud, waarop ze gestimuleerd werden hun reacties voor een eventuele herdruk op papier te zetten: een prachtig voorbeeld van hoe een boek ter plekke functioneert binnen de vrije uitwisseling van ideeën, in dit geval over de geschiedschrijving van de regio.
Begrippen als onafhankelijkheid en bevrijding benoemen geen statische situatie. Het gaat om processen die voortdurend in beweging zijn. Vrijheid en onafhankelijkheid moeten iedere dag opnieuw verworven worden. Ontwikkeling heeft alles te maken met groeiend zelfbewustzijn. Dit zelfbewustzijn staat niet op zich zelf, maar is voor een groot deel afhankelijk van de informatie over de omgeving en over die omgeving in relatie tot de rest van de wereld. Informatie en communicatie spelen hierbij een belangrijke rol. Een uitgeverij kan die informatie en communicatie vormgeven en bevorderen.
Het gedeelte van Afrika dat door Frankrijk
| |
| |
gekoloniseerd is, heeft in het begin van de jaren zestig zijn onafhankelijkheid verworven. In de praktijk komt het er echter op neer dat de economische verhoudingen hetzelfde gebleven zijn. Dit is ook het geval met de informatievoorziening. Het onderwijs wordt in de meeste landen nog steeds volgens het Franse model gegeven. Dat wil zeggen dat de Franse taal het belangrijkste voertuig is binnen het onderwijs en dat de keuze van de leerboeken sterk geënt is op wat in Frankrijk gebruikelijk is. Een zelfstandige pers ontbreekt nagenoeg. De berichten in de krant zijn die van het Franse persbureau AFP, lokale informatievoorziening bestaat er nauwelijks. Gestimuleerd door de vaart der veranderingen in Oost-Europa verschijnen er wel zeer recentelijk in bijvoorbeeld Togo, Benin, Congo en Mali - landen waar de roep om een democratische verandering van het éénpartij systeem steeds luider klinkt - meer kranten buiten de staatskrant.
De overheersende positie van het Frans in het onderwijs en het bestuur van het land leidt ertoe dat alleen degene die het Frans goed beheerst, snel kan stijgen op de maatschappelijke ladder. De eigen talen worden niet echt serieus genomen, terwijl de taal bij uitstek de exponent is van de identiteit van een volk. In de eigen taal liggen het mensbeeld en de levensvisie verankerd van het volk dat die taal ontwikkeld heeft. Door de dominante positie die het Frans nu inneemt wordt een belangrijk deel van de culturele en historische achtergrond van de ‘Francophone’ Afrikaanse landen ontkend. We beperken ons overigens in dit stuk voornamelijk tot ‘Francophoon’ Afrika ten zuiden van de Sahara. Maar bovenstaande schets brengt ook in grote trekken de situatie in ‘Anglophoon’ Afrika in beeld.
‘Door de invoering van het schrift en een niet-Afrikaanse taal werd de bevolking vrijwel van het ene op het andere moment gereduceerd tot een groep stamelende analfabeten’
| |
Eenzijdige communicatie
Op het eerste gezicht lijkt het juist goed en verrijkend voor een land zoveel mogelijk reflectiemateriaal van buiten te ontvangen waardoor men een bredere blik op de wereld krijgt. Zo'n ruime blik is echter pas te verwachten als men eerst op de hoogte is van de eigen achtergrond en van de evolutie binnen het eigen cultuurpatroon. Maar als men, zoals in Afrikaanse landen, wat het geschreven woord betreft, vrijwel uitsluitend materiaal van buitenaf opgedrongen krijgt zonder dat er inzicht bestaat in de eigen situatie, dan is dat rampzalig. Men kan het van buiten komende materiaal niet in perspectief plaatsen. Er is dan sprake van een eenzijdige voorlichting die niet getoetst kan worden aan de kennis van de eigen achtergrond. Deze eenzijdige communicatie begint al in het onderwijs. Ook wordt zo de kloof tussen de mensen op het platteland en diegenen die in de stad wonen verbreed. Men vergroot bovendien de afstand tussen de jonge en de oudere generatie: minachting ontstaat voor hen die nog als vanzelfsprekend geworteld zijn in tradities.
In de informatievoorziening en het onderwijs wordt vrijwel uitsluitend gerefereerd aan Europese denkers en filosofen, alsof in de eigen traditie niet nagedacht zou zijn over de grote vragen des levens. Ook binnen de traditionele context der ongeletterden werd en wordt er natuurlijk nagedacht en gefilosofeerd. Door de invoering van het schrift en een niet-Afrikaanse taal werd de bevolking vrijwel van het ene op het andere moment gereduceerd tot een groep stamelende analfabeten. Want de associatie van analfabetisme met een geeste- | |
| |
lijk onvolwaardige, achterlijke status, is gauw gelegd. De traditionele concepten over leven en dood, goed en slecht, moeten door de nieuwe generatie op schrift gesteld worden, opdat de nieuwe generatie lezers er kennis van kan nemen, ervan kan leren, in plaats van er op neer te kijken met de minachting van een geletterde ten opzichte van een analfabeet.
Veel van de culturele eigenheid heeft zich verwoord in de orale literatuur. Met de uitgave van Contes et Mythes du Togo heeft HaHo een begin gemaakt met het op papier vastleggen van Togolese sprookjes, mythen, legenden en verhalen. Verreweg het grootste gedeelte van de orale literatuur is nog niet op papier toegankelijk. Vooral voor de in de stad wonende generatie zijn zulke uitgaven van vitaal belang voor de terugkoppeling naar een cultuur zoals die in de dorpen nog volop aanwezig is. Met financiele steun van Novib zullen deze uit de verschillende Togolese taalgebieden verzamelde verhalen, nu in het Ewe vertaald en uitgegeven worden.
| |
De wereld van Peter Stuyvesant
Stapels triviale lectuur worden er in Afrika afgezet, consumptieve verhalen in stereotypische blanke context vervat. In de bioscopen draaien Kung Fu-films, Indiase love stories, overvloedig afgewisseld met Europese en Amerikaanse B-films waarin dan geen vuistvol karate explodeert, Indiase schonen in zwijm vallen maar James Bond zijn gestroomlijnde acties onderneemt.
Nu is er op zichzelf niet zoveel tegen deze vermaaksindustrie, maar duidelijk is dat tegenwicht gewenst is, om de mensen in ieder geval een keuzemogelijkheid te bieden. Het beeld van het ‘Westen’ zoals dat zich nu binnen de confrontatie tussen Afrika en Europa voordoet, bevestigt op agressieve wijze alle vooroordelen over de ‘blanke beschaving’, waaraan de lezers en kijkers zich watertandend tegoed doen. De geboden produkten bieden hen geen enkel houvast vanuit de eigen culturele achtergrond, hebben geen enkele relatie met de sociale realiteit van de eigen omgeving en bevestigen alleen het valse beeld van de ‘andere’ maatschappij, waar geld, avontuur, en gekoelde drankjes voor het grijpen liggen, de wereld van Peter Stuyvesant, die door dit gebrek aan tegenwicht automatisch tot de ideale wereld verheven wordt.
Het is trouwens een vreemde situatie dat er in Parijs en Londen meer Afrikaanse literatuur voor handen is dan in Afrika zelf; dat er bijvoorbeeld in het Soeterijntheater in Amsterdam meer Afrikaanse films gedraaid worden dan in menig Afrikaanse bioscoop en dat het film- en boekenaanbod in Afrika bepaald wordt door de ‘klassieken’ en de commerciële trash uit het Westen.
De top vijf van: J. Pronk Nederlandse Minister van Ontwikkelingssamenwerking
|
1. | The Golden Gate
Vitram Seth |
2. | Shame
Salman Rushdie |
3. | A bend in the river
V.S. Naipaul |
4. | Untouchable
Mulk Raj Anand |
5. | Talkative man
R.K. Narayan |
Dat het uitgeverij-experiment HaHo toch nog steeds met scepsis bekeken wordt, komt - zoals al ter sprake kwam - door de wijze waarop de Afrikaanse werkelijkheid door de Westerse media gepresenteerd wordt: een realiteit van armoede, droogte en sprinkhanenplagen die slechts een gedeelte van het totaalbeeld belicht. In dat beeld passen geen uitgeverijen en boeken. Een misvatting die zich al vroeg in ons vastzet
| |
| |
en waarvanuit de Nederlandse kinderen uit volle borst de ‘Kinderen Voor Kinderen’-tune meezingen: ‘Een kind onder de evenaar/is meestal maar een bedelaar/Kinderen voor kinderen/...’ Maar er bestaat ook een ander Afrika dat volop in beweging is, waar een minimum aan inkomen genoten wordt en waar op grote schaal gealfabetiseerd is.
(foto: Jan Kees van de Werk)
Toen in Lomé het gerucht de ronde deed dat er gewerkt werd aan de oprichting van een uitgeverij, stroomden de manuscripten toe. Het vooroordeel dat er in Afrika niet veel geschreven zou worden viel meteen in scherven. Het vooroordeel dat er geen boeken verkocht zouden worden, want er wordt toch weinig gelezen, ging weldra ook aan stukken. Van één van de eerste uitgaven, Tourbillons, een roman die zich afspeelt in een dorp, werden binnen een half jaar tweeduizend exemplaren verkocht; een stimulerend bewijs dat er behoefte bestaat aan teksten die de eigen situatie op een herkenbare manier beschrijven. Een verkoopresultaat dat een uitgever in het ‘geletterde’ Nederland van vijftien miljoen inwoners tot diepe tevredenheid zou stemmen. Togo telt drie miljoen inwoners waarvan meer dan de helft niet kan lezen.
Door de gebruikelijke beeldvorming van Afrika en de ontwikkelingsproblematiek in het Westen, beseft men de noodzaak niet van de voorziening in boeken. De rol die de Afrikaanse literatuur speelt in de Afrikaanse maatschappij blijft buiten beeld. Die rol wordt onderschat door de voortdurende nadruk - het kan niet genoeg herhaald worden - die de Westerse informatie legt op de voorziening in primaire levensbehoeften in engere zin, voeding, behuizing, gezondheid. Maar geestelijk voedsel, boeken, is ook een primaire levensbehoefte, die de mens in staat stelt de eigen situatie beter te begrijpen. Vanuit zo'n beter begrip kan ook zinniger gewerkt worden aan de verbetering van de algemene levensomstandigheden.
De behoefte aan eigen romans, historische studies, kunstboeken, ecologische teksten, technische boeken, vrouwenstudies, kinderboeken, poëzie, enfin, de volledige waaier van de ideeënrijkdom der menselijke geest, is in Afrika terecht enorm groot.
| |
Noord-zuid dialoog
Editions HaHo helpt mee de interne, horizontale informatiestroom Zuid-Zuid te versterken door in eerste instantie Togolese schrijvers de kans te geven voor eigen publiek te publiceren over relevante onderwerpen die de dagelijkse omgeving betreffen.
Daarnaast is er de Zuid-Noord stroom die bevorderd dient te worden, wil dat niet een loze kreet blijven.
In dit verband zei Chinua Achebe: ‘Op dit moment is er geen sprake van enige dialoog omdat Europa de idee van bondgenootschap, dat gelijkwaardigheid met andere culturen veronderstelt, niet accepteert. Europa praat en praat maar, zonder te luisteren. ...Een van de beproefde ontwijkingen van de dialoog is het fenomeen van de deskundige of de buitenlandse correspondent. De blanken sturen er iemand op uit om het land te bezoeken, kennis te maken met de geest van de zwarte mensen en
| |
| |
al het nieuws naar huis te brengen: priesters, soldaten, handelaren, journalisten, wetenschappers en romanciers. Begrijp me niet verkeerd. Het zou verkeerd zijn om iedereen over één kam te scheren. Veel Europeanen hebben erg veel bijgedragen aan het begrip van Europa voor Afrika. Maar we spreken over dialoog en die kan zelfs niet vervangen worden door de meest briljante monoloog.’
Jan Kees van de Werk en Chenjerai Hove tijdens de presentatie van ‘Beenderen’; Amsterdam 1990
(foto: Goos van der Veen)
Er zijn de afgelopen tien jaar in Afrika nogal wat nationale boekencomités opgericht en er zijn in Europa en in Afrika conferenties gehouden over de boekenproblematiek die allen in een ronkende retoriek der resoluties eindigden, waarna als de rook van de goede voornemens opgetrokken was, de situatie bij het oude bleef. Regeringen stimuleren nauwelijks een onafhankelijke nationale boekenproduktie, maken zelf de schoolboeken of besteden de opdracht uit aan Europese uitgevers, waardoor de autonome uitgeverij in de landen zelf gepasseerd wordt.
Vanuit het voor Afrika zo kenmerkende improvisatievermogen gebeurt er ondanks alle tegenslagen en moeilijkheden toch nog vrij veel. Met name in landen als Nigeria, Ghana, Zimbabwe, Kenia maar ook in Ivoorkust, Senegal, Mali en Togo. Eén van de aardigste graadmeters van de eigenwijze Afrikaanse boekenproduktie die niet bij de pakken neerzit, zijn de inzendingen voor de Noma Award. Een al tien jaar, jaarlijks terugkerend evenement waarbij in drie categoriën (literatuur, kinderboek en wetenschap) een prijs uitgekeerd wordt. Elk jaar wordt er een keus gemaakt uit ruim honderd ingezonden boeken in Afrikaanse en Europese talen. De eerste Noma Award in de literaire categorie werd door Mariama Bâ (Senegal) met haar roman Une Si Longue Lettre (Een lange brief) in 1980 gewonnen. De laatste winnaar in deze categorie was Chenjerai Hove (Zimbabwe) met zijn roman Bones (Beenderen).
| |
Geestelijke honger
Tijdens het in Bamako gehouden symposium over ‘De uitgeverij in Afrika’ kwamen
| |
| |
er 27 uitgevers, boekhandelaren en drukkers uit vele hoeken van Afrika bijeen om concreet van gedachten te wisselen over vormen van samenwerking.
Sociaal-economische factoren en infrastructurele problemen maken het de uitgevers in Afrika niet gemakkelijk. Afgezien van het beperkte inkomen, de veelheid van talen, het analfabetisme, een nog niet optimaal ontwikkelde leescultuur en de hoge douanetarieven op papier en druktechnisch materiaal, heeft de verspreiding van boeken nog te kampen met transportmoeilijkheden en het ontbreken van verkooppunten.
Er wordt in Afrika op grote schaal succesrijk gealfabetiseerd. Het probleem is ook niet meer, zoals de Nigeriaanse schrijver Kole Omotoso verwoordde, dat er niet gelezen wordt, het gaat nu om de beschikbaarheid van kwalitatief geschikt en relevant leesmateriaal. Wat heeft het voor zin mensen te leren lezen, als er geen ‘follow-up’ geboden wordt in de vorm van leesmateriaal. Dan valt men weer terug in een passief alfabetisme, dat min of meer gelijk staat met analfabetisme. Of men grijpt naar alles wat onder handbereik komt en dat is geenszins lectuur die de eigen omgeving en de eigen realiteit behandelt.
De jonge generatie heeft, het kan niet genoeg herhaald worden, een enorme honger en dorst naar ‘eigen’ boeken, films, muziek, beeldende kunst, verhalen, romans en essays over de eigen situatie. Van deze generatie is Afrika straks afhankelijk. Zij vormt de toekomst van het continent maar haar geestelijke honger dreigt in de reguliere ontwikkelingsprogramma's over het hoofd gezien te worden. Eén van de criteria van ontwikkelingssamenwerking is dat de Projekten zich moeten richten op ‘de armsten onder de armen’. Graag onderstreep ik nog eens dat binnen het steun verlenen aan een duurzame vergroting van welvaart en welzijn, verder gedacht moet worden dan het stillen van honger. Dat betekent geenszins dat men zich daarmee uitsluitend op een elite zou richten. Cultuur, het samenhangend geheel van opvattingen, leefwijzen en materiële produkten van een groep mensen, moet de rol van baken vervullen voor het ontwikkelingsproces. Uitgeverijen kunnen voorkomen dat deze generatie in een vacuüm belandt dat opgevuld wordt met Westers materiaal. Een uitgeverij kan helpen een identiteitscrisis het hoofd te bieden.
‘De Noord-Zuid dialoog is een liegende slang die zich in zijn eigen staart bijt. Iedereen weet het. Maar de leugen wordt pas echt ontmaskerd, als men er meer over schrijft’
De Kongolese auteur Sony Labou Tansi poneert op provocerende wijze: ‘De mensen begrijpen nog steeds niet dat “ontwikkeling” vooral te maken heeft met cultuur. ... Ontwikkelingssamenwerking is een schandaal op wereldniveau. Ontwikkeling is een leugen. Samenwerking is gelogen. De zogenaamde overdracht van technologie een farce. De Noord-Zuid dialoog is een liegende slang die zich in zijn eigen staart bijt. Iedereen weet het. Maar de leugen wordt pas echt ontmaskerd, als men er meer over schrijft.’
Met alle inzet zullen de Afrikaanse uitgeverijen zich moeten mobiliseren om niet alleen een tegenwicht te kunnen bieden aan de geweldige concurrentie van de Franse en Britse uitgevershuizen op de lucratieve schoolboekenmarkt,
| |
| |
maar ook om te voorkomen dat de eigen schrijvers hun teksten bij gebrek aan goede publikatie en verspreidingsmogelijkheden in eigen land, in Europa uit laten geven: Teksten die tenslotte tot de ‘grondstoffen’ van een land behoren, worden voor een lage prijs geëxporteerd, in Europa tot eindprodukt verwerkt en veel te duur (eventueel) weer ingevoerd.
Het is de zware en verantwoordelijke taak van Afrikaanse uitgevers weerstand te bieden aan dit economisch mechanisme en tegen de sterke informatiestroom van Noord naar Zuid in te roeien en compensatie te bieden. Alpha Oumar Konaré, historicus en uitgever (Editions Jamana) in Mali, formuleerde het als volgt: ‘Elke keer als er een nieuw Afrikaanse uitgeverij bij komt, groeit de hoop dat onze volken hun bestemming in eigen handen nemen.’
| |
Literatuur:
Jan Kees van de Werk, ‘Publishing and Literature in Togo’ in The African Book Publishing Record 4 (1985). |
Anke Niehof, ‘The Cultural Dimension of Development’ in The Courier 100 (1986). |
Hans Zell, ‘Africa-The Neglected Continent’ in Logos 1/2 (1990). |
Jan Kees van de Werk, ‘De uitgeverij als waterput’ in De Lange Adem (1990). |
Jan Kees van de Werk, ‘Nawoorden’. In Chinua Achebe: Een wereld valt uiteen (1979); Pijl van God (1981); Weerzien met vreemden (1987); Termietenheuvels in de savanne (1991) - Ngugi wa Thiong'o: Slechts een korrel graan (1979); Bloesems van bloed (1988) - Ahmadou Kourouma: De brandende zon van de onafhankelijkheid (1986); Monné, Schande en smaad (1991) - Mariama Bâ: Een lange brief (1981) - Chenjerai Hove: Beenderen (1990) - Sony Labou Tansi: Het teken van Martial (1987); De schandelijke staat (1989). |
|
|