Johanna Reiss
New York, New York!
Ik heb iets heel landelijks hier in het hartje van New York: een terras. Niet zo'n pieterig ding dat meestal als een nagedachte tegen een gebouw aangekwakt zit; dat van mij is respectabel van afmeting: vijftien meter lang en vijf meter breed. Tien meter breed zelfs, als ik dat van mijn buren erbij tel, want een tussenschot hebben we niet.
Er staat van alles op, een paar esdoorns in gehalveerde sherrytonnetjes, een grote rozestruik, wat vlijtige liesjes die hier ‘ongeduldigjes’ genoemd worden, en zelfs een kruisbessenstruik waar vruchtjes aan groeien. Weliswaar niet groter dan een trosjesbes en zo zuur dat geen vogel ernaar kijkt, maar toch...
Ik zit vaak op m'n terras, zoals nu. Het is heet en vochtig. Juli en augustus zijn wat dat betreft het ergst. Het papier waarop ik dit schrijf zit aan m'n hand vastgekleefd.
Niet dat de andere tien maanden geen nadelen hebben. Het is griezelig geworden in New York, beangstigend. We zijn allemaal defensief gaan leven, met sloten waar je geen sloten zou verwachten, op je raam, vier of vijf op je deur en een fluitje om je nek als je uitgaat. Misschien schrikt-ie als je aangevallen wordt en je bent vlug genoeg en je blaast erop...
Wat doe ik hier toch, vraag ik me voor de zoveelste keer af. Zou ik niet verhuizen? Ver weg van hier? Ik ben niet de enige die daar over piekert, negenenvijftig procent van de New Yorkers doet dat ook.
Natuurlijk is het hier fantastisch, de stad bruist, er zijn schouwburgen, opera's, avantgardefilms, noem maar op. Heb je midden in de nacht zin om ergens een gebraden kippetje te gaan eten? Dat kan best - als je de straat op durft...
Ik kijk argwanend om me heen. Mijn terras is ook niet veilig meer, hoewel veiliger dan een week geleden. Er zit nu speciaal prikkeldraad bovenop de omheining, als bij een gevangenis. Een paar weken voor deze maatregel stond er opeens een man naast m'n rozestruik. Iemand op de hoogste verdieping stond toevallig voor het raam - hoewel, toevallig: hij staat daar wel vaker sinds hij zijn baan van de ene op de andere dag kwijtraakte - en zag hem.
Bill belde de politie. 911, een nummer dat iedereen hier uit het hoofd kent. ‘Ziet er goed uit,’ dacht ik, toen drie agenten met getrokken revolvers de indringer wegleidden. Hij bleek net uit de gevangenis ontslagen. Ze doen in die gevangenissen veel aan physical fitness, zodat ze je na hun ontslag nog beter kunnen lastigvallen.
Bij de buren gaat de terrasdeur nu open. Vreny slipt in haar bikini naar buiten, ze heeft een natte spons bij zich. Ze komt uit Zwitserland en is erg tegen vuil. Tegen koken ook, haar keuken is verbouwd tot klerenkast. Haar man plant nog wel elk jaar een aubergine in een doosje.
Vreny heeft een opvouwbaar kinderzwembadje bij zich. ‘Speciaal aanbod,’ gniffelt ze met haar splinternieuwe gezicht (tienduizend dollar, maar dan ook alles inbegrepen). ‘Kijk eens, de