Bzzlletin. Jaargang 19
(1989-1990)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
foto: Steye Raviez
| |
[pagina 37]
| |
Marc Goossens
| |
Naar het levenHet verhaal is eenvoudig - maar naar het leven. De bejaarde, geëmigreerde Nederlander Maarten Klein woont samen met zijn vrouw Vera en de hond Robert al vele jaren in het Amerikaanse kustplaatstje Gloucester nabij Boston. Maarten is een gepensioneerde secretaris van een internationale visserijorganisatie, de IMCO. Zijn beide kinderen, Fred en Inge, zijn teruggekeerd naar Nederland. Het verhaal begint op een winterdag, als blijkt dat Maarten zich in de dag vergist heeft. Aanvankelijk schrijft hij zijn verstrooidheid en vermoeidheid toe aan de winter die hem te lang duurt. De vergissingen volgen elkaar snel op. Hele stukken van de afgelopen dagen kan hij zich met geen mogelijkheid meer herinneren. Langzaam groeit bij Maarten het besef dat er echt iets met hem aan de hand is. Maarten lijdt aan seniele dementie, gewoonlijk kindsheid genoemd. De ernst van de ziekte neemt hand over hand toe. Maarten haalt heden en verleden door elkaar, verdwaalt, denkt dat hij naar zijn werk moet, verliest herinneringen uit zijn leven, herkent zijn vrouw en uiteindelijk zijn eigen spiegelbeeld niet meer. Zijn vrouw schakelt de dokter in en er komt een oppas, Phil Taylor, voor Maarten in huis wonen. Aan de hand van foto's probeert men Maartens herinneringen weer op gang te krijgen, maar alle pogingen zijn gedoemd te mislukken. Uiteindelijk belandt Maarten in een tehuis, waar hij volkomen gedepersonaliseerd en losgeslagen van het leven wacht op de onvermijdelijke dood. | |
Meer dan dementieZiedaar het verhaal van een dementieproces, geheel van binnenuit beschreven: applaus! Maar wie deze mening is toegedaan doet de roman veel tekort. Natuurlijk is de wijze waarop Bernlef het perspectief hanteert een opmerkelijk aspect van het boek. Het gekozen perspectief - de eerste persoon - biedt de lezer immers de mogelijkheid zich in te leven in de belevingswereld van de dementerende persoon: het onmogelijke wordt mogelijk en het onbegrijpelijke begrijpelijk. Terecht dus dat de kritiek zoveel aandacht heeft geschonken aan het bijzondere karakter van de verteltechniek. Maar Hersenschimmen is, zoals de flaptekst vermeldt, méér dan een roman over dementie. Door al te eenzijdige aandacht voor het onderwerp en het perspectief van de roman, is de thematiek van het boek wat in de verdrukking geraakt. Toch is de thematiek datgene waar het de schrijver uiteindelijk om te doen is. Bernlef heeft met andere woorden niet in de eerste plaats een roman over dementie willen schrij- | |
[pagina 38]
| |
ven, maar heeft veeleer in dementie een ideaal onderwerp gevonden aan de hand waarvan hij zijn opvattingen over het leven, de dood en de werkelijkheid aanschouwelijk kon maken. Welke deze opvattingen zijn, en hoe de auteur deze in de roman verwerkt heeft, zal ik in dit artikel proberen te verduidelijken. | |
De waan van de tijdIn het verhaal van Maartens dementieproces draait alles om verliezen of losraken. Het eerste wat Maarten verliest is het besef van tijd; hij vergist zich in de dag en weet niet meer of het middag of ochtend is. Alleen bepaalde vaststaande patronen als thee en koffie op vaste momenten van de dag, of schoolkinderen die op een vast tijdstip langs het huis komen, doen hem zijn vergissing beseffen: ‘En thee? Ik zou zweren dat het ochtend was.’ (p. 10) Zonder ordeningen en patronen wordt het dagelijkse leven voor Maarten onmogelijk. Maar wat belangrijker is: als Maarten het besef van indelingen naar tijd verliest, dan bestaan deze indelingen voor hem ook niet meer. Zij blijken slechts verzinsels, afspraken: ‘Ik heb geen trek’, zeg ik. ‘Het is pas zeven uur zie ik, maar voor mijn gevoel is het veel later.’ (p. 41) | |
De ruimte ontmanteldOok de ruimtelijke werkelijkheid wordt in de roman herhaaldelijk als iets subjectiefs of hooguit intersubjectiefs voorgesteld. De perceptie van de ruimte bestaat met andere woorden eveneens slechts bij de gratie van afspraken. Phil Taylor ziet bijvoorbeeld niet de stenen die volgens Maarten te onderscheiden valt in een uitstekende rotspartij: ‘Ieder mens ziet iets anders’, zeg ik om haar te troosten. ‘Zelf zie ik hem heel duidelijk liggen, maar dat komt misschien omdat andere mensen hem mij hebben aangewezen.’ (p. 107) Eenzelfde twijfel over het feitelijke bestaan van datgene wat ruimtelijk waarneembaar is, uit Maarten over het schelpenpad dat zich door de duinen slingert: Ik volg een smal pad dat je alleen kunt vinden als je weet waar het loopt. Eigenlijk bestaat het alleen maar omdat ik weet dat het bestaat. (p. 131) Het voortschrijdende dementieproces zorgt ervoor dat Maarten zijn besef van de ruimte verliest, of liever nog, zorgt ervoor dat hij zich de afspraken omtrent de ruimtelijke ordening niet meer herinnert: Ik ga een kamer binnen en neem het interieur in me op. Vreemd toch zoals mensen stoelen, tafels en kasten maar kris kras door elkaar in een ruimte zetten. (p. 135) Bernlef zelf zei er in een interview het volgende over: ‘Dat alle afspraken die we met elkaar over het leven hebben gemaakt allemaal zo wankel zijn. Wat dat betreft is de werkelijkheid zo dun als één nacht ijs. Besef van tijd en ruimte, er hoeft maar dit te gebeuren en het is verstoord.’Ga naar eind2. De schrijver heeft zijn roman gesitueerd in een triest en dor winterlandschap. Het landschap en zijn seizoen weerspiegelen ongetwijfeld de nadagen van Maartens leven. Van nog groter belang in verband met de thematiek is het motief van de sneeuw. ‘Sneeuw staat niet alleen voor het seizoen van de dood, maar ook voor de monotomie die alle verschillen uitwist. En alleen met behulp van verschillen kan iemand ordening en structuur in zijn bestaan brengen’, aldus Jaap Goedegebuure.Ga naar eind3. Sneeuw heeft in de roman echter nog een derde betekenis. Hij vervult namelijk ook de rol van afweermechanisme, de ijdele hoop tegen beter weten in, het ontvluchten van de gruwelijke werkelijkheid. Tè graag wil Maarten dat zijn ziekte te wijten is aan de winter en de sneeuw, tè angstvallig houdt hij vast aan dit idee. Het volgende citaat moge hiervoor het bewijs leveren: De wind heeft de sneeuw van de bovenkant van de gevlekte donkergrijze steen gevaagd. De nerven en scheuren in de zijkant tonen zich als een netwerk van fijne witte lijntjes, een landkaart waar ik opeens niet naar wil kijken. (p. 13) | |
[pagina 39]
| |
Als de sneeuw is verdwenen en daarmee Maartens excuus voor zijn vergeetachtigheid, komt er een ordening naar boven waar hij nog steeds niets van begrijpt. Het is om die reden dat hij er niet naar wil kijken; hij mág er niet aan toegeven. Toegeven zou immers betekenen dat alles wat hij ervaart waar is en de werkelijkheid dus niet vanzelfsprekend. | |
De taal ontmaskerdOok de taal blijkt in Hersenschimmen een ordeningssysteem te zijn. Vaak wordt de taal als een zeer geavanceerd afsprakenapparaat voorgesteld. Een mooi voorbeeld hiervan is het komisch werkende leidmotief ‘enfin’. Op pagina 37 denkt Maarten het volgende: Enfin... Een moment van hulpeloosheid van een spreker dat de mannen rond de tafel allemaal even gegeneerd langs elkaar heen doet kijken. Als Maarten later in posities van hulpeloosheid verkeert, gebruikt hij dan ook consequent het woord ‘enfin’. De taal wordt in Hersenschimmen als het ware ontmaskerd, als een systeem, weer een systeem, dat Maarten verliest. Maarten kan soms niet op een woord komen, beheerst het Engels niet meer goed, en zijn zinnen worden steeds korter. Aan het einde van het boek is de taal zelfs volledig uit elkaar gevallen, zijn er geen zinnen meer, alleen nog maar woordstromen. ‘Morgen is het weer vroeg dag.’ (Dit soort zinnen gaat nog het gemakkelijkst; spreekwoorden, staande uitdrukkingen schieten er nog vanzelf uit, daarin lijkt mijn spreken nog het meest praten). (p. 115) Maarten verliest het systeem van de taal; de produktiviteit neemt gestaag af. Hierdoor raakt hij in een isolement; contact met anderen wordt steeds moeilijker. Als een mens de taal verliest wordt hij geheel en al op zichzelf teruggeworpen. Bernlef noemde de taal in een interview ‘een soort navelstreng (die) de mens aan de wereld vastmaakt. Als daar iets mee misgaat, dan raak je ook het kontakt kwijt.’Ga naar eind4. Het boek laat op schitterende wijze zien hoe bepalend de taal is voor onze visie op de werkelijkheid en het leven. Je denkt ‘ik’, ‘mijn lichaam’, ‘mijn geest’, maar dat zijn maar woorden, vroeger beschermden die me, toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken. (p. 102) Ook de taal blijkt dus niet gelijk te zijn aan de werkelijkheid. Maarten herinnert zich uit zijn jeugd hoe groot zijn verwondering was toen zijn eerste leugen geloofd werd: Dat er naast de zichtbare en controleerbare werkelijkheid nog vele andere bestonden, kennelijk niet van de echte te onderscheiden. (p. 77) De taal ordent de werkelijkheid zoals geen enkel ander systeem, ze zet de werkelijkheid naar haar hand, maakt de werkelijkheid vanzelfsprekend, drukt haar uit in woorden. De leugen laat zien waar de taal toe in staat is. De mens gelooft in een werkelijkheid van woor- | |
[pagina 40]
| |
den. Hoe bedrieglijk echter blijkt deze werkelijkheid als ook dit geavanceerde tekensysteem wegvalt. In die context moet ook de volgende uitroep van de wanhopige Maarten Klein begrepen worden: ‘Een mens behoort van Woorden te zijn. Totaal!’ (p. 145) Naast de ordening naar tijd, taal en ruimte, zijn er nog vele andere ordeningen of afspraken die mensen met elkaar over de realiteit en het leven gemaakt hebben. Maarten verliest ze allemaal. Ik noem nog de omgangsvormen, de schaamte en de interpretaties van gelaatsuitdrukkingen. Van die laatste een voorbeeld: Soms flitsen de gelaatsuitdrukkingen van mensen zo snel voorbij dat ik er niet aan toe kom ze een betekenis te geven. (p. 68) | |
OrdeningOok expliciete voorbeelden van zingevend indelen van de werkelijkheid komen in het boek voor. Maarten herinnert zich zijn vader die vroeger iedere dag de temperatuur noteerde en deze gegevens verwerkte in grafieken en tabellen. Hij vermoedde een systeem achter de schijnbare willekeur van temperatuurswisselingen, een systeem dat wellicht ‘te traag en te ingewikkeld (is) voor een mens alleen, een systeem dat wij ons niet kunnen voorstellen’ (p. 8). De ‘Heidensieck’ thermometer van zijn vader heeft Maarten later mee naar Amerika genomen. ‘Heidensieck’ kan hier zoals Dick van Teylingen opmerktGa naar eind5. - gelezen worden als ‘hide and seek’: het zoeken naar de systematiek die zich schuil zou houden achter een schijnbare chaos. Waarschijnlijk het duidelijkste voorbeeld van dit verwoede systeemzoeken in de werkelijkheid, is te vinden op p. 45, waar Maarten het snuffelen van zijn hond beziet: Vlak boven de grond moet een wereld van geuren zweven die hij opgewonden snuffelend doorkruist. De sneeuw legt zijn sporen vast. Voor mij vormen ze een zinloos netwerk. Alleen maar gevolgen. Nergens een oorzaak, laat staan een systeem te bekennen. (p. 45) Ook Maarten zelf heeft zich jarenlang beroepsmatig bezig gehouden met het zoeken naar systeem in de werkelijkheid. Hij was secretaris bij de IMCO, een internationale organisatie die zich o.a. bezighoudt met het doen van voorspellingen over het zwemgedrag van zeevis aan de hand van vangstquotums: De statitieken en vangstresultaten van het afgelopen jaar stemmen niet overeen met de werkelijkheid en bovendien heeft geen vis zich in zijn zwemgedrag nog ooit door onze computerprognoses laten leiden. (p. 47) Wederom dus het zoeken naar een systeem in de werkelijkheid, een systeem dat onvindbaar lijkt, en waarvan het dan ook maar de vraag is of het eigenlijk wel bestaat. Naarmate Maarten deze ordeningsdrang van de mens steeds meer gaat onderkennen, en naarmate hij meer tot het besef komt dat de werkelijkheid anders is dan hij altijd heeft gedacht, neemt zijn verzet tegen de anderen toe. Hij wil zijn bevindingen duidelijk maken, maar de communicatie hapert: ‘Onthoudt dit nu goed, want zo kun je Vera veel verklaren.’ (p. 54) Als bewijs dat de werkelijkheid niet zo georganiseerd is als wij mensen denken, noemt Maarten de lente: Voor je het weet zit alles in de knop, kwetteren overal de vogels weer. De hele gigantische paarmachinerie komt weer op gang. Zonder visitekaartjes, naambordjes of adressystemen. (p. 92) | |
Vera versus RobertMaartens voortschrijdende ziekte zorgt ervoor dat ook het contact met zijn vrouw en anderen steeds moeilijker verloopt. Aanvankelijk probeert hij te verbergen dat er iets met hem aan de hand is, hij tracht het leven te imiteren: Ik zwijg. Dit soort half verzandende gesprekken neemt hand over hand toe. Voortdurend mis ik schakels. Als je goed oplet en luistert valt er nog heel wat te reconstrueren, genoeg om naar buiten de schijn op te houden dat je alles begrijpt. (p. 110) Als ook dit echter niet meer lukt, kan Maarten niets of niemand meer vertrouwen, zelfs niet zijn eigen vrouw: ‘Zo gauw ik iets vertel schijnt ze me een vat in te willen praten.’ (p. 87) Vera betekent ‘waarheid’, of ‘de ware’. Zij | |
[pagina 41]
| |
vertegenwoordigt de werkelijkheid. (Op haar tweede betekenis als ‘de ware’ kom ik later nog terug.) De vraag is echter welke werkelijk zij vertegenwoordigt. Het is de werkelijkheid zoals wij die menen te kennen. De werkelijkheid van de mensen, geordend naar tijd, ruimte, relaties, en gevormd door taal. Het is déze werkelijkheid die Maarten Klein parten speelt, en waarvan hij nu gedwongen is het bedrieglijke karakter te doorzien. De enige die hij nu nog kan vertrouwen is zijn hond Robert. Dieren hebben geen bedachte en geordende werkelijkheid; zij kennen alleen de werkelijkheid zoals zij is: ‘Dat moet dus wel kloppen. Dieren kunnen niet liegen.’ (p.88) Aan Roberts gedrag probeert Maarten de werkelijkheid af te lezen. Robert gaat fungeren als een baken in de werkelijkheid. Het is ook om die reden dat Robert de laatste is die Maarten niet meer herkent. Maar, uiteindelijk spreekt hij ook zijn hond aan met een onpersoonlijk ‘Dag hond’, en is de isolatie compleet. Als ook de ‘zekerheid’ Robert is verdwenen, blijft er niets anders over dan het fysieke gevoel. Angstvallig houdt Maarten zich vast aan stoelen en tafelranden, zijn laatste zekerheden. Maar alsof het nog niet genoeg is, vervreemdt Maarten op het laatst zelfs van zijn eigen lichaam: ‘Ik ga zitten. Zie dat het wrijven weer begonnen is.’ (p. 124) | |
HerinneringIeder systeem, iedere ordening, iedere afspraak, de taal, ja zelfs het leven bestaat slechts bij de gratie van de herinnering. De herinnering is datgene wat de werkelijkheid ordent. Enkel datgene wat men uit duizenden mogelijkheden of voorwerpen uit de werkelijkheid herkent, is voor de mens van belang. Zo wordt door middel van herkenning een ordening geschapen in de chaos die de werkelijkheid in wezen is: Om te zien moet je eerst herkennen. Zonder herinnering kun je alleen maar kijken. Dan glijdt de wereld spoorloos door je heen. (p. 54) Treffend is daarom de vergelijking die Maarten maakt tussen zichzelf en een camera: Een camera maakt geen onderscheid tussen belangrijk en onbelangrijk, voor- of achtergrond. En op zo'n toestel lijk ik op dit ogenblik zelf wel. Ik registreer, maar niets of niemand komt naderbij, springt naar voren. (p. 63) Als de herinnering wegvalt en niets of niemand er uitspringt of naderbij komt, blijken er duizenden andere mogelijkheden te bestaan. Wanneer de dementie ernstige vormen aanneemt, treedt er, naast Maartens verzet tegen zijn ziekte, ook een soort bewustwordingsproces op: de gedachte dat dit leven slechts een samenloop van omstandigheden is geweest, dringt zich langzaam, maar steeds dwingender aan hem op: Maar niemand kan accepteren dat wat hij zijn leven noemt alleen maar een mogelijk leven is geweest. Het had ook heel anders gekund. (p. 122) Op subtiele wijze is deze gedachte reeds eerder in het boek voorbereid. Op pagina 89 bijvoorbeeld staat ‘totaal de andere kant op’ schuin gedrukt. En als Maarten het adagio van Mozart probeert te spelen en niet op het begin kan komen, staat er: Steeds meer toetsen druk ik in om dat ene verdomde begin te vinden. Maar er zijn duizenden mogelijkheden. (p. 118) Op pagina 33 reageert hij op dezelfde manier als hem een onverwachte vraag wordt gesteld: Het is ook of ik haar maar half begrijp. Als een onafgemaakte zin. Je kunt naar de rest raden. Maar er zijn meer mogelijkheden. Veel verder gaat het al op p. 91. Bij het zien van zijn trouwfoto legt Maarten aan dokter Eardly uit dat alle omstanders op de foto ‘potentiële kandidaten voor dit huwelijk’ zijn en ‘de mens (...) zich wijs (maakt) dat hij zijn leven “leidt”.’ De gedachte dat het leven van een mens slechts een mogelijk leven is, heeft verstrekkende gevolgen. De voorbestemdheid en de ware liefde zijn met deze gedachte buiten spel gezet: Maar als iedere man in principe met iedere vrouw naar bed kan en omgekeerd dan zijn al die verhalen over voorbestemdheid, uitverkorenheid, lotsbestemming en eeuwige liefde lariekoek! (p. 121) | |
[pagina 42]
| |
Met dit citaat zijn we aanbeland bij de tweede betekenis van de naam Vera als ‘de ware’. Zoals de veronderstelde werkelijkheid niet bleek te bestaan, zo blijkt ook de ware liefde, tot op zekere hoogte, een illusie die voortkomt uit de drang tot ordenen en zingeven. Immers, ‘wij (zijn) deeltjes (...), vrouwelijke en mannelijke deeltjes die rondzweven in de maatschappij en soms toevallig samenkomen en versmelten en dan van een huwelijk gaan spreken.’ (p. 91)
Herinnering is van vitaal belang, niet alleen voor de dagelijkse gang van het leven, maar ook voor de zingeving van dat leven. Wie zich zijn leven niet meer herinnert, leeft niet meer. Wanneer men oud wordt, zijn herinneringen belangrijk. Het zijn de herinneringen die de mens dan nog met zijn leven verbinden. ‘Mensen zoals wij leven van hun herinneringen. Als die er niet meer zijn, is er niets meer’, vertrouwt Vera de jonge Phil toe. (p. 102) Nog direkter is Maarten als hij totaal verward in een ziekenwagen wordt vervoerd en zich afvraagt: ‘of zijn wij eigenlijk al dood?’ Herinneringen binden ons aan het leven, zij houden het leven bij elkaar. Maar, ook herinneringen zijn geen zekerheden. Zij zijn ‘net zo iets als dromen. Je kunt ze navertellen, maar wat ze echt zijn, of niet zijn, dat weet je niet, geen mens.’ (p. 24)
foto: Steye Raviez
| |
Wat over blijftVolledig gedepersonaliseerd belandt Maarten Klein in een tehuis, losgeslagen van de wereld, zichzelf en het leven. In verwarde, onafgemaakte zinnen lezen we zijn laatste gedachten: In het leven terug? ... maar waar is zoiets gebleven? ... is er wel zo iets? ... of was gewoon alles inbeelding van het hoofd? ... hersenschimmen (p.153) ‘De werkelijkheid’ en ‘het leven’ zijn verdwenen. De dementie heeft er voorgoed een einde | |
[pagina 43]
| |
aan gemaakt. Wat rest is slechts een vaag vermoeden: en toch het vermoeden onderdeel uit te maken van een grote beweging... niet waarneembaar... een mossel onder de klei van een varend schip. (p. 157) | |
MottoAls het boek eindigt en Maartens leven eveneens op een einde aanstuurt, breekt de lente aan, de lente waar hij zo naar heeft verlangd. Parallel met het naderen van de lente loopt het proces van volwassen bewustzijn naar kindsheid, beginnend met veelvuldige jeugdherinneringen, via de gelijkschakeling van Vera met zijn moeder, tot de woorden: Nu hoef je niets meer vast te houden... zij doet dat nu voortaan... zij draagt je... ik draag je... kleine jongen van me... de hele lange nacht zal ik je dragen tot het weer licht wordt. (p. 160) Als motto voor zijn boek koos Bernlef een gedeelte uit het gedicht ‘The building’ van Philip Larkin: A touching dream to which we all are lulled
But wake from seperately
Het einde van Maartens leven houdt verband met het aanbreken van de lente na een lange vermoeiende winter; het wordt weer licht na een hele lange nacht. Maartens sterven wordt zo een ontwaken. Een ontwaken uit de ‘touching dream’ die het leven is geweest, een droom waar we allemaal zijn ingewiegd en afzonderlijk uit ontwaken. |
|