Bzzlletin. Jaargang 20
(1990-1991)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Piet Mooren
| |
Televisie en literatuurgeschiedenisDat de televisie schrijvers laat debuteren en tot groei laat komen wordt weinig opgemerkt. Dat verklaart wellicht waarom de naam van het Schrijverscollectief maar één keer valt op de vele bladzijdes die aan het werk van Dorrestijn, Eykman en Wilmink worden gewijd in het handboek De Hele Bibelebontse Berg en dat hun bijdrage aan de televisie en die van de televisie aan hun schrijverschap geheel buiten beschouwing blijven. De televisie lijkt nog uitgevonden te moeten worden. Dat verbaast temeer, omdat met Klingberg wordt gesteld dat literatuur voor kinderen een vorm van geadapteerde literatuur is, afgestemd dus op wat bij kinderen in de smaak valt en niet boven hun pet gaat. Voor die adaptatie komen vier zaken in aanmerking: de stof, de vorm, de stijl en het medium, met bij het laatste de volgende toelichting: ‘Hierbij gaat het om de specifieke layout van kinder- en jeugdboeken. Naast de auteur zullen de uitgever en eventuele illustrator in dit verband een rol spelen’Ga naar eind2.. Buiten beeld blijft het groot worden in de hedendaagse kijken luistercultuur en het mediale aan het kind brengen van veel kinderliteratuur. | |
[pagina 18]
| |
Aandacht voor mediale ontstaansmomenten van kinderpoëzie impliceert ook schrijven als toegepaste kunst en een niet-elitaire literatuuropvatting in de traditie van de rederijkers (met hun even algemene en anonieme naam).Ga naar eind3. Of in de traditie van Bertold Brecht in wiens naam het Collectief welbewust kiest voor een progressieve inhoud en een conservatieve vorm: Wij willen een traditioneel verhaal op traditionele manier met een progressieve inhoud. Brecht gebruikte om progressieve dingen aan de orde te stellen een traditionele vorm, ‘anders wordt het teveel van het goede en ontgaat het de mensen’. Inhoud progressief, vorm conservatief zodat niemand moeite heeft met die vorm.Ga naar eind4. En om te weten te komen welke inhouden progressief zijn en met welke gewenningspatronen van het patroon rekening gehouden dient te worden is raadpleging van dat publiek ook gewenst.Ga naar eind5. ‘Wij willen een traditioneel verhaal met een progressieve inhoud’ | |
Individualiteit en collectiviteitAl hadden leden van het Collectief eerder meegewerkt aan andere programma's, de doorbraak naar kinderen kwam pas tot stand in 1972 met De Stratemakeropzeeshow, met in 1979 als vervolg de J.J. de Bom voorheen de kindervriend-show. Daarna was het lang wachten op een nieuw programma. Pas in 1985 zond de VPRO het programma Geef je ouders maar de schuld uit en in 1988 begon de NOS met Het Klokhuis. Eykman, Riem en Wilmink gingen in de jaren zeventig intussen De Film van Ome Willem maken. De samenwerking voor de televisie was ook de basis voor de leesseries Gritter en zijn vrienden en Om de Hoek, de kinderboekenweekuitgave Het verdwenen plakboek, het Boek van de Maand Honderd Jaar Geleden en het op het gelijknamige t.v.-programma gebaseerde boek Een onmogelijke droom (IKON). Gemeenschappelijk aan alle televisieprogramma's en boekpublikaties was het schrijven in opdracht volgens een min of meer strakke formule waarbinnen elk lid van het Collectief zijn eigen stem moest zien te ontwikkelen. De dichters onder het Collectief waren daarbij in het voordeel, omdat ze hun gedichten en liedjes als bijdrage aan televisieprogramma's en leesseries nog eens apart konden publiceren in dichtbundels.Ga naar eind6. De lotgevallen van het Collectief laten zich daarom het beste aflezen aan wat opeenvolgende formules van programma's of boekuitgaves voor de ontwikkeling van hun poëzie hebben betekend. Die rode draad wordt hier dan ook gevolgd. | |
The talk of the townAlle televisieprogramma's zouden een thematische opbouw hebben. De keuze van de thema's viel bij De Stratemakeropzeeshow op ondeugden, onhebbelijkheden of gevoelens als lui en dom, liegen, jaloers zijn of verlegen zijn; of taboebeladen onderwerpen als pies en poep voor kinderen vanaf zo'n jaar of zeven. Met zulke thema's kreeg het Collectief de kans om verwante herinneringen op te halen aan de eigen kindertijd en kinderen daar een hart mee onder de riem te steken. Het programma kreeg al gauw de naam gezagsondermijnend te zijn, vanwege het aankaarten van taboes en het neerzetten van karikaturale types als de Deftige, Flatuleuze Dame of de stoffige schoolmeester die bij zijn leerlingen Jans en Frans geen respons vindt op de gevraagde geografische kennis van zuidoost Groningen. | |
[pagina 19]
| |
Als je de gedichten in de respectievelijke bundels van Dorrestijn, Eykman en Wilmink op dat punt nog eens apart bekijkt, blijkt dat nogal mee te vallen. Maar misschien is dat de bedrieglijke rust van een dichtbundel in tegenstelling tot de rumor in casa van een uitzending. Als meest choquerende aflevering geldt het thema poep en pies, dat een hetze in de Telegraaf op gang bracht en de Stratemakeropzee-show tot the talk of the town verhief.Ga naar eind7. Reden om daar hier even apart bij stil te staan.
De schrijvers van het Kinderboekenweekboek ‘Het verdwenen plakboek’.
Staand v.l.n.r.: Fetze Pijlman, Willem Wilmink, Hans Dorrestijn, Jan Riem. Zittend: Ries Moonen, Arie Rampen en Karel Eykman op de voorgrond. Zoals steeds opende de Stratemaker - Karel Eykman tekende voor de teksten - het thema met een sterk verhaal over wegenaanleg op zee, waarbij hij en zijn maten, ditmaal bij het asfalteren van de Straat van Magellaen, plotseling waren overvallen door huizenhoge golven als gevolg van het tegelijk doortrekken van wc's in het hele zuiden van Zuid-Amerika. Daarop volgde het fameuze Menuet van Hans Dorrestijn: ‘Hé! De woorden poep en pies,/ die zijn niet netjes, die zijn vies./ Je moet die woorden niet gebruiken,/ anders ga je d'r naar ruiken’ en met het onvergetelijke refrein: ‘Kakkedrollieschijtepoep./ Hanepikkelully/ Poepjanknor’. Deze tekst met een maat in drieën zag Harry Bannink meteen als een menuet in hoepelrokken voor zich, een prachtig kakineus contrast met de gebruikte vieze woorden.Ga naar eind8. Meteen daarop wees een sketch van Jan Riem iemand de weg via de Strontsteeg of de Poepjeslaan. De Deftige Dame zorgde vervolgens voor de nodige windjes en voor een herinnering aan haar kindertijd waarin ze niet pissebed maar urineledikant moest zeggen. Willem Wilmink besloot de aflevering met ‘Dat overkomt iedereen wel’ waarin hij in een droom plaste tegen een boom. ‘Dan had ik in mijn bed geplast/ en was bang voor de volgende dag/ dat ik weer mijn pyamabroek/ aan de waslijn hangen zag.’ Zo wordt de schaamte van een kind aangesneden dat niet weet dat zijn vriendjes dat ook wel eens is overkomen. Voor de dichter reden tot tegenwicht en troost: ‘Want Pietje Keizer en Johan Cruyff/ die overkwam dat wèl./ En ook bij Epi Drost en Van Hanegem,/ en Rinus Israël.’ En na die omweg laat hij het kind zich weer met zijn moeder verzoenen. In een interview met Adriaan van Dis gaf Wilmink zijn gedicht het reliëf van een heel praktisch weermiddel: Bedplassen is toch al een merkwaardige zaak, want als je in bed plast dat weet ik nog wel van toen ik een kind was word je zo bang om te gaan slapen, dat je zo moe inslaapt dat je prikkel om wakker te worden als je moet plassen, verdwijnt. Het is een vicieuze cirkel. Wat moet je daar nu tegen doen? Zeg tegen een kind: Johan Cruyff heeft tot z'n veertiende in bed gepist. Dan zegt ie: Word je dan niet een slap lulletje, als je dat doet? Nee, daar kun je een beroemde voetballer mee worden. Het is alleen een beetje lastig (...). Het tast je mannelijkheid een beetje aan, als je tot op late leeftijd in bed plast.Ga naar eind9. | |
[pagina 20]
| |
Dit ene thema illustreert dat het Collectief niet zozeer het gezag van opvoeders heeft willen ondermijnen als wel de kinderen terzijde staan wanneer ze met zichzelf en hun opvoeders getroubleerd zijn. Misschien zat het choquerende van het programma vooral in de psychologische diepgang van al die kleine en grote angsten en bekommernissen van kinderen en in wat opvoeders hen aandoen. Behalve problemen van kinderen bevatten de bundels van Dorrestijn, Eykman en Wilmink ook tal van geluksmomenten. En opnieuw is de adaptatie niet onbelangrijk: voor het gedicht ‘Marjanneke’ van Eykman mondt de verliefdheid in de bundel en in de illustratie uit op een blauwtje, maar op de plaat sluiten tempo en melodie van de muziek aan bij de eerste regel: ‘En ik ga met Marjanneke’ en blijft het gevoel swingend verliefd te zijn overeind, wat muren en meiden daar ook van melden.Ga naar eind10. ‘geen bultje, geen putje, geen krasje, geen vlekje, geen puistje’ | |
Haring met ijs; omkering als poëticaDe Film van Ome Willem, voor kleuters, kent een nog vastere opbouw. Elke aflevering opent en sluit met de door Wilmink geschreven hits ‘Luister even wat ik vraag’ (Lust je ook een broodje poep?) en ‘Deze vuist op deze vuist’ met daartussen een door Riem bedacht filmpje, een liedje van Eykman, een poppenkastverhaal van Wilmink en nog een scène van wisselende auteurs. Als vaste figuren treden op Ome Willem, de clowns Toon, Teuntje en August en het orkest De Geitebreiers. In aflevering 87, over Kerstmis, komen na het openingslied in de sketch van Willem Wilmink de clowns op, verkleed als een soort koningen. Ze gaan hun eigen kerstboom bij elkaar bedelen en Ome Willem zegt een gedicht op met de strofen: ‘Maar wij zijn arme drommels/ wij wonen in een schuur,/ en zelfs de kleinste kerstboom/ is ons nog veel te duur// Toen grootvader nog leefde,/ toen hadden wij het fijn/ die gapte bij de buren/ een kerstboom uit de tuin.’ Maar hoort stelen wel bij Kerstmis? Hoe je kerstmis kunt vieren in deze moderne ongelovige tijd geeft Karel Eykman aan in het lied ‘Jezus' verjaardag’. De poppenkast sticht daarna weer verwarring. Katrijn heeft de tafel gedekt met tafelzilver en de agent uitgenodigd om mee te eten. Jan Klaassen heeft zich ook over een alleenstaande ontfermd, een boef. Beiden zijn zeer vereerd, maar, terwijl Jan Klaassen het kerstverhaal vertelt, denkt de boef bij het tafelzilver al gauw: pik in, het is winter. De boef wordt betrapt, maar stelen is zijn vak, even droevig als dat van de agent. Zo herstellen ze de vrede. De sketch van Jan Riem draait om eten. Ome Willem stelt kippesoep en kalkoen voor, de clowns willen koek en chips en het wordt uiteindelijk koek met zout en aangebrande kippesoep.Ga naar eind11. Het programma heeft geleid tot de liedjesbundels Deze vuist op deze vuist van Wilmink en De liedjes van Ome Willem en Ruim je kamer op van Eykman met een breed scala aan thema's. Thema's die weerbaar maken tegen kleuterangsten als verdwalen in warenhuizen: ‘tussen damesonderbroeken/ moet ik nu mijn moeder zoeken’ of een al te bezige moeder: ‘mam, ik ben bang/ voor die stofzuigerslang’. Thema's die greep geven op de wereld via de nonsensicale logica van kleuters: ‘Een kist karbonade/ met zuurkool en worst,/ een koffer vol kazen/ met haring met ijs/ zo gaat Jan Klaassen/ Jan Klaassen op reis.’ Of thema's die de kennis van de wereld van kleuters op de proef stellen met dilemma's als vierkante ballonnen, ronde boterhammen of een vraag als ‘is zachtjes fluisteren/ groot of klein?’ Kern is hier de omkering als de ideale poëtica voor jonge kinderen zoals Chukovsky in From Two to Five illustreerde aan de hand van wat al eeuwenlang in de overlevering van poëzie voor jonge kinderen de tand des tijds weet te doorstaan: ‘How many strawberries grow in the | |
[pagina 21]
| |
sea?/ As many as red herrings grow in the wood’.Ga naar eind12. Geheel in lijn met dit pedagogisch en poëtisch principe is de opname van de poppenkastscène in elke aflevering met het gestuntel van Jan Klaassen of van Domme August waaraan elke kleuter zich zacht kan spiegelen. Wilmink lichtte dat effect als volgt toe: De toeschouwers weten meer dan de spelers. De dokter moet komen, en Jan, uiterst wantrouwig tegenover de medische wetenschap, verstopt zich onder het bed. Ieder kind weet waar hij zit, maar volgens datzelfde oude principe weet de dokter het niet. Ten slotte blijkt dat de kinderen weer veel wijzer zijn geweest dan Jan: de oude geneesheer valt best mee.Ga naar eind13. Het ijzersterke van de formule van dit programma, al meer dan tien jaar uitgezonden, wordt niet in het minst bepaald door de wijze waarop de orde der dingen steeds op z'n tegenstellingen wordt beproefd en voor een moment op de kop gezet. Dat het daarvoor intussen best een prijs verdiend heeft was ook de mening van Ome Willem in de honderdste aflevering: ‘Iedereen krijgt een medaille/ een medaille op zijn borst./ Bakkers krijgen een medaille/ voor de knapperige korst,/ en de slagers voor hun worst.// Iedereen krijgt een medaille,/ een medaille opgespeld,/ iedereen heeft een medaille,/ oorlogsheld en voetbalheld,/ en de mensen met veel geld.// Voor de kleinen en de groten,/ metselaar en stucadoor,/ voor Frank Noya, Harry Mooten,/ voor de mensen op kantoor,/ overal zijn medailles voor.// Eentje hebben ze vergeten,/ eentje lieten ze maar staan./ Ach, hoe zou die stakker heten,/ die de straten door moet gaan/ zonder een medaille aan?’ | |
Wat gaat het worden?Nieuw in J.J. de Bom, v.h. de kindervriend was dat kinderen de onderwerpen nu per brief aandroegen en dat met de beoogde oudere leeftijdsgroep ook zwaardere onderwerpen als seksualiteit, discriminatie of winkeldiefstal aan bod kwamen. Aan het begin van elke aflevering werd door Hein Gatje, de postbode, altijd een brief opengestoomd, voorgelezen en samen met Titia Konijn en Jan de Bom beantwoord, ook in scènes met andere vaste figuren als Werenfridus Jongerius, professor in de kinderpsychologie. Aflevering 11 ging over seksualiteit. Karel Eykman opende met een begin van een fantasietje over vrijen met zes meisjes tegelijk. Hans Dorrestijn droomde van een vrouw die hem kuste, maar er was geen barst aan, omdat ze geen geur van haar eigen had en verder ook: ‘geen bultje, geen putje, geen krasje, geen vlekje, geen puistje’. Het bleek een etalagepop, zo'n pop waar heel veel meisjes op proberen te lijken. Volgde een clowneske scène van Wilmink over te grote broeken. Ries Moonen liet Hein, Titia en Jan moderne dansmuziek en de deskundige seksuele remmingen becommentariëren met als entre-acte een voyeurscène in het park. Twee liedjes zorgden voor de persoonlijke noot: in ‘Jongens die het nog nooit gedaan hebben’ liet Dorrestijn grootspraak uitlopen in het refrein: ‘de liefde de liefde/ zo stil en zo teer/ de liefde de liefde/ die praat haast niet meer/ de liefde de liefde/ die glimlacht alleen/ met bleek rose lippen/ stil voor zich heen’. En in ‘De Voorkant’ liet Wilmink de onrust over wat het met een meisje wel worden zal, uitmonden in het refrein: ‘Rond of spits of groot of klein,/ dat zal een verrassing zijn.? Net zoveel als Beatrix,/ of misschien wel bijna niks./ Ach, de tijd zal moeten leren/ of 't op appels lijkt of peren’.Ga naar eind14. Het programma was opnieuw een succes, een zwartkijker als Michel van der Plas met een persiflage in Elseviers Weekblad over de aflevering met ‘De Ballade van de roversbende’ even niet meegerekend: Want het wordt hoog tijd dat we daar de zogenaamde gewetentjes eens een keertje van ontlasten, net zoals in onze laatste uitzending over het meenemen, weet je wel? Toen we die gave roversbende hebben laten zien in die eventjes zelf versierde Lelijke Eend, met de spullen erin van Albert Heijn en V & D en hoe al het gespuis verder heten mag. Onze deskundige zei toen terecht dat het meenemen gewoon een spelletje is. (...) Wij van de show schrikken niet zo gauw van een bommetje onder een politie-auto, | |
[pagina 22]
| |
of van een rijtje cassettes of zo dat je van De Bijenkorf hebt meegenomen, die er toch zat van heeft. En vooral als we horen dat jullie een roversbende hebben opgericht om de spullen aan de armen te geven. Want op zo'n manier doe je er je vriendjes toch een plezier mee.Ga naar eind15. | |
Het generatieconflictGeef je ouders maar de schuld met als ondertitel ‘een generatievernietigend programma’ confronteerde ouders met de opgegroeide, weerbarstige jeugd. Meegroeiend met de eigen kinderen waren de leden van het Collectief aan hun klassieke generatieconflict toe. Voor extra dynamiet zorgde het failliet der idealen uit de zestiger jaren met de verloedering van de kraakbeweging, het geweld in de voetbalstadions of de graffiti in de steden. Het Collectief hekelde de overtolerantie van ouders en andere opvoeders voor ‘het verwend stelletje kankerpitten, dat verontwaardigd de schuld van hun lamlendigheid aan deze klotemaatschappij geeft’. Nogal een breuk dus met eerdere programma's. Het resultaat heeft me, de keren dat ik keek, zelden kunnen bekoren. Ik vond het overgeacteerd en erg lawaaierig patronaatstoneel. Misschien strookte het programma ook niet met de aard van tekstschrijvers als Eykman en Wilmink die vanwege de generatiekloof als programmaformule de herinnering aan de eigen kindertijd en de solidariteit met de jeugd los moesten laten. Eykman en Wilmink hebben hun voor dit programma geschreven gedichten gebundeld in Lastige Portretten en Loodzware Tassen. Eykman verplaatste zich in afwijkende kleding, fysiek geweld en spijbelen als stootblok tussen de generaties en in zelfmoordoverwegingen en een vlugge en vreugdeloze, eerste paring. Hij liet die vijf gedichten vergezeld gaan van gedichten over de eigen kinder- en studententijd, de eigen kinderen en, wonderlijk genoeg nauw aansluitend, aardig gevonden dieren. Het geheel kreeg de intrigerende titel Lastige Portretten als overbrugging tussen de zo heterogene milieus en misschien ook wel van wat voor hem de essentie van de losgeslagen generatie was. Wilmink bundelde in Loodzware tassen liedjes die hij schreef voor diverse programma's als De Film van Ome Willem en Geef je ouders maar de schuld. Een beeld van een generatie kan zo'n op diverse leeftijden afgestemde bundel dan ook niet oproepen, anders dan de bundels Dat overkomt iedereen wel of Visite uit de hemel. En ook elk apart geven de gedichten voor het laatste programma geschreven, hoe mooi ook, het perspectief van de volwassene met het zelfverwijt van de gescheiden vader: ‘Onder mijn strakke vaderlijke leiding/ was hij niet in de wiskunde verdwaald’ of met de koude douche voor de bezielde leraar: ‘Ik las met de klas een heerlijk gedicht,/ daar stond: “ik vin je zoo lief en zoo licht”-/ toen kreeg ik een propje in mijn gezicht.’ En ook ‘Wij begrijpen dat’ vertolkt volwassenen die het almaar begrip opbrengen zat zijn: ‘je hebt een ruit vernield,/ je hebt een tram beklad,/ je hebt een rondvaartboot/ met witte verf bespat./ Maar wij begrijpen dat, wij begrijpen dat,/want je toekomst is hopeloos,/ wij begrijpen dat, wij begrijpen dat,/ ons krijg je niet boos.’ | |
Poëzie op basis van realiaHet Klokhuis combineert als educatief amusement feit en fictie, en wetenschapsjournalisten als Midas Dekkers met het Collectief en een keur van kleinkunstenaars. Elke aflevering bevat de nodige Sach- und Lachgeschichte met poëzie, nu niet zozeer als verwoording van wat kinderen emotioneel verwart of verrukt, dan wel van wat realia hun aan onvermoede geheimen te bieden hebben. Op de achterflap van De Watertelefoon van Eykman staat met het beoogde publiek het nieuwe van deze innovatie in de kinderpoëzie aardig getypeerd: De watertelefoon wordt bevolkt door een nieuwsgierig, ondernemend soort kinderen dat, dicht bij huis, van alles weet te ontdekken. Het is een boek voor jonge wijsneuzen die hun ogen niet in hun zak hebben en die overal kleine avonturen beleven. Bijvoorbeeld door de macrokosmos als microkosmos te laten ervaren zoals in ‘Eduard en de sterrenkijker’: ‘Eén stofje uit duizend/ in de kamer in het zonnelicht// Eén stofje in de kamer/ van een huis/ in een straat/ die in de | |
[pagina 23]
| |
stad ligt./ Stad van een land in de wereld.// Zo klein als dat stofje/ op onze aarde./ Zo klein zweeft heel de aarde/ in het heelal.’ Of door de lezer zich te laten verplaatsen in een vleermuis met diens kunst- en vliegwerk: ‘Dat je zien kan, door dat te horen/ wat je tevoren hebt gefloten voor je uit./ Die radar raadt dan met je oren/ naar de echo van wat je fluit.// Met armen wijd door de straten scheren/ dat is wat ik van hem leren wou/ om rakelings blindelings terug te keren/ op de tast/ naar huis/ naar jou.’Ga naar eind16. Voor Wilmink doet in de bundel Ze zeggen dat de aarde draait waarin hij o.a. gedichten voor Het Klokhuis geschreven bundelde, een lantaarnpaal meer dan enkel maar voor licht zorgen; hij onderkent in de wijze waarop het licht van de lantaarnpaal de slaapkamer van een kind binnenvalt, een aloude bakerfunctie: ‘Een beetje troosten is mijn taak,/ mijn lamplicht wiegt hem, tot Klaas Vaak/ hem overneemt.’ De moeiteloze wijze waarop vandaag de dag energie het huis binnenstroomt, brengt hem tot de dankbare herinnering aan zijn kindertijd waarin diezelfde warmtebron uit de mijnen omhoog werd gehaald en in diverse vormen vervolgens het land in gebracht: ‘Dat alles bracht de kolenboer:/ bedekt met kranten waren vloer/ en divanbed,/ als door die kromme zwarte Piet/ de eierkool en antraciet/ werd neergezet.’ En recycling en de zorg voor het milieu in het algemeen via de glasbak bijvoorbeeld is voor hem nog een te onpersoonlijk slot: ‘Daar stond ik en hoorde ik/ hoe eentje met een droge snik/ in stukken viel./ Zou er na deze boetepijn/ voor hem een flessenhemel zijn?/ Waar blijft zijn ziel?’ Een nietig stofje in de kamer, het onhandige gefladder van een vleermuis, de als vanzelfsprekend beschouwde warmte in huis of een fles die vol of leeg en aan opruiming toe is, krijgen aldus voor de lezer hun persoonlijke betekenis. Op die manier poëzie slaan uit de rots van de dagelijkse gebeurtenissen en dingen om ons heen is nog altijd vrij zeldzaam in de Nederlandse kinderpoëzie die met de Paroolgeneratie een rijke traditie kreeg van vooral nonsensicaal fantasistische gedichten en met de Stratemakeropzeegolf een wassende stroom aan lyriek als verwoording van kinderleed en kindergelukGa naar eind17.. Met Het Klokhuis (en ook in Vrij Nederlands Blauw Geruite Kiel of in De Zonnewijzer-reeks van uitgeverij Holland) krijgt een lyriek kansen die is geënt op wat er in historisch, geografisch, fysisch of technisch opzicht apart en uniek is aan de werkelijkheid. In het voetspoor van het onderzoeksteam dat in Het Klokhuis een opvallende plaats inneemt en dat er steeds weer op uit trekt om onverwachte facetten van de wereld te leren kennen, vervult het Collectief de aloude kwartiermakersfunktie om het programma van een lyrische toets te voorzien. De lyriek die daaruit resulteert verschilt van die van De Stratemakeropzeeshow bijvoorbeeld omdat nu niet zozeer de kant van het kind gekozen wordt dan wel de kant van wat dingen voor het kind te betekenen hebben aan innerlijk en intimiteit. Behalve glorieuze dingen, ook de afgedankte restanten van de welvaartsstaat zoals de naam van het programma niet onopgemerkt laat. Maar formule en naam van het programma lijken ook veelzeggend en programmatisch voor een poëzie die erkenning vraagt voor het klokhuis van de realia. ‘Poëzie slaan uit de rots van de dagelijkse gebeurtenissen’ | |
Het plakboek als panopticumTer gelegenheid van de kinderboekenweek van 1976 maakte het Collectief in opdracht van de CPNB en samen met Fiel van der Veen Het verdwenen plakboek. Het thema ‘je eigen taal’ leidde tot een kleine semiologische verkenning van taal- en tekensystemen als treinkaartjes, verkeersborden, landkaarten, rooksignalen, morsetekens, geheimschrift en gebarentaal. Een reis van de hoofdpersoon, een | |
[pagina 24]
| |
favoriete vorm van het Collectief, voert van een antiquair naar een Indianenreservaat en naar een ontmoeting met de Marokkaan Moestafa die het plakboek verscheurt en in zee gooit. Koosje maakt zelf een plakboek van de eigen belevenissen om niet met lege handen thuis te komen en het enthousiasme van de meester doet Ploegsma tot uitgave besluiten. Een doe het zelf boek en plakboek als panopticum van het universum aan tekensystemen. | |
Morgenrood voor ClaartjeHet in 1979 als Boek van de Maand verschenen Honderd Jaar Geleden heeft een 19e-eeuws arbeiderskind tot hoofdpersoon. Claartje Haas symboliseert in een periode waarin de emancipatie van de arbeiders in Nederland nog op gang moest komen en kinderarbeid nog bij wet verboden moest gaan worden, dat je het lot ook in eigen handen kon nemen. Het is het verhaal van de dochter van een veenarbeider in de Krieke in zuidoost Friesland, die nog geen vijf jaar oud haar moeder verliest. Vader Watze voedt haar op met hulp van de buren, Sjoeke en Imke Klaver, totdat het veen bij De Krieke geen werk meer biedt en hij bij de aanleg van een vaart in Drenthe aan de kost moet zien te komen. Voor Claartje vindt hij dan onderdak bij een oom en tante in Enschede. Op dat moment, ze is dan tien, begint haar levensverhaal. Bij oom Koen en tante Stien ervaart Claartje aan den lijve wat een mond erbij betekent op een moment dat net een loonsverlaging is aangekondigd, maakt ze kennis met de aanvankelijke gezagsgetrouwheid van de arbeiders ‘als de heren er niet waren, wie moest ze dan aan het werk helpen’, met de doffe ellende van de kinderarbeidarbeid ('s morgens om 6 uur een natte dweil om wakker te worden), met het heimwee van de emigranten en de burenhulp bij ziekte, gebrek en achtervolging door de politie. | |
StakingHaar levensreis wordt vervolgd als hulpje van oom Gerben, schipper op de binnenvaart. Anders dan oom Koen en tante Stien is oom Gerben een opstandige, niet onbekend ook met de gevangenis. Daar is zijn vertrouwen in de maatschappelijke orde er niet groter op geworden. De lading aan boord blijkt van helers afkomstig. Eenmaal in Amsterdam wordt Claartje meteen naar een kruidenier om boodschappen gestuurd, die haar met u aanspreekt en voor haar de deur openhoudt. Intussen is er op De Windhond politie aan boord en ontdekt door een diender kan ze nog maar op het nippertje ontsnappen, maar zonder de kostbare inkopen. Ze staat dan moederziel alleen in Amsterdam. In de tweede buiten doorgebrachte nacht raakt ze aan het ijlen. In die toestand treft Jan Hamer haar aan, scheepstimmerman die de mensen ‘lamlendig volgzaam’ vindt. Met de introductie van de 14-jarige François, gymnasiast en zoon van een reder en een regentes van een weeshuis, komt Claartje in direct contact met een telg uit een gegoede familie die wel wist dat er arme mensen bestonden. ‘Zij zaten op zondag achter in de kerk. Zijn moeder deed alles voor die mensen. Maar François had de armoe nog nooit van dichtbij meegemaakt.’ François geeft haar leesles totdat hem de omgang met Claartje verboden wordt en Claartje vanwege het lenen van een hoed ontslagen wordt. Inmiddels heeft Jan Hamer met zijn kameraden een vereniging van scheepstimmerlieden opgericht en vat hij de grieven van de timmerlieden in drie eisen samen: niet langer van vijf tot zeven maar van zes tot zes uur werken per dag, twee gulden loon in plaats van f 1,80 en niet meer allegaren, dus materiaal en gereedschap opruimen in onbetaalde tijd. Jan organiseert dan ook de staking en Claartje gaat de kinderen verzorgen als Jet Hamer inmiddels aan de tering is gestorven. Twee jaar later, als Claartje aan het somberen is over het lot van de kinderen, omdat Jan alleen maar los werk als sjouwer heeft gevonden zoals zij zelf als wasvrouw, komt Jan thuis met de blijde boodschap dat hij bij een vriend van De Dageraad huizen gaat bouwen. Dan luidt de slotconclusie dat de staking niet voor niks is geweest, omdat er loonsverhoging en afschaffing van het allegaren is gekomen en hij van zoon Teun een prachtige scheepstimmerman zal gaan maken die met een tienurige werkdag nog tijd genoeg over zal hebben voor | |
[pagina 25]
| |
zijn kinderen en dan heeft Claartje nog maar een wens: ‘En geef me nou maar een zoen.’ | |
Epische verdichtingHet levensverhaal van Claartje is het verhaal van haar volwassenwording in vele door de arbeid beheerste en getekende milieus in het veen, aan de vaart, in de textiel, aan boord van een beurtschip, in dienst bij een gegoede familie, op een scheepswerf of aan de wastobbe. Via epische verdichting van het lot van vele 19e-eeuwse arbeiders tot het levensverhaal van Claartje is het Collectief erin geslaagd een levend voorbeeld te geven hoe de arbeidersklasse zich wist te bevrijden uit de door uitbuiting, bedeling en armenzorg ontstane berusting. Dat ontstaan van een klassebewust proletariaat noemt een historicus van de 19e eeuw als Brugmans naast de stijging van het looninkomen en het ingrijpen van de overheid die daarmee ook wat meer in zicht komen, een bepalende factor in de emancipatie van deze klasse.Ga naar eind18. Honderd Jaar Geleden is een meeslepend verhaal geworden dankzij de combinatie van een verrassende selectie uit historisch bronnenmateriaal en van mondelinge overlevering. Tot de historische bronnen die kennelijk tot inspiratiebron hebben gediend, behoort het prachtige egodocument Herinneringen van een Friese Landarbeider van Imke Klaver, het boodschappenlijstje dat Multatuli van Klaas Ris publiceerde en zijn brieven aan De Dageraad, en niet in de laatste plaats de boeiende studie De eerste internationale in Nederland. Een onderzoek naar het ontstaan van de Nederlandse arbeidersbeweging van 1878 tot 1876 van Jacques Giele.Ga naar eind19. Dezelfde politierapporten die Giele ontdekte en tot uitgangspunt van zijn studie maakte, dragen hier, zoals de ironie van de geschiedenis wil, bij aan het krediet van de arbeidersbeweging zoals dat ook de door werfeigenaars betaalde spionnen doen. Daarnaast hebben de schrijvers zich ook op orale overlevering gebaseerd. Ze hebben daarvoor de verhalen, liedjes en moppen zoals die door hun ouders, grootouders, ooms en tantes of goede bekenden verteld werden, verweven met dit levensverhaal van Claartje.
Briefje van de werfeigenaar T. Boelen aan de politie, 13 mei 1869. Illustratie uit Martin Schouten, ‘De socialen zijn in aantogt’
Behalve uit het leven gegrepen verhalen en dialogen, biedt dit boek ook de intensiteit die tot stand komt wanneer goede vrienden een kleine persoonlijke stamboom aan het eigen bestaan meegeven. Wilmink brengt zijn geliefde Enschede in beeld met arbeiders en textielfabrieken, ‘die nagels aan de doodskist van zijn vader’; Eykman verloochent met het portret van François zijn bourgeois-afkomst en zijn linkse domineeshart niet, Dorrestijn brengt het leven van de varende luyden in beeld, Pijlman verkent het Friese landleven en Riem laat het ontstaan van een georganiseerd Amsterdams proletariaat tot leven komen. De adaptatie van het verleden van honderd jaar geleden voor kinderen van nu heeft het Collectief met groot succes weten te realiseren dankzij deze persoonlijke en historische toepassing van epische verdichting. Daardoor komt Claartje niet alleen langs alle plaatsen van Nederland waar de leden van het Collectief hun jeugd hebben doorgebracht of om andere redenen | |
[pagina 26]
| |
zeer vertrouwd mee zijn, maar ook in zoveel verschillende omstandigheden waarin arbeiderskinderen toen moesten leven om, anders dan in een Bouquet-deeltje, niet met François maar in eigen stand te trouwen. Die concentratie geeft aan het boek, hoe fictief ook in dat opzicht, een hoog werkelijkheidskarakter. De documentaire illustraties van Fiel van der Veen versterken samen met het authentieke fotomateriaal die uitstraling nog eens extra. Het geheel vormt een documentaire Bildungsroman die aan het verleden van de arbeidersklasse het reliëf geeft van een morgenrood voor alle hedendaagse Claartjes. En dat op een moment ‘Toen Den Uyl er nog niet was’, zoals de schrijvers het boek oorspronkelijk hadden willen noemen.Ga naar eind20. | |
Op hol geslagen utopieHet in 1989 verschenen boek Een onmogelijke droom is voor de IKON gespeeld door Peter van der Linden. Don Donkersloot trekt daarin als een moderne Don Quichotte met zijn Sander als Sancha Panchez ten strijde tegen hedendaagse wantoestanden als het kindvijandige onderwijs, het bedreigde milieu, het medische bolwerk of voor rijken gereserveerde atoomkelders. In plaats van krankzinnigheid voor de dolende ridder wacht voor de gemotoriseerde pantoffelheld aan het slot een lief. Maar ongeloofwaardigheid heeft zich dan al lang en breed eigen gemaakt van de lezer, vooral door de tofelemonentoon van linkseouwe-jongens-krentebrood in de analyse van wat er speelt in diverse sociale klassen en institutionele domeinen. Karel Eykman tekende voor de eindredactie en elk lid van het Collectief voor een hoofdstuk. | |
Sociaal-emotionele leerschoolVrij snel na de Stratemakeropzee-show is het Collectief samen met Arie Rampen begonnen aan de leesseries Gritter en zijn Vrienden en Om de HoekGa naar eind21.. Deze series willen de stigmatisering van het niveaulezen doorbreken: Want zodra je kinderen gaat opdelen in knappe koppen, grijze middelmaat en achterblijvers, ben je op een kwasi-moderne manier bezig een vorm van beoordeling en selectie toe te passen die atomiseert, kinderen als groep uit elkaar slaat en hen een bepaald stempel goed, middelmatig, dom opdrukt.’Ga naar eind22. In plaats daarvan wil het Collectief rekening laten houden met kinderen die een hekel aan lezen hebben of die met leesmoeilijkheden kampen. Ze doen dat met eenvoudige, maar spannend en goed geschreven verhalen, door liedjes en gedichten versterkt binnen een voor de kinderen herkenbare structuur. Dat is de structuur van het stadsdeel waar de kinderen wonen en naar school gaan, de structuur van de school zelf en daarnaast het avontuur na school in de speelplaatsen van de wijk, op de markt, in winkels en warenhuizen met een meer of minder behouden thuiskomst. En raken de kinderen thuis niet op hun gemak en dat is soms aan de hand ten gevolge van de conflicten die de ouders hebben dan kunnen ze op verhaal komen bij de patatbakker en ijscoman Gritter en de groenteman Kees Kabaal (Om de hoek). Daarnaast vinden ze warmte bij de leerkrachten in de verhalen die beurtelings rond één of meer van de kinderen spelen. Dat kan dankzij het stramien van de raamvertelling die het Collectief de ruimte biedt om elk kind een eigen omtrek te geven. In de latere serie Om de Hoek zijn de karakters van de kinderen beter uitgewerkt dan in Gritter en zijn vrienden. Dat komt omdat elk kind in een van de delen de nadruk krijgt. De kinderen winnen er mee aan herkenbaarheid, ook omdat ze in pregnante situaties worden neergezet. Situaties als van Noor die haar plas niet op kan houden tijdens het bouwen van een toren in de zandbak, maar gelukkig door Achmed goed opgevangen wordt; of Achmed die regelmatig overhoop ligt met de gevreesde jongens van de melkboer, maar ook nieuwe vrienden maakt; Tineke die 's avonds en alleen in huis bang is, maar al heel gauw een heel dappere zelfstandige meid wordt; Menno die altijd met techniek, uitvinden en oude troep (volgens z'n moeder dan) bezig is, maar dat toch even loslaat om veel tijd verliefd door te brengen met zijn meisje; en Nellie die uit balans gebracht wordt door de dood van hun oude vriend, Kees Kabaal, maar ook trefzeker de show kan stelen | |
[pagina 27]
| |
op een bonte avond tijdens een werkweek. Zo raakt de lezer vertrouwd met de kinderen van om de hoek (het is bijna hun achternaam), een solidair stelletje kinderen met elk apart heel eigen trekjes. Die individueel verder uitgewerkte karakters - deels de winst van de adoptie van een kind door een van de leden van het Collectief - loopt parallel met de individuele ontwikkeling van het Collectief zelf. Aan het stramien van de raamvertelling met wat daarmee aan thematische variatie en aan mogelijkheden tot identificatie gegeven is, wordt zo nog een persoonlijke verdieping gegeven. De combinatie van uit het leven van de kinderen gegrepen verhalen en liedjes en gedichtjes die voor een ingekeerd moment van reflectie zorgen, maakt van leesonderwijs met Gritter en zijn vrienden en met Om de Hoek een sociaal-emotionele leerschool. ‘een solidair stelletje kinderen met elk apart heel eigen trekjes’ | |
Pas op schoolZo wordt het ook ervaren. De leerling, Lies Risamasu, keek, toen ze in de zesde klas zat, bijvoorbeeld in een beoordeling van Gritter en zijn vrienden als volgt terug op de eerste kennismaking met deze leesserie: Het is het leukste dat de toestanden of problemen hetzelfde voorkomen in je eigen klas. In een van deze verhalen kwam er een nieuwe leerling bij. Die werd natuurlijk vreemd aangekeken. En zo was het ook bij mij in de derde klas. Toen ik van de basisschool De Pottenberg naar de Maria Reginaschool verhuisde. En als je dat verhaal leest, dan besef je ook hoe alleen je je voelt, als je zo nieuw bent. Dit is dus een leerzaam verhaal. En zo zijn de andere verhalen ook. Het verhaal dat zo'n pijnlijk moment oproept heet ‘De Nieuwe Leerling’ en is van Fetze Pijlman. Daarmee opent na de introductie van personages en plaats waar de serie speelt in de vorm van een rijm van Willem Wilmink en een portret van Jansje Fluit Gritter en zijn vrienden. De onwennigheid van de lezer van een nieuwe serie boeken wordt zo die van de leerling op een nieuwe school. De entree in de nieuwe schoolomgeving lukt aanvankelijk slecht: het sommen maken gaat trager dan op je oude school, op de speelplaats sta je moederziel alleen en in de gymles mis je je broekje. En de achtergebleven broek waarmee je je uit de nood helpt, is veel te groot, zodat je er tot dikke pret van de klas mee achter de bok blijft haken. Tot overmaat van ramp verdwaal je tussen de middag en als je daarover in tranen uitbarst, ziet je nieuwe meester die toevallig passeert dat. Je schaamt je dood, maar hij beurt je weer wat op met een verhaal uit zijn jeugd waarin hij nog veel langer dan jij die morgen in een onderbroek te kijk stond. Bovendien laat hij je kiezen wat de klas 's middags mag gaan doen. Dat wordt dan tekenen waar je onder het sommen maken al over zat te dromen. En het schip dat je tekent, breekt het ijs in de klas, want al je klasgenoten komen kijken en willen weten hoe je toch zoveel van schepen te weten bent gekomen. Je vertelt dat je vader op een werf werkt en je voelt je een kind met een bijzondere vader. Dat is de troost en de trots die dit verhaal geeft. En, Lies heeft groot gelijk, ook dat is leerzaam. | |
Jezelf als vergrootglasIn Minima Moralia heeft Adorno het aforisme genoteerd: ‘De splinter in uw oog is het beste vergrootglas.’Ga naar eind23. Zo'n effect gaat bijvoorbeeld uit van een moedervlek in het volgende verhaal van Jan Riem waarop Hans Dorrestijn met een lied voortborduurt. Het kind in kwestie, Ellie, stikt van de zenuwen als ze naar de schooldokter moet. Ze is bang dat hij haar moedervlek ziet, maar het valt mee: ‘De dokter stroopte de mouw van haar witte jurk op. “Ik heb er net zo een. Bijna op dezelfde plek. Kijk maar.” (...) Inderdaad. De dokter had er ook zo een. Bijna twee keer | |
[pagina 28]
| |
zo groot als de hare. Toen moesten ze allebei heel hard lachen’. Hans Dorrestijn doet er nog een schepje bovenop en voert de situatie ad absurdum. Hij zingt over ‘Jansje Boerstoel uit Opveen / werd bemind door iedereen. // Ze was lief en blond en slank. / Haar stem was zilverig van klank. // En toch was Jansje haast nooit blij. / Ze lachte niet zo vaak als jij. // Want Jansje had een klein gebrek: / in haar lies een moedervlek.’ Ze vraagt de dokter dat ding weg te nemen, maar: ‘Bij de operatie ging iets mis, / zoals te doen gebruik'lijk is. // Jansje heeft nog maar één been, / maar haar moedervlek verdween.’Ga naar eind24. Zulke situaties zijn er meer. Zo hebben kinderen problemen met zuiver leren schrijven, leren fietsen, leren zwemmen, leren schaatsen (waarbij Ries Moonen Achmed laat opscheppen over het vele schaatsen dat hij in Turkije gedaan heeft met als gevolg dat hij afgaat: ‘Ik dacht dat ze in Turkije zoveel ijs hadden.’ ‘Dat hebben we ook’, zei Achmed. ‘Maar ons ijs is veel zachter’, met leren klok kijken, leren rekenen, leren spreken voor een stotteraar, met het leren kennen van de verhoudingen in Nederland en uiteraard ook met het leren lezen. Opnieuw is Achmed de klos en opnieuw weet hij zich eruit te redden, ditmaal met behulp van de juf. Hij kan nog niet zo goed synthetiseren: Achmed begint te lezen. Het gaat langzaam. ‘ooo...mmm...aaa, oma. hhh...eeeff...t..., heeft. ee..nn. lll...eee...kk..k..., lekke.. sstt..oel.’ ‘Nee, dat is niet goed,’ zegt de juf. ‘Kijk maar eens goed wat er staat.’ ‘Kan het niet wat vlugger?’ zegt Joke, die erg knap is. Achmed wipt van zijn stoel en rent even om zijn tafeltje heen. ‘Zo vlug genoeg?’ vraagt hij aan Joke en steekt zijn tong uit. De klas moet lachen. ‘Lezen,’ zegt de juf streng. ‘Waarom moet ik nu lezen,’ denkt Achmed. ‘Ik kan het toch niet.’ En het borrelt weer in zijn buik. Dan begint Achmed weer te lezen. ‘Oma heeft een lekkere stoel. Een stoel bij het raam. Ach wat een lekkere stoel is het toch, denkt zij.’ Nu leest Achmed veel vlugger. Maar dat komt omdat hij niet echt leest. Hij verzint maar wat. Iedereen in de klas wordt nieuwsgierig. Achmed wordt nieuwsgierig. Achmed gaat verder. ‘Oma vindt de stoel zo lekker. Ze likt eraan. Ze neemt een hapje van de stoel.’ De hele klas moet natuurlijk lachen. De juf moet eigenlijk ook lachen. Maar ze laat het niet merken. Ze kucht. Ze hoest. Ze snuift. ‘Zo gaat het niet,’ zegt zij. ‘Je kan heel goed verzinnen. Je kan nog niet zo goed lezen. Maar goede verzinners houden van lezen, dus je zal het nog wel leren.’
Achmeds oma, illustratie: Bert Bouman
Dit verhaal is van Fetze Pijlman die zelf vanwege leesproblemen op de LOM-school gezeten heeft, zoals hij in een van de afleveringen van J.J. de Bom, v.h. de kindervriend te kennen heeft gegeven.Ga naar eind25. | |
Kleine en grote gebrekenDiverse problemen worden aangesneden zoals het dragen van een bril, te lang zijn of juist te kort, de omgang met een mongool, standsverschil, ruzies tussen ouders tot echtscheiding toe, verliefdheid, bedreigde kameraadschap, verhuizing en het al of niet uitgenodigd worden voor een partijtje. Daarin komen de twee series met elkaar overeen. Achmeds familie moet heel wat sociale schroom overwinnnen om zijn klasgenootjes op een Turks maal te vragen, maar als de kamer dan toch vol zit begint vader trots te vertellen.Ga naar eind26. | |
[pagina 29]
| |
Deze aandacht voor wat op school en in het leerproces, de wijk of thuis problematisch kan zijn, laat een breed maatschappelijk perspectief zien dat evenzeer de zorg voor etnische minderheden als voor het geestelijk of lichamelijk gehandicapte kind omvat. Daarnaast zitten de verhalen vol humor en slapstick en is er plaats voor de opwinding van het op stelten zetten van de klas bij de meester of diens vervanger, het wegpakken van iets in een winkel of op de markt, vechten op straat, belletje trekken, het op en neer blijven gaan met een roltrap in een warenhuis of het trekken van eindeloos veel nummertjes in een winkel om de juf achter de toonbank op haar nummer te zetten. En een idyllisch moment vertegenwoordigen onderwerpen als het circus, oude huizen, schoolreisjes, mooie kleren kopen, het verknippen van een spijkerbroek, het spelen in een zandbak, het krijgen van een nieuwe fiets of van een jong poesje, het spelen van verlossertje of verstoppertje en dromen of dagdromen. Deze afwisseling in emoties rond zo'n breed scala aan leerzame en ontspannende momenten maakt het mogelijk om de kinderen in de klas weerbaar te maken tegen de eisen die de school en het leven aan ze stelt. Kinderen kunnen er alleen maar zelfstandiger en zelfbewuster van worden, terwijl ze tegelijkertijd aandacht voor elkaar leren hebben in dit sociaal-emotioneel leerproces dat hen in hun eigen cultuur aanspreekt. Hun voorliefde voor raadsels, moppen, sterke verhalen en graffiti wordt daarbij niet vergeten evenmin dus als verhalen uit de thuiscultuur van Surinaamse of Turkse kinderen. | |
De toets? Wie is dat?Wie zo'n klimaat creëert, wil dat niet door toetsen laten bederven en ambitieuze kinderen worden een beetje in de maling genomen zoals in deze mop van Gritter: ‘Ik zat in de zesde klas. En achter mij zat een jongen. Die dronk een heel inktpotje leeg.’ Frits: ‘Met inkt?’ Gritter: ‘Vol met inkt.’ Frits: ‘Wat is er met hem gebeurd?’ Gritter: ‘Hij kon meteen naar het Atheneum.’ In het verhaal ‘Wat ga je worden?’ is de kritiek op de toets principieel. ‘Als jullie van school afgaan,’ zegt Gritter, ‘wat dan? Wat gaan jullie worden?’ (...) Jolanda wil graag naar de HAVO. Maar ze weet niet of ze dat wel haalt, met de toets. ‘De toets?’ vraagt Gritter, ‘wie is dat?’ ‘Dat is een soort van test,’ zegt Els. ‘Vroeger moest je doen wat vader wou,’ zegt Gritter, ‘en nou moet je doen wat de toets wil. Heb je zelf dan niks te willen?’ ‘Nee, Gritter,’ zegt Frits, ‘kinderen die vragen worden overgeslagen.’ ‘Ja,’ zegt Johan, ‘kinderen die niet vragen, worden ook overgeslagen.’Ga naar eind27. | |
VerdraagzaamheidDeze houding tegenover toetsen vindt zijn verlengde in gastvrijheid binnen de leesseries voor kinderen van etnische minderheden in de hoop zo tot raciale tolerantie bij te dragen. Dat is zeldzaam in regulier leesmateriaal. En het is zo hard nodig, wil opvoeding tot mondigheid ook in die zin bij Adorno aansluiten dat daarmee discriminatie wordt tegengegaan.Ga naar eind28. De dicriminatie die in deze verhalen aan de orde komt, is heel alledaags. Zo wordt bijvoorbeeld beschreven hoe Achmeds moeder in de winkel met de nek wordt aangekeken wanneer ze om aubergines vraagt en hoe oom Hasan op de markt bijna slaag krijgt, als hij 's lands wijs, 's lands eer eerst in pruimen wil knijpen, voordat hij besluit ze te gaan kopen. En het blijft niet bij de beschrijving van vormen van discriminatie waar overigens met trots op wordt gereageerd, ook de teleurstelling van emigranten wordt vol miskende eigenwaarde verwoord zoals in het lied van Wilmink: ‘Het Reisverhaal van Achmeds oma’, waarvan hier een paar strofen: ‘Ik had zo'n verlangen naar Holland te gaan,/ ik wilde zo graag, en ik kreeg het gedaan./ Nu zit ik de dag lang te breien./ Want als je op straat komt, en als je wat zegt,/ dan hebben ze haast en verstaan ze je slecht./ Zat oma maar weer in Turkije.// Ze eten hier vlees dat een Turk niet vertrouwt./ Er worden zo hoge gebouwen gebouwd,/ dat ze eerst nog heel diep moeten heien./ En het weer is zo kil en de huizen zo kaal,/ en Achmed mijn kleinzoon, is veel te brutaal./ Zat oma maar weer in Turkije.’Ga naar eind29. Deze inspanning om op je oude dag bij de kinderen en kleinkinderen te zijn eindigt in een generatieconflict en in persoonlijke verscheurdheid. Die familiale achtergrond geeft een extra | |
[pagina 30]
| |
dimensie aan Achmed die ook de functie heeft van vertegenwoordiger van wat een etnische minderheid heet. Hij is sympathiek, behulpzaam, humoristisch (vaak onbedoeld) en de acceptatie en verstandhouding tussen hem en de anderen van om de hoek zou kunnen bijdragen tot meer begrip en verdraagzaamheid op grotere schaal. | |
Traditie als bronNaar het voorbeeld van Scheepstra en Ligthart (Ot en Sien, Pim en Mien, Dicht bij huis en Buurkinderen) en van Annie M.G. Schmidt (Waaidorp) heeft het Collectief met Gritter en zijn vrienden en vooral met Om de Hoek het volle leven het schoollokaal binnengehaald met inbegrip van de volwassenen bij wie de kinderen dagelijks op verhaal komen.Ga naar eind30. Kees Fens heeft het kind Wilmink getypeerd als: vooral een familie- en een buurtfiguur. Na Godfried Bomans is er geen Nederlandse auteur met zoveel ooms en tantes als Willem Wilmink. Die ooms en tantes leveren alle bewijzen voor de grandeur en misère van het menselijk bestaan (...). Maar de jeugd is niet alleen de familie, het is ook de straat, de buurt. En die is het centrum van Wilminks wereldbeeld. In een straat kent men elkaar, maar men is ook elkaars lotgenoot (...) en het zou mij niet verwonderen als veel kinderen denken dat Willem Wilmink bij hen in de straat woont.Ga naar eind31.
Aart Staartjes,
foto: KIPPA De ijscoman Gritter het bevestigt nog eens de karakteristiek van Fens kwam uit de buurt van Wilminks jeugd.Ga naar eind32. Met die bijdrage aan die serie is, denk ik, het basisidee van het Collectief ontstaan om een sociaal rijk geschakeerde leesserie te creëren en het voorbeeld voor ook de andere leden van het Collectief om ook hun specifieke buurtherinneringen in te brengen. Met name in Om de Hoek biedt het sociale van de buurt, van de klas en van thuis, en het emotionele van de belevenissen, gedachten, gevoelens en reacties van leeftijdsgenoten als Noor, Achmed, Tineke, Menno of Nellie kinderen de leerschool van elkaars lotgevallen en die van sympathieke volwassenen als hun meesters, de fietsenmaker of groenteman Kees Kabaal. Wie ooit heeft meegemaakt hoe Karel Eykman het verhaal over de dood van Kees Kabaal voorleest met een brok in de keel, omdat hij daarbij opnieuw moet denken aan de dood van de illustrator van de serie, Bert Bouman (wiens dood de directe aanleiding vormde voor Kees Kabaals dood), beseft dat het Collectief dankzij epische verdichting de eigen ervaringen op het niveau van de kinderen uit de leesserie weet te brengen. Het Collectief volgt daarin de aloude midrasjtechniek van vertellen waarmee Eykman als bijbelexegeet grondig vertrouwd is en de documentaire dramatische traditie van het epische toneel van Brecht met de afwisseling van vertelling en liedje net zoals af en toe al bij Ligthart en Scheepstra gebeurt en steevast in Waaidorp.Ga naar eind33. En dat alles om met Gritter en zijn vrienden, Om de Hoek en Honderd Jaar Geleden evenals met De Film van Ome Willem, de Stratemakeropzeeshow en J.J. de Bom, v.h. de Kindervriend aan kinderen een solidaire spiegel van de samenleving voor te houden en ze met poëzie via Het Klokhuis ontvankelijk te maken voor de geheimen van realia. Zo'n wijds kinderlijk toekomstperspectief kon alleen maar ontstaan doordat de leden van het Collectief de handen in elkaar geslagen hebben en er ooit een televisieregisseur was als Frans Boelen die heil zag in deze ploeg van zes literair bescheiden schrijvers van teksten op bestelling. Hij heeft zich niet vergist, evenmin als Aart Staartjes die zich als aangever van het Collectief dan ook in de gebundelde poëzie met collega's als Harry Bannink of Joost Prinsen geëerd ziet met aanteke- | |
[pagina 31]
| |
ningen als ‘naar een idee van Aart Staartjes’. En Aart Staartjes schreef de t.v.-successen in het begin van de jaren zeventig op zijn beurt al even bescheiden op het conto van het progressieve klimaat van Provo en Kabouterbeweging en van ‘De Hollandse Lente’.Ga naar voetnoot34. Dat nieuwe geluid van het Collectief is nog altijd niet verstomd. |
|