Bzzlletin. Jaargang 20
(1990-1991)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |||||||||||||
Hedwig Koelman
| |||||||||||||
InleidingTussen 1966 en 1976 werkte Karel Eykman mee aan de Woord voor Woord-serie van de IKON op de televisie. In 1976 verschenen deze verhalen in boekvorm: De Woord voor Woord kinderbijbel. Uit tal van interviews blijkt dat Karel Eykman de bijbel als de basis van zijn werk beschouwt. Toch wil hij niet dat de verhalen in plaats van de bijbel gelezen worden: Woord voor Woord is niet in plaats van de Bijbel. Het is een verwijzing. Ik wil wat in de Bijbel zelf staat duidelijk maken. De Bijbel heeft bij mij nog altijd het laatste woord. En mijn geloof doet er hierbij niet toe. Ik wil niet tussen de Bijbel en de kinderen instaan. Als mensen uitspraken doen over jeugdliteratuur valt regelmatig de term adaptatie, letterlijk: aanpassing. En als het begrip ergens op van toepassing is dan is het wel de kinderbijbel. Klingberg omschrijft die term als volgt: De voor kinderen en jeugdigen uitgegeven literatuur past zich met betrekking tot de interesses, behoeften, wijze van ervaren, kennis, leesvermogen etcetera van haar vermoedelijke ontvangers aan. Hij onderscheidt vervolgens vier vormen van adaptatie: qua stof, qua vorm, qua stijl en qua medium. Karel Eykman zelf verwoordt het probleem van de adaptatie beduidend eenvoudiger: Ik ben steeds uitgegaan van de grondgedachte, de essentie van een bijbelverhaal: wat wil deze tekst zeggen. (...) Bij het herschrijven ben ik zo openlijk mogelijk te werk gegaan, in die zin dat de lezer er zelf mee verder kan. Daar kun je het natuurlijk bij laten. Toch leek het heel interessant om eens na te gaan wat Karel Eykman nu precies heeft gedaan bij het schrijven van zijn kinderbijbel. In hoeverre past hij de verhalen van de bijbel aan en in hoeverre blijft de lijn in de bijbel gehandhaafd?Ga naar eind1. Wat doet hij met het taalgebruik? Dragen de illustraties bij tot een beter begrip? Etcetera, etcetera. Met andere woorden: in hoeverre is het begrip adaptatie op de kinderbijbel van toepassing? | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
Voor het gemak en de duidelijkheid zal ik me bij het zoeken naar antwoorden op deze vragen houden aan de indeling van Klingberg wat betreft de adaptatie qua stof, vorm, stijl en medium. | |||||||||||||
De stofkeuzeHet lijkt misschien op het intrappen van een open deur, maar uit het feit dat Karel Eykman de kinderbijbel überhaupt geschreven heeft kun je al iets afleiden. Hij vindt blijkbaar dat je de bijbel niet zo aan kinderen voor kunt leggen, maar dat je de verhalen moet aanpassen, nog afgezien of dat inhoudelijk of qua vorm moet. Wat de stofkeuze betreft is er in de eerste plaats dus sprake van de keuze voor bijbelverhalen. Uit talloze interviews blijkt welk belang Karel Eykman hecht aan de bijbelverhalen. Een voorbeeld: (...) kiezen voor de underdog. Als lijn vind je dat door het hele Oude Testament terug. Niet alleen omdat ik van huis uit theoloog ben vind ik dat overleveren van het Oude en het Nieuwe Testament belangrijk. Naast een keuze voor bijbelverhalen is er sprake van een keuze uit bijbelverhalen, hij herschrijft niet de hele bijbel maar maakt een selectie. Hier zijn natuurlijk allerlei redenen voor te bedenken: de kinderbijbel zou veel te dik geworden zijn; niet alle bijbelverhalen zijn zo te herschrijven dat kinderen de essentie kunnen begrijpen, etcetera. Het belangrijkste echter lijkt mij de opvatting van Karel Eykman dat de kinderbijbel niet in plaats van de bijbel moet komen, maar als opstapje voor de bijbel moet dienen. Vanuit dat oogpunt gezien is het feit dat kinderen via de kinderbijbel niet meteen alle verhalen leren kennen geen onoverkomelijk bezwaar. Het lijkt me dan ook zinvoller te bekijken welke keuze Karel Eykman heeft gemaakt en te proberen die te verklaren. ‘Er is in principe niets dat niet aan kinderen verteld kan worden’ In een gesprek met mij vatte Karel Eykman het als volgt voor mij samen: Er is in principe niets dat niet aan kinderen verteld kan worden. Maar ik heb gekozen voor die verhalen die passen in mijn visie op de bijbel. Dat zijn dan die verhalen waarin het kiezen voor de zwakken en de verdrukten centraal staat. Dàt zijn de verhalen die mijn betrokkenheid ondersteunen. Tenslotte laat elke kinderbijbel slechts één kant van de bijbel zien. Ik ben dus heel zuinig geweest met verhalen waarin grote slachtingen plaatsvinden. Er zijn voorbeelden te over die deze uitspraak bevestigen. Zo zijn de profetische boeken uit het Oude Testament te verdelen in een profetische traditie (de volksverhalen) en een priesterlijke traditie (de meer liturgische, gedragen teksten). Karel Eykman kiest geheel in overeenstemming met zijn visie op de bijbel, voor de verhalen uit de profetische traditie. In het Nieuwe Testament vindt een heel duidelijke selectie plaats. Van de vier evangeliën gebruikt Karel Eykman alleen het evangelie volgens Lucas. De redactieleden van Woord voor Woord hadden van te voren reeds afgesproken dat het geen mengsel van evangeliën mocht worden, maar dat er gekozen moest worden voor één evangelie. De redenen waarom Karel Eykman voor Lucas koos noemt hij in het voorwoord bij het Nieuwe Testament. In de eerste plaats sprak de stijl van Lucas hem het meeste aan: | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Zijn levendige en tegelijk beheerst nuchtere manier van schrijven heeft mij vaak geïnspireerd bij het vertalen van zijn verhalen naar de kinderen toe. In de tweede plaats zegt Karel Eykman in hetzelfde voorwoord dat de kinderbijbel niet alleen voor christenen maar ook voor buitenkerkelijken bedoeld is. En Lucas richtte zijn evangelie tot Téofilus, een Romein, een niet-joodse lezer. Het is natuurlijk aannemelijk dat de verhalen die Karel Eykman kiest, verhalen zijn waar kinderen wat aan hebben, verhalen die voor kinderen te vatten zijn en waar ze zich een voorstelling van kunnen maken. Zo laat hij bijvoorbeeld het boek Leviticus (waarin een nadere uitwerking van de wet wordt gegeven) en het boek Deuteronomium (dat verklaringen en aanvullingen op de wet bevat) weg. Deze boeken behandelen dingen waar kinderen zich weinig bij voor kunnen stellen, en waar ze ook niet zoveel aan hebben. Hij kiest dus waarschijnlijk de meest concrete verhalen. Verhalen waarin echte wonderen gebeuren worden vermeden. Handelingen 12 (waarin Petrus met behulp van een engel uit de gevangenis ontsnapt) komt bijvoorbeeld in de kinderbijbel niet voor. Ook Handelingen 14 (waarin de genezing van een lamme plaatsvindt) wordt weggelaten. | |||||||||||||
Veranderingen in de volgordeBehalve naar de keuze die Karel Eykman maakt uit de oorspronkelijke bijbelverhalen, heb ik ook gekeken naar de veranderingen die hij aanbrengt in de volgorde van de verhalen. Het opvallendste in het Oude Testament is de verschuiving van het scheppingsverhaal tot en met het verhaal over de toren van Babel naar de tijd van de ballingschap. Het Oude Testament begint in de kinderbijbel met de roeping van Abraham. In feite zijn de verhalen over de schepping natuurlijk ook meer symbolische verhalen die de ronde deden ten tijde van de ballingschap en die ook pas in ongeveer 400 voor Christus in het Oude Testament terecht zijn gekomen. Deze verhalen vormen eigenlijk een soort voorwoord op latere thema's in de bijbel. Ook in het Nieuwe Testament vinden nogal wat veranderingen plaats. Opvallend is dat van de hoofdstukken in het evangelie volgens Lucas, die van plaats veranderd zijn, de meeste een door Jezus vertelde parabel of een verhaal bevatten. Verhalen dus die in feite in elke situatie zijn in te passen. In de handelingen der apostelen zijn enkele brieven van Paulus ingevoegd en wel op het tijdstip waarop hij ze inderdaad geschreven heeft, bijvoorbeeld de brief aan de Galaten vlak na de eerste zendingsreis. De verschuivingen in de volgorde vinden in feite op drie manieren plaats. In de eerste plaats is er sprake van het bij elkaar plaatsen van verwante stof, bijvoorbeeld Lucas 12 en Lucas 6, twee verhalen die Jezus vertelde tijdens zijn prediking in Galilea. In de tweede plaats creëert Eykman door bepaalde verschuivingen soms een soort raamverhaal, bijvoorbeeld Lucas 18, 19, 15 en 14. Het verhaal over Zacheus de tollenaar fungeert hier als raamverhaal voor ‘de verloren zoon’ en ‘het feest dat toch doorging’. En tenslotte zijn er de invoegingen, bijvoorbeeld de al eerder genoemde brieven van Paulus, die ingevoegd worden in de handelingen der apostelen. Uit de voorafgaande voorbeelden blijkt dat Karel Eykman zich in de kinderbijbel laat leiden door de historisch-chronologische volgorde. De verschuivingen hebben mijns inziens meer te maken met zijn theologische achtergrond dan met het feit dat hij voor kinderen schrijft. Dat hij bijvoorbeeld het scheppingsverhaal verschuift en daarmee het accent verlegt, staat volgens mij los van het feit dat zijn publiek in dit geval uit kinderen bestaat. Maar verschuivingen in de volgorde die ontstaan door het bij elkaar plaatsen van verwante stof, komt de duidelijkheid ten goede en dat heeft weer wel te maken met het jonge lezerspubliek. | |||||||||||||
VormadaptatieWat is vormadaptatie eigenlijk? Klingberg noemt een hele serie zaken waardoor de vorm van een jeugdboek beïnvloed kan worden. Een paar voorbeelden. De auteur kan rekening houden met het feit dat jonge lezers meer moeite hebben met het overzien van een groot geheel en daarom minder thema's in één | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
werk behandelen. Ontbrekende kennis bij de lezer kan opgevangen worden door meer uitleg en verklaringen. De auteur zal proberen de aandacht van de lezer vast te houden, bijvoorbeeld door minder beschrijvingen en meer actie. Etcetera.
Karel Eykman, foto: Persburo Willem Middelkoop
Om een beeld te krijgen van de vormadaptatie in de kinderbijbel ga ik hier kort in op zes verhalen uit de kinderbijbel, en vergelijk die met de bijbehorende stukken uit de bijbel. Het gaat om drie verhalen uit het Oude Testament: De eerste mensen (Genesis 2:42:25), Goliat verslagen (1 Samuel 17) en Jeremia (Jeremia 1) en drie verhalen uit het Nieuwe Testament: Jozef en Maria (Lucas 1), In de woestijn (Lucas 4) en Het begin van de kerk (Handelingen 2). Wat direct al opvalt is niet alleen dat de verhalen behoorlijk zijn ingekort, maar bovendien dat alle verhalen ongeveer dezelfde lengte hebben: 1,5 à 2 pagina's tekst. De eenvoudigste verklaring hiervoor lijkt me dat de verhalen bedoeld waren om voor te lezen op de televisie en daar was een tijdlimiet van ongeveer vijf minuten aan verbonden. Toch blijkt dat in de zes verhalen de inhoud steeds vrij nauwkeurig gevolgd wordt. Er worden wel dingen weggelaten maar er worden geen wezenlijke veranderingen in aangebracht. Wat weggelaten wordt zijn beschrijvingen van situaties en ruimtes en herhalingen in dialogen (Aangezien de kinderbijbel rijk geïllustreerd is zijn beschrijvingen ook niet nodig, maar hierop kom ik nog terug). Een goed voorbeeld hiervan is het verhaal ‘Goliat verslagen’ over het gevecht tussen David en Goliat. De nauwkeurige situering van de strijd tegen de Filistijnen laat Karel Eykman weg. De gedetailleerde beschrijving van het uiterlijk van Goliat kort hij in tot: ‘een boom van een kerel met een dikke kop.’ De bijbehorende illustraties spreken voor zich. Davids gesprek met Saul voor het gevecht is flink ingekort en de woorden waarmee David en Goliat elkaar uitdagen worden teruggebracht tot ongeveer vier regels. Het komt er volgens mij op neer dat Karel Eykman in zijn poging om de essentie van een bijbelverhaal weer te geven niet-essentiële beschrijvingen en herhalingen weglaat. De bloederige passages waarin David Goliats hoofd afhakt en waarin de Filistijnen achtervolgd en hun kampen geplunderd worden, staan niet in de kinderbijbel. Dit komt volledig overeen met de opvatting van Karel Eykman dat bijbelverhalen geen indianenverhalen mogen worden.
De compositie van de verhalen is duidelijk en eenvoudig gehouden. In plaats van met een situatieschets, zoals dat in de bijbel vaak het geval is, beginnen alle verhalen met een personage, gevolgd door een bepaalde gebeurtenis of handeling. Ook hier kan ik weer een voorbeeld geven uit het verhaal over Goliat. In de bijbel begint dit verhaal met een situering van de strijd tegen de Filistijnen. Karel Eykman echter laat het verhaal beginnen met Isaï die zijn zoon David met een opdracht naar het front stuurt. | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Concretisering‘voor iedereen die de knop van de televisie omdraaide’ De term ‘concretise ring’ blijkt heel vaak van toepassing op de zes bijbelverhalen. Karel Eykman vermijdt heel consequent abstracte termen als ‘paradijs’, ‘Eden’, ‘mannin’, ‘Heilige Geest’ etcetera. Wel gebruikt hij in het verhaal ‘De eerste mensen’ het woord ‘God’, maar daar plaatst hij dan ook meteen een kanttekening bij: Er is nog een tweede verhaal over hoe het begon tussen God en de mensen. Als het dan over God gaat, wordt over God gepraat alsof hij op een mens lijkt, die gewoon met de eerste mensen praat en bij ze op bezoek komt. Natuurlijk wisten de mensen die de bijbelverhalen vertelden ook wel dat niemand precies kan vertellen hoe God eruit ziet. Maar ze hoopten dat mensen een klein beetje op God konden lijken. En om dat uit te leggen, vertelden ze het verhaal maar zo aan hun kinderen:(...). Dit is een heel expliciete oplossing voor het probleem dat hij in een interview in Hervormd Nederland (1982) aan de orde heeft gesteld: Ik kan me wel voorstellen dat ouders problemen hebben met het gebruik van het woord God in Woord voor Woord. Bij het ene kind zal je dat woord wel kunnen gebruiken en bij het andere niet. Als een kind mij vraagt wie nu eigenlijk God is, weet ik ook niet goed wat ik moet zeggen. Je moet God niet sprekend invoeren, maar omtrekkende bewegingen maken en begrippen gebruiken die met God te maken hebben. Zo kun je indirect associaties aanbrengen met de mensen om wie het God gaat: vluchtelingen en arme sloebers. Die atmosfeer rondom God moet je in je verhalen te pakken zien te krijgen. Niemand kan vertellen wie God is. Je kunt iemand alleen leren kennen als je verhalen over hem vertelt. Karel Eykman lost dat probleem dus als volgt op: hoofdstukken waarin het gebruik van het woord God vrijwel onvermijdelijk is en de ‘omtrekkende bewegingen’ nauwelijks mogelijk zijn (zoals in het scheppingsverhaal, God is de schepper van hemel en aarde), presenteert hij letterlijk als ‘verhalen’. Verhalen die de mensen elkaar vertellen. Mensen die best weten dat je God eigenlijk niet zo voor moet stellen maar het zo doen om het duidelijker te maken, om het te concretiseren. En in dat kader creëert Karel Eykman meer ruimte voor zichzelf. Behalve concretisering is er dus ook een andere reden aan te voeren voor het weglaten van deze termen. Al eerder is gebleken dat Woord voor Woord niet alleen bedoeld was voor gelovigen maar, zoals Karel Eykman tegen mij zei ‘voor iedereen die de knop van de televisie omdraaide.’ Met andere woorden er moest rekening gehouden worden met een eventuele angst voor indoctrinatie, de verhalen moesten toegankelijk zijn voor iedereen. Concretisering blijkt ook uit het feit dat wonderen nauwelijks voorkomen en dat situaties waar in de bijbel sprake is van een roeping van bovenaf of van vervulling van de Heilige Geest, in de kinderbijbel gepresenteerd worden als verstandelijk inzicht en eigen initiatief van de betrokken personen. Heel duidelijk is dat het geval in het verhaal over Jeremia. In de bijbel (Jeremia 1) staat het als volgt: | |||||||||||||
Roeping van de profeet4 Het woord van Jahweh werd tot mij gericht: | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
7 (...) Neen, ge moet overal heengaan, waar Ik u zend, en alles verkondigen wat Ik u opleg. In de kinderbijbel daarentegen staat: Er is niemand die zijn mond opendoet, die schreeuwt. Iemand moet het toch zeggen, het hindert niet wie, zelfs al ben ik het maar. God weet wie ik ben, vanaf dat ik klein was. Ik vind het verschrikkelijk om de mensen te gaan zeggen dat mijn stad kapot kan gaan, maar ik wil niet dat het gebeurt. Ik zal mijn mond niet houden. Dat is toch wel een wezenlijk verschil. Een roeping van bovenaf is in feite iets heel abstracts, je kunt je er weinig bij voorstellen. Karel Eykman laat dat alles weg en laat het initiatief vanuit de profeet zelf komen. Nadere bestudering wijst uit dat doet hij dat bij alle profeten die in de kinderbijbel voorkomen (Amos, Hosea, Jesaja, Jeremia en Ezechiël). Vaak gebruikt hij zelfs het woord profeet niet, maar spreekt hij over mensen die kritiek hebben op de heersende situaties en de andere mensen waarschuwen. In het verhaal over Jesaja wordt in plaats van over een profeet over een raadsman van de koning gesproken. ‘Hij wil kinderen leren niets kritiekloos te accepteren’ Een ander voorbeeld voor een dergelijke concretisering staat in het verhaal ‘In de woestijn’ (Lucas 4). Volgens het verhaal in de bijbel wordt Jezus, vervuld van de Heilige Geest, door de Geest naar de woestijn gevoerd waar hij veertig dagen blijft en waar de duivel hem probeert te verleiden. In het verhaal van Karel Eykman daarentegen zwerft Jezus op eigen initiatief door de woestijn omdat hij alleen wil zijn en wil nadenken over wat de mensen van een koning verwachten en over wat hij zélf wil. Wat in de bijbel als bekoringen door de duivel wordt gepresenteerd, zijn in het verhaal van Karel Eykman gedachten van Jezus zelf. In de bijbel staat: Nu sprak de duivel tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot die steen, dat hij brood moet worden. Hetzelfde fragment in de kinderbijbel luidt: Hij (Jezus, H.K.) begreep het wel: Als je een koning bent, een koning van God nog wel, een koning die alles kan, dan moet je toch eens wat laten zien. Dan moet je kunnen toveren, dat je zomaar van stenen een brood maakt, omdat het bij een koning niet hoort om honger te hebben. En tenslotte een voorbeeld uit het verhaal ‘Jozef en Maria’ (Lucas 1). In de bijbel brengt een engel Maria de boodschap dat ze een kind zal krijgen. In de kinderbijbel is er van een engel geen sprake. Wat in de bijbel een boodschap is van de engel aan Maria wordt bij Karel Eykman een boodschap van Maria aan Jozef. Maria vertelt Jozef dat ze zwanger is en dat ze er heel blij mee is. Hier is mijns inziens een relatie te leggen met de visie van Karel Eykman op het kind in de maatschappij die hij uiteenzette op de Loughborough-con ferentie in 1977. Hij wil kinderen leren niets kritiekloos te accepteren en hij wil ze laten zien dat het mogelijk is zélf hun situatie te veranderen. In overeenstemming hiermee blijven ‘roepingen’ en ‘opdrachten van bovenaf’ in de kinderbijbel achterwege. In een gesprek met mij legde Karel Eykman mij uit dat één en ander ook te maken heeft met het taalveld dat men hanteert. De mensen rond het jaar één maakten gebruik van een heel | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
ander taalveld. De visualiseringen, de symbolen, zoals de wonderen die Jezus verrichtte zijn onderdeel van een taalveld dat zij hanteerden en nodig hadden om een bijbelverhaal te begrijpen, maar dat ons niks meer zegt. Met andere woorden je moet een nieuw, eigentijds taalveld creëren. En daar passen dingen als ‘roeping van bovenaf’ en ‘Heilige Geest’ niet meer in. | |||||||||||||
StijladaptatieKlingberg verstaat onder stijladaptatie: korte zinnen; weinig abstracta; alledaags herkenbaar taalgebruik; spreektaal; veel directe rede, dialogen; humor. Al deze kenmerken zijn terug te vinden in de verhalen van Karel Eykman. Het taalgebruik is ‘gewoner’ geworden, soms nogal populair en vaak zeer humoristisch. De voorbeelden zijn overduidelijk. De korte zinnen in het verhaal ‘De eerste mensen’: Om te beginnen knielde God op aarde.
En hij maakte een mens uit de aarde.
Toen nam God het hoofd van die mens in zijn handen.
Hij blies hem in zijn neus.
Het was zijn eerste adem.
Hij ademde diep.
(O.T.: 212)
Het alledaagse, bijna populaire taalgebruik in Jeremia: Dat was stom van de koning. Jeruzalem lag precies tussen Babylonië en Egypte in. En Egypte keek wel uit om te komen helpen. En de humor in het verhaal ‘Jozef en Maria’: Zij (Maria, H.K.) was een meisje. Ze was jong. En ze was mooi. Tenminste, dat vond Jozef. Toch laat Karel Eykman het meer gedragene, emotionele en poëtische taalgebruik van de bijbel niet overal los. Bijvoorbeeld in de brief die Paulus schrijft aan de Korinthiërs in de kinderbijbel: Liefde geeft vertrouwen.
Liefde is aardig
Liefde gaat niet opscheppen.
Liefde is niet gemeen.
Liefde denkt niet aan zichzelf.
Want liefde is nooit alleen.
(N.T.: 194)
Ditzelfde fragment in de bijbel luidt: De liefde is geduldig,
De liefde is goedertieren,
De liefde is niet afgunstig,
Niet pronkzuchtig, niet verwaand.
Zij handelt niet onedel,
En zoekt zichzelve niet,
Zij laat zich niet verbitteren,
En rekent het kwade niet aan.
(Korinthiërs 13:4-13:7)
| |||||||||||||
MediumadaptatieOok met betrekking tot lengte, formaat en illustraties van een kinderboek zal er volgens Klingberg rekening gehouden worden met het jonge lezerspubliek. Het formaat van de kinderbijbel is handzaam, niet te groot, misschien wel wat te dik voor kinderhanden. De schitterende illustraties van Bert Bouman maken echter alle eventuele nadelen met betrekking tot de uitgave weer goed. Die illustraties nemen in de kinderbijbel een belangrijke plaats in. Op vrijwel elke pagina staat een tekening. Soms beslaat de tekening zelfs twee pagina's. Klingberg onderscheidt ook met betrekking tot illustraties adaptatie qua stof en adaptatie qua stijl. Wat het laatste betreft zal de illustrator er rekening mee houden dat kinderen over het algemeen de voorkeur geven aan een konservatieve manier van voorstellen. Wat de stof betreft vormen de tekeningen in de kinderbijbel één geheel met de tekst van Karel Eykman. In een interview zegt Karel Eykman: Bert vertelt in zijn tekeningen trouwens méé. Hij tekent dingen waarover ik niet meer hoef te schrijven. En als hij iets openlaat, dan vul ik hem weer aan met mijn tekst. De plaatjes en de tekst lopen door elkaar heen en vullen elkaar aan. Bert heeft | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
trouwens de capaciteit dat hij iets in een tekening tot uitdrukking kan brengen, dat veel te zwaar zou overkomen, als je het onder woorden zou brengen. Zo hoeft hij bijvoorbeeld in het kerstverhaal de stal niet te beschrijven aangezien Bert Bouman hem tekent. Opvallend is dat de tekeningen vaak een mengeling zijn van voorwerpen en figuren uit onze tijd en uit de bijbeltijd. Ook hier geeft Karel Eykman in het voorwoord bij het Oude Testament een duidelijke reden voor: Hier is in feite ook sprake van concretisering. Vaak levert die mengeling heel humoristische plaatjes op, zoals Jezus die, met een schort voor, Martha en Maria helpt bij de afwas (N.T.: 87). Of het plaatje waarop Paulus over de Via Appia (straatnaambordje) naar Rome loopt en langs een hotelletje komt waarop staat ‘Drink op’ en ‘Patat’, en een huis met een grote televisie-antenne (N.T.: 220). De humor spreekt ook uit kleine details, zoals het bordje ‘Oost west, thuis best’ dat bij Abraham op de kast hangt (O.T.: 10); de poes die een spin vangt onder de kast van de farao (O.T.: 69); de ingestorte toren van Babel waar een toeristische attractie van gemaakt is met een patatkraam en een bordje in vijf ‘talen’ ervoor (O.T.: 235). ‘Als een kind mij vraagt wie nu eigenlijk God is, weet ik niet goed wat ik moet zeggen’ De kritiek die nogal eens op de stijl van Bert Bouman wordt gegeven is dat zijn illustraties geen eenheid vormen. Ondanks het feit dat het wel mogelijk is een aantal typen te onderscheiden, kun je mijns inziens niet zeggen dat er geen eenheid is. Er is volgens mij wel degelijk sprake van een geheel. Alle tekeningen hebben iets eigens, het zijn allemaal heel duidelijk tekeningen van Bert Bouman. De verschillen die er bestaan tussen de tekeningen vloeien voort uit het feit dat ze aansluiten op de tekst. Het ene verhaal vraagt meer van de bijbehorende illustraties dat het andere verhaal. Vandaar dat de ene tekening wat globaler gehouden kan worden en de andere tekening fijner en gedetailleerder is. Eén en ander heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat Bert Bouman bij de tv-uitzendingen gebruik kon maken van technieken die bij een boek onmogelijk zijn, zoals inzoomen en overvloeien. Wat de tekeningen in Woord voor Woord betreft, daarop zien we vaak allerlei voorwerpen die eerder in Holland dan in Israël thuis horen. Dat is niet gebeurd om modern te doen, maar omdat wij daarmee bedoelden dat die verhalen niet alleen van ver weg of lang geleden zijn, maar ook nu geldig en dichtbij zijn. | |||||||||||||
TenslotteIn de lezing ‘Preken in verhaalvorm’ noemt Karel Eykman twee criteria voor een goede kinderbijbel: ‘Een goede kinderbijbel is een open kinderbijbel. En het is een persoonlijke kinderbijbel.’ (Eykman, 1984) Mijns inziens voldoet de Woord voor Woord kinderbijbel aan beide criteria. De bijbel is open, in die zin dat er nergens een moraal dik bovenop ligt. Nergens klinkt de belerende toon door van de schrijver die het de kindertjes allemaal wel eens uit zal leggen. Zijn eigen onzekerheid spreekt al uit het voorwoord bij de kinderbijbel: Als een kind mij vraagt wie nu eigenlijk God is, weet ik niet goed wat ik moet zeggen. Niemand kan je precies vertellen wie God is. Als je iemand tegenkomt die het je eens haarfijn zal uitleggen, hoef je het niet meteen te geloven. | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
De verhalen zijn zo open mogelijk gehouden. Kinderen kunnen zelf een oordeel vormen. De schrijver presenteert zichzelf als iemand die ook niet alles weet. Er spreekt kritiek uit de verhalen op mensen die het allemaal wel heel goed menen te weten (zie de verhalen ‘Gamaliël’ en ‘Stefanus’, N.T.); en sympathie voor de mensen die twijfelen (zie het verhaal ‘Onderweg naar Damascus’, N.T.) en voor hen die het soms helemaal fout doen (zie het verhaal ‘Jij bent die man’, O.T.). Met andere woorden, er wordt zoals Karel Eykman zelf zegt, geen kant en klaar, zichzelf besturend autootje aangeboden maar een stel legoblokjes waarvan het kind zélf iets kan maken. De bijbel is ook persoonlijk, in die zin dat Karel Eykman degene is die de legoblokjes uitkiest en ze aan het kind aanbiedt. Hij kiest die verhalen die passen in zijn visie op de bijbel. | |||||||||||||
Bibliografie
|
|