| |
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden
Fragmenten uit het Gastenboek
Maandag 29 januari 1990
Lafheid. Sexuele halfslachtigheid. Drankzucht en bijkomende vetzucht. Leugenachtigheid. Twistgierigheid en de neiging tot querulantisme, voor zover dat niet hetzelfde is. Geestelijke en lichamelijke luiheid...
Ziedaar mijn voornaamste ondeugden. Ik zou er nog een paar aan toe kunnen voegen:
Roerloosheid in het algemeen, en lichamelijke bewegingloosheid in het bijzonder. Sowieso de neiging ongezond te leven, niet alleen wat de alcohol betreft.
IJdelheid, en de krampachtige ontkenning daarvan.
Jaloezie in liefdesaangelegenheden (of beschouw ik dit juist niet als een negatieve eigenschap?)
Kritiekgevoeligheid, en de krampachtige ontkenning daarvan. Behoefte aan bijval, aan bewondering.
Kwetsbaarheid (of...?)
Vormelijkheid; gebrek aan spontaneïteit.
Gebrek aan engagement, aan solidariteit.
Zwak ontwikkeld altruïsme.
Te grote behoefte aan zelfrechtvaardiging...
Om deze slechte eigenschappen stap voor stap op het spoor te komen, daar heb ik geen dagboek vol uitputtende zelfanalyse voor nodig. Ik ken ze al. Ik merk opeens dat ik er geen enkele moeite mee heb ze met naam en toenaam te noemen, op papier nog wel. Ze staan als een soort motto aan het begin van dit dagboek - als het een dagboek zal blijken te zijn.
Nee, mij stond iets anders, iets veelomvattenders voor ogen dan een introspectief dagboek met als uitkomst de dapper opgebiechte Centrale Ondeugd. Tirades, tegenover mijzelf en anderen (ook ordinair gescheld, als dat toevallig overeenstemt met de smaak van het moment die ik op mijn tong draag). Invallen voor toekomstig romanwerk, voor een persoonlijke filosofie. Dromen, van de nacht en van de dag. Erotische en obscene visioenen, ook de meest barre, als me dat zo uitkomt. Polemische oprispingen. Bekentenissen. Geheimen. Roddel desnoods. Complete romanontwerpen, ook als ze weinig kans hebben ooit gerealiseerd te worden. Herinneringen. Gedachten, evengoed de naïeve. Anekdoten. Dagelijkse avonturen en beslommeringen. Verslagen. Aforismen. Brieven. Berekeningen, van royalties evengoed als van werkuren. Werkschema's. Boodschappenlijstjes. En een diepgaande studie van wat ik nu eigenlijk wil, vanaf mijn achtendertigste, met mijn leven en mijn schrijverij...
Kortom, een doorlopende tekst die het chaotische heen en weer flitsen van het brein tussen uiterlijke en innerlijke werkelijkheid (op z'n best) volgt, zonder de pretentie dat daarmee de verrukkelijke chaos van waarneming en gedachtenleven afdoende in kaart wordt gebracht.
Opzettelijk geef ik dit geschrijf voorlopig geen genre-aanduiding. ‘Dagboek’ voldoet in ieder geval niet. Ik schrijf mijn tekst in uit Duitsland geïmporteerde Gästebücher, die ik in een winkeltje voor huishoudelijke artikelen aan het Amsterdamse Mercatorplein kocht. Daarom zal ik de achtereenvolgende cahiers met mijn tekst aanduiden met: Gastenboek I, Gastenboek II, etc. Een toevallige naam, in dit verband zonder betekenis.
Ik bezit exact een gros van deze Gästebücher. Ze zijn er in twee verschillende uitvoeringen: (1) in geel kunstleer gebonden, met op het voorplat in gouden letters het woord GÄSTE (getooid met een lullig vogeltje, eveneens in goudopdruk): (2) gebonden in kartonnen kaft met donkerrode kunstleren rug waarop in gouden letters GÄSTE (op het papieren omslag een oude Duitse tekst in facsimile). Beide soorten zijn even groot en even dik, hebben van boven goud op snee, en zijn voorzien van een witzijden leeslint. Het papier is gelig. De bladzijden zijn even breed als een A4tje, maar ± anderhalve cm korter. Ze zijn aan beide zijden te beschrijven. Als ik nu het volle gros voor hetzelfde doel reserveer, heb ik tot mijn beschikking: 260 pp. x 144 schrijfboeken = 37.440 blanco pagina's. Ik heb dus de komende tien jaar ruim tien blanco pagina's per dag tot mijn beschikking. Daarna zien we verder.
| |
| |
Van 1 oktober 1976 tot 22 december 1989 heb ik in Amsterdam gewoond. Op die 22ste dec. verhuisden we naar de Veluwe. Sindsdien ben ik nog niet echt op orde geraakt. Vandaag had ik ‘definitief het schrijven willen hervatten’... Maar Tonio lijdt aan een flinke oorontsteking, en Mirjam begon gisteravond griepverschijnselen te ontwikkelen. Er worden momenteel te veel huiselijke handelingen van me verwacht. Hoewel... als de wil sterk genoeg is, moet ik onder álle omstandigheden kunnen werken. Met deze gedachte mezelf zoveel mogelijk tarten.
Morgen misschien over de (bij)gedachte aan publicatie in het geval van dagboeken of andere bekentenisgeschriften. Het loopt nu naar half elf in de avond. Ik ga eens horen aan de andere kant van het huis of Minchen iets wenst. Ik bespeur bij mezelf geen uitgesproken zin in een borrel, - maar misschien is deze notitie al veelzeggend genoeg. De gedachte aan drank is nooit ver. De laatste tijd verontrust me dat minder dan vroeger. Een onrustbarende situatie, zou ik bijna zeggen.
| |
Woensdag 7 februari 1990
Storm slaat het huis - en dat na twee schitterende voorjaarsdagen met al warme zon. Het is avond, half negen; op de radio Orfeo ed Eurydice van Gluck. Minchen zit een verdieping lager op haar werkkamer achter de tekstverwerker, en verzorgt mijn post. Tonio slaapt vredig daar ergens achter mijn boekenkasten, na zijn nachtmerrie van vanmiddag, die wel met het bezoek aan de kinderarts (vanmorgen) te maken zal hebben gehad. Huiselijke idylle? Vergeet het maar. Ik ben vol onrust. Het is een onrust die ik ook echt wil; die ik vruchtbaar hoop te maken.
Het was te verwachten. Zoals altijd na een periode van - al dan niet gedwongen - werkeloosheid, heb ik last van drempelvrees. Brieven schrijven vormt geen probleem, maar ik durf niet aan mijn roman te beginnen. Het wordt hoog tijd me van die vrees te bevrijden, want mijn werkschema (honderd dagen) voor Advocaat van de hanen ging afgelopen maandag al in, en ik heb nog geen letter op papier staan. Daarom wil ik vanavond een paar bladzijden van dit gastenboek gebruiken om mezelf ‘warm’ (of ‘los’) te schrijven. Wie weet kan ik dan morgen zonder problemen met de romanstof verder.
Wat is voor de hand liggender dan het hier over die roman te hebben? Wat wil ik ermee? Wat is zijn stijl?
Eerst zijn voorgeschiedenis.
In het voorjaar van '86, toen ik tijdelijk geen zin meer had om met mijn januari '86 begonnen korte roman De sandwich verder te gaan, ontwierp ik tal van verhalen en romans en zelfs cycli van romans (‘De stad en de holen’). Om mezelf te vermaken zette ik de ingrediënten voor een ‘heuse bestseller’ op papier. Aan welke criteria, compositie, stijl etc. zou een roman moeten voldoen, wilde hij tot een bestseller te maken zijn - uiteraard met behoud van literaire kwaliteit. (Ik onderbreek dit geschrijf even om mijn anti-hongercapsules met water weg te spoelen.) Ik had juist een zeer euforische en drankzuchtige periode achter de rug (maart, april), vergelijkbaar met de grote euforie van 1978. Ik besloot die verschijnselen - onverklaarbare geluksgevoelens, verliefdheid op het leven en op de wereld en op de liefde, gepaard gaande met alcoholische onverzadigbaarheid - uit te lenen aan de hoofdpersoon van mijn imaginaire bestseller, maar hem zouden ze regelmatiger overkomen. Van deze ‘Dorgelo’, zoals hij aanvankelijk heette, maakte ik een kwartaaldrinker, maar dan een die gemiddeld eens per jaar voor de bijl ging. Er hing me vaag iets voor de geest van Italiaanse stropdassen: de held zou in zijn plotseling oplevende belangstelling voor kleurige, gestreepte dassen een dipsomane bui aangekondigd zien. (Zelf had ik tijdens mijn voorafgaande euforische periode heel wat mooie dassen aangeschaft. Ik morste er drank op.) Zo zou het boek dus beginnen - met een Dorgelo die zich naar een etalageruit toebuigt om de uitgestalde dassen in zich op te nemen, en daarbij zijn hoofd stoot. Door die ontnuchterende kopstoot realiseert hij zich dat hij voor het eerst sinds anderhalf jaar onherroepelijk op weg is naar de goot, die binnen een week of drie bereikt zal zijn.
Het boek zou alle opeenvolgende stadia van de euforische gesteldheid en de drankzucht beschrijven, tot aan de climax van uitzinnigheid, tot aan de neergang, de definitieve kater, de ontwenningsverschijnselen, het delirium, en
| |
| |
eventueel de wederopstanding. Maar - anders werd het nooit een bestseller - ergens tussen climax en neergang moest er iets gebeuren, iets spannends, bovenal iets ingrijpends dat onze held, na de delirische verschijnselen teruggekeerd in het normale leven, zou blijven achtervolgen of aankleven, als een zichtbaar schandeteken van zijn jaarlijkse zondeval.
| |
Donderdag 8 februari 1990, 15:30
(Gisteravond tegen halftien naar beneden geroepen om afscheid te nemen van onze buren, die voor vijf weken naar hun huis in Zwitserland gaan. Ik zei bij mezelf: ‘In godsnaam dan maar. Trek de fles maar open. Dieet of geen dieet. Dit is overmacht.’
De buren wilde niet eens gaan zitten, laat staan iets drinken. Staande gaven Bouke en Jannie nog wat instructies. Sleutels, telefoonnummers... Dag Jannie. Dag Bouke. Goede reis.
Maar de gedachte aan die onverwachte borrel liet zich niet meer verdrijven. M. verzette zich niet tegen mijn voorstel. Ze maakte zelfs een boterham voor me, want ik ‘moest toch wat in mijn maag hebben’ voordat ik aan de vodka begon. Twee ijskoude vodka's - dat viel dus mee. Maar ik at te veel boterhammen bovenop het kunstmatige vulsel in mijn maag. Opgepompt gevoel later in bed. Toen M., moe, al naar boven was, heb ik nog wat gelezen - in Gide, van wie ik niet houd overigens. Storm nog toegenomen. Belette me te slapen. Klapperend, piepend luik beneden.)
| |
Donderdag 22 februari 1990
Terug naar Advocaat van de hanen. Vervolg op het geschrevene van 7 februari j.l.
Alvorens tot het ontwerp van een Ingrijpende Gebeurtenis te komen, verdiepte ik me in het beroep van mijn toen nog Dorgelo geheten hoofdpersoon. Hij zou iemand kunnen zijn die krachtens zijn vak bij ‘grote gebeurtenissen’ betrokken is. Ik dacht aan Stan van Houcke, toenmalige schandaalverslaggever van Stad Radio Amsterdam, altijd haantje de voorste bij rellen etc. Of toch een schrijvende journalist. Met pen of microfoon - wat zou zo'n reporter in een stad als A'dam kunnen tegenkomen? Een verzonnen of een historische gebeurtenis? Dit laatste, wist ik al spoedig. Iets wat de mensen zich uit de kranten zouden kunnen herinneren. Ik weet niet meer hoe ik op de zaak-Hans Kok kwam. Het intrigerende van die zaak was dat niemand precies wist (kon weten) wat zich in de beslotenheid van die politiecel had afgespeeld. Ik kon mijn kwartaaldrinker wegens ‘openbare dronkenschap’ in zo'n zelfde politiecel laten opsluiten, en - ev. voor een deel - getuige laten zijn van wat zich in een aanpalende of tegenoverliggende cel afspeelde. Een journalist zou zijn getuigenis later breed kunnen uitmeten - of juist, om wat voor reden dan ook, even nadrukkelijk verzwijgen.
Uiteindelijk vond ik een journalist te voor de hand liggend. Het werd een advocaat. Een die na zijn insluitng en vrijlating door de familie van de gestorven jongen zou worden gevraagd als hun advocaat op te treden - zonder dat iemand van zijn verzwegen getuigenis op de hoogte was. Later werd me duidelijk dat hij ook vóór zijn insluiting al met ‘Hans Kok’ en zijn kornuiten te maken moest hebben gehad. Cynisch geworden advocaat, die zich ooit uit idealistische overwegingen met de kraakbeweging had beziggehouden, en nu, medio 1985, nog met één gevalletje uit die idealistische tijd was blijven zitten: een voormalig Huis van Bewaring, in gebruik door kunstenaars (als werkruimte) en hanekamdragers (als ruimte om nadrukkelijk niets te doen). Het zou door de gemeente worden verkocht aan het Rijk, dat er een nieuw HvB van wilde maken. Leeg op te leveren. De ‘gebruikers’ weigerden te vertrekken. Vooral de hanekamjongens bleken voorstanders van een bezetting - met gebarricadeerde ingangen. Zij werden onder deze omstandigheden bijgestaan door de advocaat mr. Quispel, Ernst Quispel.
Toen ik ongeveer zover was met mijn hersenspinsel bleek het opeens geen spelletje meer. Ik had een heus romanidee bij de horens. Geen bestseller-geintjes meer. Voor mij gold alleen nog het dilemma van de advocaat, die zich steeds verder in moeilijkheden bracht naarmate hij zijn getuigenis langer verzweeg. Er echode iets in door - zonder dat ik het er bewust in had gebracht - van wat Sartre onder Kwade Trouw verstaat. De advocaat kiest voor zijn goede naam, zijn carrière, welstand van zijn
| |
| |
gezin - en dat alles ten koste van de waarheid, de gerechtigheid, de verantwoordelijkheid.
Pas wanneer zijn gezin in gevaar komt, komt hij op de proppen met wat hij weet. Het gaat dan om de kleine verantwoordelijkheid.
Ik voel de sterke behoefte nu naar de romanstof over te gaan, nog voordat ik dit inleidende geschrijf heb afgerond. Mocht de drempelvrees nog te groot blijken, dan zal ik naar deze aantekeningen terugkeren.
['s middags]
Vanmiddag wil ik beginnen met het chronologische begin van de roman: do. 11 april 1985. Dus niet met het absolute begin (pag.1), dat te dateren is op ma. 29 april 1985.
Tussen 11 en 29 april strekt zich Quispels drinking period uit: eerste signalen, het verzet, het toegeven, de euforie, de esthetisch opgebouwde drinkavonden, de uitzinnige climax, de eerste tekenen van de neergang, het verzet tegen de neergang, de onafwendbare verloedering, de goot, de kater, het delirium. Het boek begint dus met het einde van de periode: de deliriumverschijnselen in de nacht (de vroege ochtend) van de 29ste april. In het tweede hoofdstuk wordt het begin van de periode beschreven: de belangstelling voor uitgaanskleding in etalages, het aanzwellend gejuich in de borstkas, onvermogen tot kwaadheid, verlies van alertheid, behoefte aan liquid cash. Aan dit hoofdstuk zou ik vanmiddag willen gaan werken. Er moet een steeds sterker wordende juichtoon te beluisteren zijn - een juichtoon die aanvankelijk verdrongen wordt, ten slotte aangemoedigd.
| |
Zondag 25 februari 1990
Vanavond besefte ik nooit anders te hebben gewild dan zo radicaal mogelijk mijn talent uit te buiten.
| |
Maandag 26 februari 1990
Acht uur 's avonds. Het stormt. Mozartsymfonieën op de radio. Het is niet onbehaaglijk op mijn werkkamer, al voel ik me door die harde wind als altijd opgejaagd. Vanmiddag belde Manuela, de vrouw die elke ochtend met haar auto Tonio om kwart voor 8 ophaalt en -samen met haar dochtertje Charrèl - naar de crèche in Eerbeek brengt. Ze durfde het niet aan om in die bomenontwortelende storm kinderen te gaan vervoeren. Dus bleef Tonio vanmiddag in Eerbeek, zodat Minchen achter de tekstverwerker kon blijven zitten. Wat later verscheen opeens buurman Bouke, voor een paar dagen over uit Zwitserland (per trein) ‘om zijn boot te verkopen’.
Vanmorgen vanaf een uur of tien gewerkt aan Advocaat van de hanen, dat wil zeggen: aan het gelijkelijk over de hoofdstukken verdelen van nog ontbrekende ‘politieke en juridische feiten’, zoals ik ze maar genoemd heb. Ik hield me daarbij voor een groot deel aan de historische feiten uit de zaak-Hans Kok, maar dan een half jaar vroeger in de tijd geplaatst. Definitieve tekst heb ik zodoende niet geschreven; dat komt - hoop ik - morgen. Ik laat het van mijn stemming afhangen aan welke passage in welk hoofdstuk ik zal beginnen. Het zal wel weer, net als anders, zwerven worden van het ene onderdeel van het boek naar het andere. Van voor naar achter en weer terug, en van daar weer naar het midden, etc. Het beste zou zijn ergens middenin het eerste hoofdstuk (‘De geharnaste kat’) te beginnen, dóór te werken tot aan het slot van dat hoofdstuk, en vervolgens, overmoedig geworden, terug te keren naar de eerste zin, die tevens de eerste zin van de roman is.
Een uitdaging zou zijn meteen maar het ‘kernhoofdstuk’ (het middelste van de vijf hoofdstukken waaruit het Tweede Boek van Advocaat... bestaat) aan te pakken. Daarin immers speelt zich de belangrijkste ontknoping - Quispels getuigenis - van de roman af. Heb ik dat onderdeel eenmaal rond, dan weet ik des te beter op welke plaatsen ik informatie moet achterhouden, en hoeveel.
Advocaat van de hanen zit merkwaardig in elkaar, vind ik zelf. De roman valt uiteen in twee ‘Boeken’ van ongeveer gelijke omvang, het eerste misschien wat omvangrijker dan het tweede.
Eerste Boek: De euforie
Tweede Boek: Een geweldje
| |
| |
‘De euforie’ speelt geheel in 1985 - van 11 april tot 20 mei, om precies te zijn; ‘Een geweldje’ van augustus '85 tot september '86, maar voornamelijk toch, wat de handeling betreft, in '86. De beide ‘Boeken’ zijn verschillend gecomponeerd.
Het Eerste Boek bestaat, zoals de zaken nu liggen, uit 24 kleine hoofdstukken. De even hoofdstukken, die Quispels euforische drinkperiode behandelen, zijn in ‘majeur’ geschreven; de oneven hoofdstukken, over de weken erná, in ‘mineur’. Gelukzaligheid en melancholie wisselen elkaar zo per hoofdstuk af. Het 24ste, dat de ontruiming van het HvB II beschrijft, gaat van majeur over in mineur: in dat hoofdstuk begint Quispels euforische gesteldheid te tanen. De even genummerde hoofdstukken spelen zich, althans t/m het 22ste, vóór de ontruiming af, de oneven genummerde erna. Pas in het 24ste hoofdstuk ontmoeten het ‘ervoor’ en ‘erna’ elkaar, net als dat het majeur en het mineur daar in elkaar overgaan. Men zou de compositie van deze eerste helft van de roman enigszins gewichtig ‘contrapuntisch’ kunnen noemen.
In ‘Een geweldje’ volgen de 5 hoofdstukken elkaar, op de flashbacks na, chronologisch op. Ze bestaan elk uit 4 kleine (deel)hoofdstukken - twintig in totaal dus.
Het is eigenlijk niet helemaal correct te zeggen dat in hoofdstuk 24 van het Eerste Boek ‘het “ervoor” en “erna” elkaar ontmoeten’. Er ontbreekt een schakel. Pas in het Tweede Boek wordt onthuld wat zich afspeelde tussen donderdag 25 april 1985 (dag van de ontruiming) en maandagochtend vroeg 29 april '85 (het delirium).
Als we door de handeling heen kijken, waar gaat het boek dan over?
Over de keuze tussen twee niveaus van verantwoordelijkheid: persoonlijke en algemene; gezin en maatschappij; ‘recht hebben op’ en rechtvaardigheid. Het riekt in mijn boek zelfs een beetje naar Sartriaanse Kwade Trouw, al heb ik destijds bij de eerste opzet, geen moment Sartre in gedachten gehad. Maar dit is waarschijnlijk slechts in schijn het ‘hoofdthema’. Ik ben altijd nieuwsgierig naar de 'ideeën onder de ideeën, die vaak onbenoembaar zijn.
Eens per jaar geeft Quispel zich, na wat inleidend verzet, over aan een uitspatting die drie weken kan aanhouden. Iets in hem dwingt hem ertoe de smaak voor het leven terug te winnen, zijn blaséheid te doorbreken, te vernietigen zelfs. Net zo lang tot hij opnieuw blasé is - van deze uitspatting nl. Blasé van een ander leven dan wat hij doorgaans leidt.
Met de geblaseerdheid in zijn gewone bestaan - en in dat van zijn tijdgenoten - is iets aan de hand, zo ontdekt hij op zeker moment. Men raakt niet meer blasé van een te veel van de goede dingen des levens, want die hebben al lang hun smaak verloren. Nee, men raakt blasé van wat de dingen die geconsumeerd (‘genoten’) worden voorgeven te zijn, nl. ‘goede dingen des levens’. Quispel beseft dat hij blasé is - niet van zijn genietingen, maar van de schijn van genot die de dingen (op z'n best nog) afgeven. Hij is blasé van een houten ham. Blasé van een kleurenaffiche.
Hij begrijpt nu beter waarom hij die jaarlijkse, ‘val’ maakt. Alles in hem snakt ernaar de vergeten dingen, de Oude Wereld, nog eens te proeven. Zijn smaakbacillen raken geprikkeld door de vergeten herinnering aan smaak. Zijn zenuwen zoeken woest leven. Etc.
De ommekeer bestaat hierin dat hij, tegen het slot van de roman, beseft dat ook die zg. ‘louterende’ onderdompeling in een woeste wereld die nog ergens naar lijkt te smaken, onecht en vergeefs is, gezichtsbedrog, niet-verzadigend. Zowel de wereld die hij ontvlucht als die hij zoekt, is van geur en kleur en smaak ontdaan. Drie weken per jaar leeft hij in een verzonken, voorouderlijke herinnering aan het Echte Leven, dat hij zelf nooit gekend heeft; waar hooguit zijn nutteloze zintuigen naar verwijzen. Die jaarlijkse, onweerstaanbare gelukzaligheid... was dat niet zoiets als een oude wind die zich in hem verhief, die hem het hoofd op hol bracht, het huis uit dreef, de stad in, waar hij niets te zoeken had, althans niets te vinden?
| |
Vrijdag 2 maart 1990, middaguur
Nog steeds zeer wisselvallig weer, waar mijn humeur niet goed raad mee weet. Een kwartier geleden hagel, nu schijnt de zon (op een irritante manier). Liever de hele dag regen dan deze grilligheid.
| |
| |
Beethoven op de platenspeler. Ik hoor Tonio huilen, die net terug van de crèche door Mirjam in bed wordt gelegd.
Gisteravond te veel gedronken: vodka, bier (Duvel), wijn, whiskey. Geen kater, maar voel wel de nawerking. Op de bank in slaap gevallen, lang nadat M. al naar bed was vertrokken. Mogelijk heb ik gedacht het probleem voor me uit te kunnen schuiven, maar vandaag - misschien onder invloed van mijn enigszins schuldbewuste stemming - doet het zich in volle omvang gelden. Hoe krijg ik dat boek, Advocaat van de hanen, behalve handgeschreven ook nog eens getypt op tijd klaar (nl. 1 juni a.s.)?
Het plan is als volgt:
Ik kruip elke ochtend achter de schrijfmachine, en rammel er dan, op basis van het bestaande manuscript (= collage van eerder getypte en handgeschreven tekst), tien pagina's uit, van 31 regels die gemiddeld 11 à 12 woorden lang zijn. Na het typewerk ben ik vrij om met de hand aan een willekeurige passage verder te gaan. Het beste is om 's avonds het typewerk van de volgende dag ‘voor te bereiden’, d.w.z. de betreffende passage in het manuscript door te nemen, te corrigeren, aan te vullen, te herschrijven, enz.
Vandaag meegerekend heb ik tot 1 juni nog precies 90 dagen tot mijn beschikking. Ruim geschat zal het typoscript 900 blaadjes tellen, incl. het ‘voorwerk’. Dat maakt tien getypte pagina's per dag. Moet haalbaar zijn.
Van de vorderingen zal ik een uitvoerige boekhouding bijhouden.
Vandaag zal ik, omdat de ochtend al verknoeid is, me alleen met de tien bladzijden ‘voorwerk’ bezighouden, waarna ik het uit te typen gedeelte van morgen zal voorbereiden (vanavond).
Ook de reeds - voorlopig - uitgetikte pagina's (352 pp. in totaal) zal ik nog een keer door de machine halen, om ze sterker te maken en/of aan te vullen.
Gelijk op met dit karwei (2 maart-1 juni) en het volgende (Canaponi's VW: 1 juni-1 sept.), dus tot aan het verschijnen van Advocaat..., zal ik het zg. ZERO-3-dieet volgen: 3 dagen per week (ma., wo. en vr.) anti-honger capsules. Liefst zou ik doorgaan tot aan het verschijnen van De Gazellejongen, eind november. Negen maanden dieet. Als ik - bescheiden - uitga van 2 kilo gewichtsverlies per maand, zit ik eind november precies op Canaponigewicht, wat mooi zou zijn bij de presentatie van ‘Het Verzameld Werk van Patrizio Canaponi’.
Op deze plaats zweer ik mijn uiterste best te zullen doen deze zaken optimaal te verwezenlijken: tien pagina's per dag erbij, 2 kg. per maand eraf.
Uiterlijk 1 oktober 1990: verschijning Advocaat van de hanen.
Uiterlijk 1 december 1990: verschijning De Gazellejongen.
Na het inleveren van het Canaponimanuscript (± 1 sept. ‘90) wil ik:
(1.) | regelmatig voortwerken aan De tandeloze tijd 3, = Sneeuwnacht in september, op basis van het tegen die tijd door Mirjam vervaardigde computerscript; |
(2.) | een definitief begin maken met Dtt 5; |
(3.) | de ‘totaalcompositie’ van Dtt ter hand nemen; |
(4.) | een selectie maken uit mijn brieven; |
(5.) | ernst maken met dit dagboek (Gastenboek); |
(6.) | een reeks boeken met ‘diversen’ (ideeën etc.) ontwerpen, met als mogelijke titel Paroxysmen, Data of Reflexen; |
(7.) | een persoonlijke poëtica en een persoonlijke filosofie op papier zetten; |
(8.) | 'n toekomstig oeuvre (voor na m'n 40ste) ontwerpen, en daar een begin mee maken; |
(9.) | de mogelijkheden van een eigen tijdschrift bekijken; |
(10.) | een tekstverwerker leren bedienen. |
De zon is blijven schijnen. Ik ga zo meteen naar Eerbeek, naar het postkantoor. Te voet, misschien. Terwijl ik deze laatste woorden schrijf, betrekt opnieuw de lucht.
| |
Zaterdag 3 maart 1990, 16:15
Ik heb me gisteren vergist: niet vrijdag de 2e, maar zaterdag de 3e maart bleek de eerste van negentig dagen tot 1 juni 1990. Vandaag het ‘voorwerk’ van Advocaat... in orde gemaakt. Verder heb ik het manuscript van het eerste
| |
| |
hoofdstuk, ‘De geharnaste kat’, doorgenomen; het ligt nu links van mijn electrische schrijfmachine, klaar om morgen uitgetypt te worden. Ik huiver voor de schrijfmachine. Het idee dat sommige passages rechtstreeks op de toetsen geformuleerd moeten worden... Ik word er bijna misselijk van. Anderzijds: al typend ga je vaak rechter op je doel af. Je neemt vaak duizelingwekkende beslissingen boven de afgrond van wit papier, met je vingers ongeduldig gekromd boven de toetsen. Het moet. Ik zal geen rust hebben voordat er een compleet typoscript is. Zwakke gedeelten kunnen dan altijd nog met de hand herschreven worden. Er is ook wel iets aantrekkelijks in: mezelf het hele verhaal nog eens - compleet, zonder iets over te slaan - te vertellen, op (twee vingers) typesnelheid...
Met ingang van a.s. maandag sta ik gelijk met Minchen en Tonio op. Dat zal me leren! 's Morgens (v.a. 8:00 u.) dient het leeuwedeel van het schrijfmachinewerk te worden gedaan. 's Middags, en 's avonds vooral, wil ik zoveel mogelijk tijd overhouden voor het met de pen voorbereiden van het karwei voor de volgende dag.
Met zoon Tonio in de flat aan de Jacob Obrechtstraat - oktober 1988
| |
Zondag 4 maart 1990, 12:50
Ruzie aan het ontbijt, omdat Minchen de koelkast gisteravond in de hoogste stand had gezet, ‘om dingen in te vriezen’, en nu de boter keihard was, om maar niet te spreken van de vleeswaren, smakeloos van koude.
Tot kwart voor één de krant gelezen (over Mencken), en wat in Hemingway gebladerd. Toen naar boven.
Vandaag wil ik me bezig houden met de eerste zin en de openingsalinea's van Advocaat van de hanen - niet in het manuscript zelf, maar op deze plaats, en voorzien van mijn eigen commentaar. Als ik uit de problemen van die eerste twee pagina's geraak, wie weet kan ik dan morgen (vanaf morgen) in één ruk in de loop van twee maanden het boek getypt krijgen.
Hoe belangrijk is de ‘eerste zin’ van een roman? W.F. Hermans hield daar eens een lezing over in De Balie, zo onbenullig, dat ik er hier niet uit hoef te citeren.
Of je er nu werk van maakt of niet, een roman heeft altijd een eerste zin, om de doodeenvoudige reden dat hij toch ergens moet beginnen. Zo zou je het probleem van eerste zin kunnen elimineren: ‘een roman moet toch ergens beginnen’, dus laat hem eenvoudig, midden in een handeling, beginnen.
‘Quispel hoorde in het donker allerlei geluiden.’
Dit eenvoudige, niet erg fraaie zinnetje vat heel aardig samen wat er aan het begin van Advocaat van de hanen gaande is. Mr. Quispel heeft een drinkperiode van 2 1/2 week achter de rug, en heeft nu, de nacht na de grote kater, last van deficiëntieverschijnselen. Hij hoort geluiden die er niet zijn, of ‘vertaalt’ onschuldige geluiden via zijn vergiftigde brein in verdachte geluiden.
Maar goed, je kunt niet voorbijgaan aan het feit dat het hier om een eerste zin gaat. Onmogelijk te voorkomen dat je hem, als schrijver (sommige lezers doen het ook), op een speciale manier bekijkt, overleest, proeft... Het is doorgaans de eerste kennismaking van de lezer met het boek, en de schrijver weet dat. De ‘eerste zin’ is behalve de eerste van vele zinnen ook een beetje de buitenkant van het boek. Het zou dus nuttig zijn (kunnen zijn) dat die zin ook een beetje de samenvatting van het boek is, of: de kiem die het hele verhaal in zich bergt.
Met dergelijke, vooralsnog vrijblijvende ge- | |
| |
dachten beginnen de spanningen rond het boekbegin.
De voorlopige eerste zin van Advocaat... is echt zo'n zin waarover nagedacht is; waar ik ‘voor ben gaan zitten’. Ik geef hem hier in full length weer; daarna analyse en commentaar.
Hij had er beter aan gedaan van al zijn zinnen uitsluitend de reuk en de smaak te vertrouwen, en dan nog alleen in zoverre ze hem zijn eigen verrotting lieten ruiken en proeven: wat zijn oor ving was meestal onherkenbaar vervormd door de angst, onder zijn aanraking kregen de dingen onmiddellijk een andere huid, terwijl zijn ogen ook wijdopen niet veel anders meer zagen dan het schouwspel dat zijn vergiftigde brein voor zichzelf opvoerde.
Voorwaar, een lange en dreunende eerste zin. Om te beginnen een paar verklaringen om voorbarige bedenkingen de mond te snoeren: Waarom ‘Hij’? Bedoeld is: Quispel, Ernst Quispel. Waarom dan niet begonnen met ‘Quispel had er beter aan gedaan..,’?
De onthulling van de naam heb ik willens en wetens enige alinea's uitgesteld, om de gebiedende wijs die erin te beluisteren valt - Ernst, kwispel! - als een zweepslag bij de lezer te introduceren. Eerst moest er sprake zijn voor die gebiedende wijs', dan pas zou (na een dubbele punt) de naam worden prijsgegeven.
Is het nodig de zin zo te laten uitdijen? Had na ‘proeven’ niet een nieuwe zin kunnen beginnen?
Nee. De hele mededeling, tot en met ‘proeven’, vraagt op dwingende wijze om een nadere verklaring: waarom zijn de andere zinnen niet betrouwbaar (of liever, nog onbetrouwbaarder dan reuk en smaak)?
Het woord ‘zinnen’ (tiende woord) had ik liever vervangen gezien door ‘zintuigen’, maar strikt genomen - zie van Dale - zou op ‘zintuigen’ ‘de neus en de tong’ moeten volgen, wat ik niet mooi vind. Bovendien, neus en tong zijn te veel de fysieke instrumenten van reuk en smaak, te veel de zichtbare en tastbare dingen; voor mijn gevoel zijn reuk en smaak meer verborgen, liggen ze dieper, en zijn ze eerder te beïnvloeden door het ‘vergiftigde brein’. Hoe dan ook, ‘zinnen’ blijft een ongelukkig woord; op belachelijke wijze identiek met heel andere ‘zinnen’. Ik zal de kwestie aan Jan Kuyper voorleggen. Misschien pakt Van Dale té puristisch uit in deze. Ik doe het er voorlopig mee.
Zwak - of misplaatst ironisch - vind ik bij nader inzien de aanloop tot de zin: ‘Hij had er beter aan gedaan...’ Dit is een soort hoofdschuddende constatering van een Alwetende Verteller. Een raadgeving achteraf, en tegen beter weten in, want juist vanwege het delirium zou de ‘hij’ nooit geweten hebben waarin wel en waarin niet te vertrouwen: hij is eenvoudig aan zijn wanen overgeleverd.
Zoveelste tegenslag? M. kwam me zeggen dat ze zich ziek (‘geradbraakt’) voelde, en tegelijk met Tonio voor een paar uurtjes naar bed ging. Dat was om drie uur. Om kwart over 5 ging ik kijken hoe het er met haar voor stond.
‘Niet zo best. Geradbraakt.’
T. was net wakker. Ik heb hem verschoond. Hij was meteen vrolijk. Ik nam hem mee naar de huiskamer, maar hij bleef dralen voor de keukendeur, waarachter zijn moeder spaghetti klaar maakte. Later keek hij, hoog vanaf de kinderstoel, naar de Grote Meneer Kaktus Show, terwijl hij af en toe een hap spaghetti toegediend kreeg. Hij is jaloers, verwijdert mijn arm als ik die om Mirjam heen geslagen heb. Kwart over zeven ben ik weer naar boven gegaan. Zal ik nog wat aan de openingsalinea's knoeien?
Het wordt tijd mezelf moed in te spreken wat het grote typekarwei betreft dat morgen een aanvang neemt. Ik wil de machine laten doorratelen tot er een compleet typoscript ligt. Pas daarna zwakke passages (hoofdstukken) herschrijven.
Als ik 15 pp. per dag typ, kan er twee maanden, zeg 2 1/2 maand, een volledig typoscript zijn. Dat moet haalbaar zijn. Mezelf niet te veel kwellen met: ‘Vandaag maar 8 pp. gehaald.’ De volgende dag zijn het er misschien twintig.
Concentratie. Concentratie op wat ik in een bepaald hoofdstuk precies wil zeggen. De formulering volgt dan vanzelf. Eenvoudige zinnen niet schuwen.
| |
| |
Een voordeel is dat ik het hele verhaal, tot en met de slotbladzijde, al ken. Ik kan voortdurend, bij alles wat ik opschrijf, het hele verhaal erbij betrekken.
Bijvoorbeeld: doordat ik al een versie van het hoofdstuk ‘Sneeuwnacht in september’ heb geschreven (Tweede Boek, ca. 7e hoofdstuk), weet ik dat er een overheersend Geheim is in het huwelijk van Ernst en Zwanet Quispel. Ik ben nu in de gelegenheid dit Geheim - de veronachtzaamde verkrachting van Zwanet -in alle voorafgaande hoofdstukken voelbaar te maken, zonder het uit te spreken.
Morgenvroeg moet ik achter de schrijfmachine gaan zitten met de instelling: ‘Nu ga ik nauwgezet mezelf het hele verhaal van Advocaat van de hanen nog eens vertellen. Zonder iets over te slaan. In de volgorde die ook de lezer t.z.t. onder ogen zal krijgen. En met een snelheid waarbij ik me niet te gauw hoef te vervelen.’ Me documenteren voor een bepaalde politieke of juridische passage niet eerder dan dat ik aan de betreffende passage toe ben.
| |
Maandag 5 maart 1990, 08:30
Gisteravond even voorbij middernacht naar bed, na twee zware biertjes en wat bladeren in Hemingway. Minchen, die zich nog steeds niet goed voelde, was al om tien uur naar boven gegaan. Boven verwachting goed geslapen. Tien over zeven uit bed. Gedoucht. (Tot douchen moet ik mij 's morgens altijd zetten.) Hoor de stemmen van Minchen en Tonio beneden. Even later zit ik gespannen, somber, zwijgzaam aan de keukentafel, en drink mijn koffie. Geen ontbijt: dieetdag vandaag. (Over mijn vetzucht, en de behandeling daarvan, moet ik het op deze bladzijden nog eens uitvoerig hebben.) Tien voor acht krijgt T. zijn jasje aan en zijn muts op, in afwachting van Manuela en de auto. Ik ga boven spullen klaar leggen. Zet het tuimelraam open. Slik om acht uur precies mijn dieetcapsules (volgens het Vlaamse prospectus een ‘taaivloeistof’ in de maag veroorzakend, tegen de honger) en hoor hoe buiten Tonio in het autokinderstoeltje gehesen wordt.
Als de auto weggereden is, richting Eerbeek, maak ik mijn kleine ochtendwandeling over de Horsterdijk. Het spoor over, en weer terug. Grijs weer, winderig, niet erg koud voor de tijd van het jaar.
Bij terugkeer, een kwartier later, trof ik zowel achter als voor de deur op slot. De klopper. M. doet open, verontschuldigend: ‘Ik liet Cypri naar buiten, en heb toen automatisch de sleutel omgedraaid. - Neem je zelf koffie? Wat fijn dat je vroeg bent opgestaan...’ In haar werkkamer hoor ik de tekstverwerker ruisen.
Tegen half negen met koffie naar boven. Ontsteek de lichten. Heb behoefte het begin van mijn ‘grote karwei’ vast te leggen, en doe dat op deze plaats, met de pen. Zo meteen, negen uur, ga ik achter de schrijfmachine zitten, met uitzicht op de kruinen van mijn appelboomgaard. Ik laat de radio aan zolang het programma om aan te horen is; anders grammofoonplaten, die al klaarliggen. Als het begin maar eenmaal gemaakt is... de eerste bladzij, van 25 regels, de tweede, van éénendertig... De eerste helft van het hoofdstuk hoeft nog niet zijn definitieve versie te krijgen; dat komt pas na voltooiing van het complete typoscript.
Zoon Tonio op de Veluwe (juni '90)
Nu, verdwijn faalangst! Er doorheen! Niet langer aarzelen.
Het is bijna negen uur: ik verplaats mijn stoel naar het bureau met de schrijfmachine.
|
|