Bzzlletin. Jaargang 20
(1990-1991)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
W.J. Lukkenaer
| |
BabelAan de oevers van de Tiber verrijst het ‘Mauzoleum’ dat ‘de groote Augustus’, de ‘Stichter des Romeinschen Rijks’, heeft laten bouwen voor de as van hemzelf, van al de zijnen en van zijn slaven en vrijgelatenen. Het is een ‘breed machtige toren’, een ‘trotsche marmeren bouw, drie verdiepingen òp, die verdiepingen zich versmallende, zich verslankende naar den blauwenden ether toe, en iedere verdieping uitbreidende een wijd terras, met aarde bedekt als een hangende tuin, waarin, regelmatig, en donkerend groen, tegen schel azuur, de grote cypressen op stonden.’Ga naar eind3. Couperus (weinig Romeinen uit Augustus' tijd zouden op het idee zijn gekomen) vergelijkt het bouwwerk met wat, in de joodse en christelijke traditie, hét voorbeeld is van menselijke hoogmoed: de Toren van BabelGa naar eind4., waarmee de mens de goden wil evenaren en onttronen. In die vergelijking oordeelt Couperus positief over Augustus' grafmonument en veroordeelt hij, impliciet, de hybris. Het gebouw is (p. 194, cursivering van mij) ‘een Babel gelijk, dat torende in de wolklooze lucht, maar symmetriesch van lijnen en bereikte volmaaktheid van wel heel trotschen, maar niet vergeefs reikenden hoogmoed: de hoogmoed om de goden te naderen meer met het symbool, dan met een werkelijkheid van marmeren terrassen op terrassen in de wolken en de hemelen toe.’ Het herscheppen van materie tot volmaakte, symmetrischeGa naar eind5. vorm; dat is de uiterste wijze waarop de trotse mens het goddelijke mag benaderen: door het oprichten van stoffelijkgeestelijke symbolen. De evenwichtige vorm alleen kan en mag op de aarde der mensen het hemelse verbeelden; in het mateloos en onvoltooibaar opstapelen van marmer, van dode materie, reikt de hoogmoed vergeefs naar het eeuwige. | |
[pagina 34]
| |
Augustus' Mausoleum
| |
Goddelijke schijnWat Couperus hier in zijn eerste alinea uitspreekt, lijkt op een waarschuwing. De lezer kijkt dan ook, na te zijn ingelicht over het door Augustus lang geleden gebouwde Mausoleum, wel wat op van het woord ‘vergoddelijking’ op de tweede pagina. Het verhaal De Apotheose vertelt de viering van de ‘vergoddelijking’ van Augustus. Is er in de mentaliteit van Augustus zelf iets veranderd sinds hij, in 28 voor onze jaartelling, zijn betrekkelijk bescheiden grafmonument liet bouwenGa naar eind6., of zijn er anderen die belang hebben bij zijn ‘vergoddelijking’? Een analyse van het verhaal zal deze vraag moeten beantwoorden. Op deze ‘septembermorgen’Ga naar eind7. zal Augustus' lijk worden verast en de vergoddelijking van de keizer gevierd. Schijn en werkelijkheid contrasteren vanaf de tweede pagina: Het is niet het lichaam van de keizer dat van meet af aan in het middelpunt van de belangstelling staat, maar zijn beeltenis in was, na zijn dood natuurlijk beter dan zijn ‘stoffelijke resten’ in staat om een idee van goddelijkheid te wekken (p. 195, cursivering van mij): ‘Jeugdige knapen woeien met pauween struisveêren waaiers koelte om de wassen figuur als ware het. Augustus zelve, die daar nog sliep.’Ga naar eind8. Het ‘werkelijke lijk’ van Augustus was ‘in het geheim in de nacht’ al onder de brandstapel geplaatst, staat op p. 197.Ga naar eind9. Het wassen beeld wordt onder aanvoering van weduwe Livia in processie van het paleis naar het Marsveld gebracht. De dubbelheid van schijn en zijn vinden we ook in het optreden van de weduwe (cursiveringen van mij): het ‘scheen of de keizerin brak van smart’... en in dat van de klaagvrouwen: ‘(...) hurkten de matronen neer in houdingen van ontroostbaren rouw.’ Livia neemt plaats op de eerste verdieping van het Mausoleum. Het wassen beeld wordt op de brandstapel geplaatst. Bij het beeld staat Livia's zoon, de nieuwe keizer Tiberius. Nadat er de hele dag is gedefileerd steekt hijGa naar eind10. de brandstapel aan. Veelkleurige vlammen kruipen omhoog, tot de brandstapel verandert in ‘één immense vuurkolom’. Dan, ‘plotseling, als uit de vlammen, steeg een adelaar omhoog (...), wiekte over het Mausoleum heen, en verdween in de violetduistere nacht. Het was de ziel van den keizer Augustus, die weg wiekte van de aarde, om in den Olympus, tusschen de goden, te zetelen in herschapen, godlijke gestalte.’ Een voetnoot bij het verhaal deelt mee dat senator Numerius Atticus dit ‘na een gift van Livia, die 600.000 sestertiën bedroeg, bezwoer.’Ga naar eind11. Als de brandstapel, ‘om trots en hoogmoed gevoed (...) met een overdaad van brandbare schatten’, na vijf dagen en nachtenGa naar eind12. is afgekoeld, schept Livia (die al die tijd in de vlammen heeft zitten staren!), met Tiberius in de urn de as van Augustus, ‘die nu, god, troonde tusschen de goden.’ | |
BelangHierboven stelde ik de vraag: zijn er anderen die belang hebben bij Augustus' ‘vergoddelijking’? De voetnoot bevestigt dit laatste: Livia koopt Augustus' ‘goddelijkheid’. Dat wordt als het ware buiten de fictie om meegedeeld. In het verhaal laat Couperus alle | |
[pagina 35]
| |
toeschouwers zien, hoe Augustus' ziel als adelaar wegwiekt van de brandstapel (maar let op de formulering die er ook bij hem een schijnvertoning van maakt - ik cursiveer -: ‘Plotseling, als uit de vlammen, steeg een adelaar omhoog’.). De ‘historische’ voetnoot (die in werkelijkheid ook tot de fictie behoort) moet de lezer overtuigen van het belang dat Livia bij de ‘vergoddelijking’ heeft. Het optreden van de keizerinweduwe en haar zoon is louter theatraal, zoals de hele crematieplechtigheid het meest wegheeft van een theatervertoning. Alle effecten bij die vertoning zijn nauwkeurig berekend. Een ‘bovennatuurlijke’, verheven sfeer met ‘bovennatuurlijke’ protagonisten wordt opgeroepen door nevelende geuroffers. Die (cursiveringen van mij) ‘verontzichtbaarden Tiberius en het bedde, waarbij hij stond; soms in den geurdamp, verijlde op het Mauzoleum de oude keizerin, werd de groep der vrouwen een droom, schimmevaag,’ en na vele uren van plechtige processies ‘schijnt’ dat ‘buitenaardse’, onwezenlijke nog sterker: ‘de zon zonk, een gouden stofwemeling scheen te trillen (...) heel het blank marmeren monument scheen te verzachten, te verdunnen, te verijlen (...)’ Als de brandstapel wordt aangestoken lezen we dan ook dat dit voor het publiek een mooie vertoning is (p. 199): ‘Het was een overprachtig schouwspel van rouw, en de Romeinen keken, voldaan en getroffen van schoonheid.’ Op de voorlaatste bladzijde wordt het karakter van tableau vivant bevestigd: op het Mausoleum bleef ‘als een tragische groep zichtbaar voor de oogen van alle Romeinen, de rouw van de Weduwe en van den Zoon.’ Ik citeerde al (ik cursiveer) de ‘woedende, razende’ vlammen, die ‘om trots en hoogmoed gevoed waren geworden met een overdaad aan brandbare schatten.’ Hoogmoed en overdaad niet van Augustus, maar van diens weduwe en haar zoon. Zij spelen niet alleen de hoofdrollen in het pseudo-religieuze drama, maar voeren - meer dan in Couperus' bronnen - ook de regie. ‘Het was een overprachtig schouwspel van rouw, en de Romeinen keken, voldaan en getroffen van schoonheid’ | |
MachtsvertoonEén leidmotiefGa naar eind13. heb ik tot nu toe buiten beschouwing gelaten: dat van het ‘Leger’; zeven keer vermeld, in het enkelvoud steeds met hoofdletter (de meervoudsvorm ‘legers’ komt slechts eenmaal voor). Het enkele woord ‘Leger’ was Couperus niet genoeg; vijf van die zeven keer wordt het de lezer visueel ingeprent door epitheton-achtige beschrijvingen: ‘de zon spiegelde in het koper en brons der wapenrustingen en schilden’; ‘van het Campus Martius schoten het brons en het koper der wapenen en schilden des opgestelden Legers lange, regelmatige bliksems en plotse, verblindende vonken’; ‘de rijen des wapenbliksemenden Legers’; ‘het wapenblikkerende Leger er tusschen’; ‘bleef het Leger fel bliksemend van blikkerend wapengevonkel en schildgespiegel’. Dit machtsvertoon, in het verhaal dus zeer beklemtoond, kan de lezer, in combinatie met de voetnoot, op het spoor brengen van politieke elementen die in De Apotheoze, hoe impliciet ook, niet ontbreken. Daarbij kan een studie van Couperus' bronnen verhelderend werken. De antieke schrijvers vergelijken wat hier gebeurt namelijk met de taferelen die zich afspeelden bij de verbranding van het lichaam van Augustus' voorganger, Julius Caesar.Ga naar eind14. Deze had als eerste in het Romeinse Rijk de absolute macht naar zich toe getrokken en werd om die aantasting van de vrijheid vermoord.Ga naar eind15. Bij Tacitus (Annales, I, 8) lezen we dat er (ik cursiveer) ‘op de dag van Augustus' crematie soldaten waren opgesteld als ter bescherming, waarover veel werd gespot door mensen die zelf de dag hadden meegemaakt - of er van hun ouders | |
[pagina 36]
| |
over hadden gehoord - waarop de slavernij nog vers was en op een ongelukkige manier was gepoogd de vrijheid te herwinnen.’Ga naar eind16. Cassius Dio (Augustus LVII, 2, 2) vermeldt dat Tiberius, om dit militair vertoon te rechtvaardigen, ‘voorwendde te vrezen dat mensen zich van het lijk meester zouden maken en het op het Forum zouden verbranden, zoals ze met dat van Caesar hadden gedaan.’ Ditmaal wordt elk risico door strikte organisatie en vooral door de aanwezigheid van het leger buitengesloten. Heel de plechtigheid heeft de functie de erfelijkheid van het ‘goddelijk’ keizerschap te bevestigen’ de macht van Tiberius en zijn moederGa naar eind17. veilig te stellen en de macht van de erfelijke dictatuur te consolideren. Een oordeel is impliciet in de schijnvertoning van menselijkheid, waarmee het volk door zijn heersers wordt misleid en zoetgehouden.
Louis Couperus
| |
AllusietechniekCouperus heeft De Apotheoze met uit de antieke bronnen geselecteerde gegevens gecomponeerd als ‘niet meer dan’ een pregnant beeld van een historische gebeurtenis. Doordringen tot de politieke intentie achter dit beeld veronderstelde bij lezers een ruimere kennis van diezelfde antieke bronnen. Dat zou kunnen wijzen op een geïntendeerd publiek van op zijn minst enigszins klassiek geschoolden, die ‘aan een half woord genoeg hadden’, die in staat waren zijn allusies ook vanuit betrekkelijk schaarse verhaalgegevens te volgens. De afwezigheid van die voorkennis bij een groot gedeelte van zijn latere publiek zou voor een deel kunnen verklaren waarom Couperus' antieke werk zeker in latere decennia vaak aantoonbaar inadequaat is gelezen.
Naast gebrek aan achtergrondkennis speelt mijns inziens het verwachtingspatroon van het lezend publiek een grote rol bij de aantoonbare storingen die er in de receptie van Couperus' werk zijn opgetreden. Dat verwachtingspatroon is onder meer ontstaan door beeldvorming over de persoon van de schrijver. Voor die beeldvorming - Couperus als ‘dandy’, als ‘decadent’ - is de auteur met zijn verfijnde | |
[pagina 37]
| |
openbare optreden stellig mede aansprakelijk. Anderzijds danken we dit verwachtingspatroon aan de - elkaar als zo vaak napratende - literatuurcritici, biografen en literatuurhistorici, waar zij naïef, niet-analytisch lezend, uitspraken en handelingen van verhaalpersonages kortsluiten op de auteur. Zo totstand gekomen genrebepalingen hebben een taai leven en produceren een bijbehorende leeswijze die moeilijk te doorbreken is. |
|