Ries Moonen
De wiekslag van de schoffelaar
Na een harde leerschool in cafés en gymnastiekzalen stond Hans Dorrestijn tenslotte voor het grote publiek overal in het land. Maar Ries Moonen heeft heimwee naar de vergaderingen van het Collectief.
In de periode van het praecollectivum - we werkten al wel samen, maar we hadden nog geen stempel - kwam ik Hans Dorrestijn een keer tegen in het Gebouw voor Kunsten & Wetenschappen in Utrecht. De plaatselijke kunstraad, als ik me goed herinner, had er een beurs georganiseerd voor toneel- en cabaretgezelschappen. En Hans liep de kramen af om te kijken of hij ergens een tekst kon slijten.
Geen wapenfeit waar hij zelf trots op is. Hij zweert dat hij nooit bij enige eerdere of latere gelegenheid zo met zijn werk heeft gecolporteerd. Maar ik was indertijd nogal geïmponeerd. Je moet behoorlijk gedreven zijn, en in de grond ook overtuigd van jezelf, om dat op te brengen.
Later heb ik nog eens zoiets zien gebeuren. De Stratemakeropzee show was wegens enorm succes beëindigd. Er werd een rouwfeestje georganiseerd waarop diverse betrokkenen iets leuks deden, iets dat niet direct tot hun professie gerekend kon worden. Zo was er een fantastisch goochelnummer van Frans Lasès, de grafisch ontwerper van de club. En een optreden van Joop Koopman die net, of net weer, met pianoles was begonnen en een stukje van Chopin vertolkte. Vlijtig en schools gespeeld en door hemzelf met gerijpte verbale virtuositeit becommentarieerd.
In dat gezelschap trad ook Hans Dorrstijn naar voren. Om één van zijn eigen teksten te zingen, op een eigen melodie. Terwijl nota bene Harry Bannink er al een prachtig wijsje bij had gemaakt. Hans begeleidde zichzelf op en regelmatig naast de piano en ook een gehoorgestoorde zou onder ede hebben verklaard dat Dorrestijn niet over een geschoolde stem beschikte. En toch werd meteen duidelijk dat het hier niet om zomaar een optreden tussen de schuifdeuren ging. Hier schuilde ambitie achter, een plan. Hoewel ik me op dat moment met geen mogelijkheid kon voorstellen waarom hij zich aan zulke risico's blootstelde, terwijl zijn teksten toch al heel bevredigend werden gezongen. Achteraf werd dat wel verklaard. Hij was de puur dienstverlenende sector ontgroeid en begon teksten te schrijven die veelal te persoonlijk waren om door anderen op hun repertoire genomen te worden. Hij moest het zelf gaan doen. Weliswaar had hij behalve de eerder gesignaleerde nadelen ook nog de handicap dat zijn vingers vaak stijf stonden van de zenuwen. Maar ook dat was geen ramp, want op een of andere manier klonk de authenticiteit dwars door de valse noten heen. En dan bedoel ik niet de authenticiteit van de eventueel uitgezongen tegenslag, maar de authenticiteit van het werk. Zo begon hij konsekwent aan een slopende weg langs cafézaaltjes en mavo-gymnastiekzalen. Met piano's die half gestemd, dan wel geheel afwezig waren. Met piepende en krakende microfoons met rondzingende of recalcitrant zwijgende zaalversterkers. Een harde leerschool, die wel wat opleverde. Want ik heb Hans later ook zien optreden in de tot de nok gevulde zaal van Muziekcentrum Vredenburg, in datzelfde Utrecht van daarnet, waar hij het publiek uit zijn hand liet eten.