Ze ging tegenover mij zitten, met haar jas nog aan. Ze keek langs mijn gezicht naar buiten.
Dat kan niet, zei ze toen.
Toch is het zo, zei ik.
Het kan niet, zei ze nog eens, maar beslister nu.
Ze hebben me niet meer nodig, zei ik. Ze laten ze allemaal vrij. Ze krijgen zelfs hun paspoorten terug. Je weet toch dat er dingen aan het veranderen zijn.
Myrna sloeg haar handen voor haar gezicht. Ze huilde. Daar schrok ik van. Ik had niet verwacht dat ze zich mijn ontslag zo zou aantrekken. Ze had indertijd tenslotte nogal tegengestribbeld toen ik bij de dienst ging werken. Maar er was toen niks anders. En een goede opleiding, zoals zij, had ik niet.
Kom, zei ik. We verzinnen wel iets.
Ze haalde haar handen van haar gezicht.
Weet je wel hoe gehaat je hier in de buurt bent, zei ze.
Nee, zei ik naar waarheid. Maar misschien komt dat omdat ik met niemand omga. Dat heb ik altijd beter gevonden. Zo min mogelijk privé-contacten. Dan kan je ook nooit je mond voorbij praten.
Ze schopte onder tafel haar schoenen uit.
Moet je je jas niet uittrekken, zei ik. Maar ze leek me niet te horen. Je krijgt nergens werk hier in de buurt, zei ze. En als we verhuizen ben ik straks ook mijn baan kwijt. Hoe moeten we dan verder?
Ik keek naar buiten. Het had al een paar dagen niet meer gesneeuwd. Over een paar weken zou de lente beginnen. In de voortuin staken de eerste sneeuwklokjes onder de pereboom al boven de grond. We bedenken wel wat, zei ik.
De volgende ochtend sloeg ze mij aan de ontbijttafel met verbazing gade.
Wat doe jij allemaal, zei ze. Dat hoeft toch niet meer.
Ik heb er nog eens over nagedacht, zei ik. Voorlopig houden we het voor de buitenwereld geheim. Niemand weet tenslotte dat ik ontslagen ben. Ze zullen denken dat ik een tijdje ziek ben geweest. Dat zou kunnen tenslotte. Iedereen zal het normaal vinden als ik weer in mijn auto naar P.'s huis rijd.
En P. dan, vroeg ze. Denk je dat die accepteert om de hele dag en avond bespioneerd te worden.
Ik ga alleen nog overdag, zei ik. De avonden wil ik bij jou zijn. En ik zorg wel dat P. mij niet in de gaten krijgt. Ik ga net als in het begin ver van zijn huis afstaan. Ik ken het landschap daar op mijn duimpje. Elke heuvel, elke heg. En met behulp van mijn verrekijker kan ik hem dan toch in de gaten houden.
Myrna roerde in haar kop koffie en keek me met grote ogen aan. Ze zei niets.
Toen Myrna naar haar werk was, reed ik naar het dorp.
De oude bestelling, vroeg de eigenaar van de dorpswinkel.
Zoals gewoonlijk, zei ik. U hoeft ze niet in te pakken.
Met de schriften en de verrekijker naast me op de voorbank, mijn blauwe broodtrommeltje en de thermoskan met koffie op de achterbank, reed ik naar het huis van P.. Toen ik de heuvel met het steenrode huis erop in zicht kreeg, floot ik zelfs een wijsje. Ik kon mij de tijd niet herinneren dat ik dat gedaan had.
Toen ik mij geposteerd had, pakte ik de verrekijker en stelde de lenzen in. P. zat, zoals gewoonlijk, achter zijn buro te schrijven. Zo nu en