| |
| |
| |
foto: Steye Raviez
| |
| |
| |
August Hans den Boef
De kunst van het omsingelen
Bernlefs Drie eilanden als studies over communicatie en identiteit
ieder woord verlies van warmte
weegt zwaar ‘niet slecht’
voor goed ‘niet onwetend’
in plaats van weet het zeker
Het lijkt een commerciële manoeuvre van de uitgever. In 1987, na het grote succes van Bernlefs romans Hersenschimmen en Publiek geheim, brengt Querido drie vroegere romans opnieuw uit in een band. Een keurig gebonden omnibus met de titel Drie eilanden. Want Sneeuw (1973), Meeuwen (1975) en Onder ijsbergen (1981) spelen alle op een eiland.
De relatie tussen deze romans dateert echter niet van 1987. Toen Meeuwen uitkwam, verwees het achterflap al naar Sneeuw en zes jaar later werd Onder ijsbergen aan beide voorgangers gekoppeld via het eiland-motief. De overeenkomst is ook het uitgangspunt geweest van critici als Graa Boomsma en J.J. Wesselo.
Maar is de overeenkomst tussen de drie romans meer dan die van de locatie? Zijn ze werkelijk meer verwant met elkaar dan met de rest van Bernlefs proza?
In ieder geval verschillen de drie thematisch wel van het overige proza dat Bernlef in de jaren 1973-1981 publiceerde. De oude mensen in Hondedromen, de autobiografische speurtochten in Anekdotes uit een zijstraat, en vooral De man in het midden, als ook het mengelwerk over Hitlers architect Albert Speer, De ruïne-bouwer, het zijn boeken met een heel eigen thematiek.
Helemaal buiten de rest van Bernlefs oeuvre staan de drie eiland-romans naturlijk niet. De dingen die Bernlef in zijn werk onderzoekt, zijn nu eenmaal vrij constant en ook de locaties waarin hij zeplaatst vertonen veel overeenkomsten. Zo'n locatie is bijvoorbeeld ‘Het schilderseiland’, waar de schilder Antonio Carreras zijn werk dagelijks aan de veranderde realiteit aanpast (De verdwijning van Kim Miller, 1969). Een setting in een Scandinavisch landschap is evenmin uniek voor Bernlef, die gebruikt hij al in zijn prozadebuut (‘Tien verhalen uit Vrmland’, Stenen spoelen, 1960). Noordelijke sneeuw treffen we eveneens vaker aan, het bekendste voorbeeld vinden we in Hersenschimmen (1984). Locaties die we nog vaker in de poëzie van Bernlef aantreffen.
De manier waarop zijn personages verdwijnen temidden van een barre, fragmentarische wereld is evenmin uniek in het werk van Bernlef. Het gaat er mij om in hoeverre hij zijn thema's en motieven in de drie eiland-romans op een speciale manier heeft vormgegeven.
| |
Literair vraagstuk
De drie eiland-romans gaan alle over verstoorde communicatie en identiteitsverlies. Een thematiek die Bernlef relateert aan taal, erotiek en dood. De taal als communicatiemiddel dat tekortschiet, erotiek als communicatiemiddel dat de taal niet kan vervangen (geen sublimatie) en de dood die aan de illusie van communicatie een eind maakt (geen bevrijding).
Sneeuw, Meeuwen en Onder ijsbergen zijn dan ook geen psychologische ideeënromans over discommunicatie, of wat in het laatste geval aannemelijk lijkt, over botsende culturen. Ze bevatten zulke ideeën en de bijbehorende personages wel, maar dat is niet de essentie. Anders geformuleerd: Bernlef betóógt niet dat communicatie zinloos is, hij beschrijft geen personages met communicatieproblemen: hij laat zien hoe de illusie van communicatie wordt verstoord en hoe een personage als gevolg hiervan verdwijnt. En dit alles vat hij niet op als een psychologisch probleem, maar als een literair vraagstuk.
De figuren aan de hand van wie Bernlef dit vraagstuk onderzoekt, zijn eenzaam in verschillende opzichten. Jan Razelius uit Sneeuw heeft zijn vrouw verloren bij een auto-ongeluk en probeert zich vergeefs te herinneren wat er toen precies gebeurde. Noch de verpleegster Margaretha met wie hij een relatie heeft, noch zijn dochter An kan hij uitleggen wat er met
| |
| |
hem aan de hand is, laat staan zijn arts of de brigadier die over het ongeluk een rapport schrijft. Razelius is bovendien een vreemdeling: een Nederlander die op een eiland voor de Zweedse westkust woont.
Arend Wijtman uit Meeuwen is alleen. Wanneer hij hoort dat hij keelkanker heeft en zijn spraakvermogen zal verliezen, doet hij vrijwillig afstand van zijn communicatiemiddel de taal. Hij vertrekt naar een Waddeneiland. Daar is hij een vreemdeling.
Bij Bernlef hoeft de eenzaamheid niet samen te hangen met het feit of een personage al dan niet over een levenspartner beschikt. Jakob Olsen uit Onder ijsbergen maakt, op grond van de correspondentie tussen hem en zijn vrouw, de indruk dat hij zeer gelukkig is getrouwd. Hun intimiteit uit zich juist in een passage waarin hij zijn echtgenote het gevoel van totale verlatenheid beschrijft nadat hij vernomen heeft dat zijn vader is overleden, het moment dat hij met de vrouw in wier bijzijn hij zich bevond, wilde slapen: ‘zich in haar verliezen’. De liefde van zijn vrouw helpt hem niet in zijn positie van door wantrouwen en desinteresse omringde ‘waarnemer’ in het Groenlandse Jakobshavn. Waarnemer slechts, niet het almachtige lid van het Hooggerechtshof dat hij in Kopenhagen is. En in dubbel opzicht een vreemdeling, zowel voor de eskimo-bevolking met hun eigen cultuur, als voor de Deense neo-kolonialen met hun arrogante no nonsense-mentaliteit.
Dat zich verliezen in een andere vrouw is geen pikant zijstapje. Bernlef behoort tot de post-victoriaanse auteurs, wat inhoudt dat de erotiek in zijn werk niet meer het domein is van de spannende verboden dingen of van de sublimatie. De erotiek fungeert in Bernlefs proza als een bescheiden vorm van troost en soms zelfs dat niet. Dan gaat het slechts om een uitdrukking van dat verlangen naar troost. In alle drie de romans vervult dit type erotiek een functie. Dat de dood een grote rol speelt, bleek al uit het bovenstaande.
Sneeuw, Meeuwen en Onder ijsbergen zijn drie romans over personages die verdwijnen uit een wereld waarin geen communicatie mogelijk is. Typerend in het proces van verdwijning is de rol van de alcohol. Bij Razelius is het alcoholgebruik een belangrijke factor in het verhaal, maar ook Wijtman en Olsen drinken tegen hun gewoonte in flink. Voor Olsen is het gebruik van alcohol zelfs medisch af te raden.
De drie romans zijn sterk aan elkaar verwant, maar niet zozeer omdat ze op een eiland zijn gesitueerd. Als het eiland voor Bernlef al een metafoor is, dan niet een van de veilige, besloten gemeenschap. Een eiland symboliseert voor hem eerder de geïsoleerde positie die een individu tegenover zijn omgeving, de mensen om hem heen, tegenover de andere eilanden, inneemt. Mensen zijn ijsbergen: we zien slechts een klein deel. Elke poging om het isolement op te heffen, is tot mislukken gedoemd. Bernlef laat zien hoe dat werkt.
Bernlef heeft de clichés van de streekroman, de gesloten eilandbevolking met de locale gebruiken die alle buitenstaanders wantrouwend bezien, niet nodig. Die insulaire clichés spelen immers geen centrale rol in de romans.
Maar er zijn natuurlijk meeuwen, overal en altijd.
| |
| |
| |
Sneeuw of de tweede dood van Jan Razelius
de wetten van de winter zijn
huwelijk noodzaak een vrouw
Sneeuw is de roman over Jan Razelius, de man die vergeten is wat er op een cruciaal moment in zijn leven gebeurde. Alsof alle sporen daarvan door een laag sneeuw zijn bedekt.
Het verhaal lijkt op het scenario voor een toneelstuk, zij het dat we af en toe in de ziel van de personages kunnen kijken. Hoofdrolspeler Razelius is een Nederlandse steward die een Zweedse vrouw, Kerstin, heeft leren kennen, met haar is getrouwd en op een eiland woont. Dan krijgen zij een auto-ongeluk dat zijn vrouw het leven kost en de bestuurder Razelius ernstig verwondt.
Op het moment dat het verhaal begint is Razelius lichamelijk redelijk aan het herstellen, hij kan alweer wandelingen maken. Zijn probleem is dan ook psychisch. Niet alleen de rouw om zijn echtgenote verlamt zijn denken, hij wordt vooral gekweld door de vraag wat er tijdens het ongeluk precies is gebeurd. Daarvan herinnert hij zich niets: alsof ‘een weefspoel door zijn hoofd heen en weer’ schiet.
De politieman die een rapport over het ongeluk moet maken, houdt het op een blackout en zoekt er verder niets achter. Als Razelius ten slotte op dezelfde plaats (met een zelfde auto) om het leven komt, denkt de agent even aan opzet, maar ook deze gedachte zet hij opzij.
| |
Geen orde
Bij Razelius is het verlies van zijn vrouw onlosmakelijk verbonden met de hiaat in zijn herinnering: het gat in zijn geheugen valt samen met het gat in zijn bestaan. Hierover kan hij niet bevredigend met anderen spreken. Ook omdat hij een groot wantrouwen heeft tegenover de taal van zichzelf en anderen. Zijn huisarts, noch een predikant en zelfs niet zijn vriendin of zijn dochter kan hij zijn verlies duidelijk maken. Het verlies van zijn geheugen en van Kerstin: ‘De wereld bestond om hem te herinneren aan haar niet-bestaan.’ Overigens is het geen geordende wereld die hij om zich heen ziet. Regelmatig wordt hij tegen wil en dank getroffen door allerlei details: ‘De terreur van de dingen’. De wereld doet zich aan Razelius niet meer als een overzichtelijk geheel voor.
Razelius heeft de greep op het bestaan verloren. Tot het moment dat hij voor de tweede maal een auto-ongeluk beleeft - deze keer voor hem fataal - verdooft hij zich met alcohol. De suggestie is dat Razelius ook zelf van de zinloosheid van zijn bestaan overtuigd was.
In het verlengde hiervan zie ik het feit dat Razelius een keer met zijn dochter slaapt. Misschien is dit voor zijn dochter een zoeken naar troost (voor het verlies van haar moeder - en van haar vader). Voor Razelius is de incestueuze vereniging deel van het gat in zijn leven: ‘Hij had zijn dochter omarmd en haar Kerstin genoemd. Hij herinnerde er zich niets van, helemaal niets. Hij probeerde een gat te vullen en het resultaat was alleen dat het steeds groter werd.’ De vereniging heeft niets opgelost.
Daarom probeert het meisje de volgende dag deze geschiedenis uit te wissen. Er komt een archeologiestudent op bezoek, misschien geënsceneerd door Razelius, misschien kent zijn dochter hem al? In ieder geval haalt zij de jongeman aan - in de kleren van Kerstin - en vertrekt zij met hem naar haar slaapkamer. Vervolgens rijdt Razelius in de auto van de student naar de plaats des onheils en verdwijnt hij definitief. Is dit tweede ongeluk toevallig? ‘Wat gebeurt gebeurt. Toeval bestaat niet, het ontstaat.’
Ik denk dat die langzame verdwijning essentiëler is voor Sneeuw dan de kwestie of Razelius al dan niet bewust een eind aan zijn leven heeft gemaakt. We kunnen allerlei verklaringen bedenken. Dat Razelius probeerde te reconstrueren wat er gebeurd is, dat hij een eind maakte aan zijn leven op de plaats waar dat drie maanden tevoren in feite al geëindigd was, of dat hij door vaderlijk schuldgevoelens werd overmand, zich door zijn dochter verstoten voelde. Maar zulke verklaringen slaan op psychologische ideeënromans en die schrijft Bernlef niet.
Een illustratie hiervan zien we aan de manier waarop de relatie tussen Razelius en de verpleegster Margaretha wordt beschreven: ‘Hun omhelzingen hadden de tolerante afstand van de volwassenheid. Ze zochten niets meer bij elkaar, ze gaven wat ze nog hadden.’ Seks als troost, zonder liefde. Razelius ervaart dit echter niet als een tekort.
Interessant is dat Bernlef in Sneeuw een com- | |
| |
mentaar op de geschiedenis van Razelius heeft ingebouwd. Dat is het verhaal over de middeleeuwse wandschildering die in een naburige kerk onder een kalklaag is ontdekt. Evenals van Razelius' verleden wordt telkens een fragment van de schildering tevoorschijn gebracht: ‘Niets was groter dan de verleiding om op basis van een enkel fragment conclusies over het geheel te trekken.’ Maar net als bij Razelius levert het proces niets op.
Het commentaar verheldert niets. Op verschillende manieren suggereert Bernlef de lezer dat er van een conventionele roman met conventionele motieven sprake is. Telkens blijken de sporen die hij uitzet in het niets te verdwijnen. Dat geldt voor de muurschildering, maar ook voor de talrijke details die een authentieke indruk moeten maken. Het rapport van brigadier Petterson over het eerste ongeluk, de talloze malen dat de exacte temperatuur in graden celcius wordt genoemd, het alcoholpercentage van de brandewijn die Razelius drinkt, voorbeelden van pseudo-authenticiteit die een ordelijke werkelijkheid suggereren, waar alles op zijn plaats is. Maar die orde is schijn.
De relatie tussen de twee auto-ongelukken van Razelius wordt dan ook niet gelegd door de verteller, maar door de lezer.
| |
Meeuwen of de verdwijning van Arend Wijtman
door een verrekijker gezien
als door een lidloos oog een duidelijke droom
(Hoe wit kijkt een eskimo, 1970)
In Meeuwen werkt Bernlef met twee hoofdpersonen. Arend Wijtman is de belangrijkste, een 51-jarige kantoorbediende die te horen krijgt dat hij aan keelkanker lijdt. ‘Het eerste moment van ontzetting was sprakeloos, onherhaalbaar en viel niet eens te herinneren omdat het alles, woorden en beelden uit hem had weggezogen.’ Het verdwijningsproces is in gang gezet. Over enige tijd wordt Wijtman geopereerd en als de ingreep slaagt zal hij opnieuw moeten leren spreken. ‘We hebben hier een aantal mensen in de nazorg waarmee we heel goede resultaten boeken’, zegt de arts. Het is alsof je een figuur van Marten Toonder of een creatie van Kees van Kooten hoort. Humor is Bernlef niet helemaal vreemd.
Wijtman legt zich niet neer bij zijn lot, maar de strategie die hij kiest is bijzonder. Hij vertrekt naar een Waddeneiland, met een coltrui onttrekt hij zijn adamsappel aan het gezicht en hij besluit om niet meer te spreken. Wel koopt hij een schrift waarin hij notities maakt.
Door zich te isoleren en zijn positie te reduceren tot die van waarnemer probeert Wijtman zich minder kwetsbaar te maken. Een strategie die mislukt. In plaats van meer greep op zijn omgeving te krijgen via zijn verrekijker, verliest hij het contact.
Aanvankelijk bewijst hij zijn bestaan door voorwerpen weg te gooien. Hierdoor laat hij sporen achter in het landschap, meent Wijtman. Maar langzamerhand verdwijnt hij uit het verhaal, hij gaat ten onder aan de angst dat zijn wereld alle samenhang verliest: ‘Alleen hij zelf kwam er niet meer in voor. Alsof hij een camera was geworden. Alleen nog maar een blik.’ Wijtman loopt de zee in zodat hij verdrinkt. Als zijn lijk wordt opgevist zijn de pupillen weggedraaid. Hem rest een lege blik: het echec van de waarnemer.
| |
Vervelende klus
‘Waarom gaat iemand eind oktober naar een eiland, speelt daar voor stommetje en loopt vervolgens met zijn buik vol slaaptabletten de zee in?’ De man die deze vraag stelde is Leo Wigman, de tweede hoofdpersoon. Met het optreden van Wigman valt het geleidelijke verdwijnen van Wijtman samen. Wigman is een rechercheur van het vasteland die bijna met pensioen gaat en een vervelende klus moet opknappen. Als Wijtman enige dagen op het eiland verblijft, is er namel ijk een elfjarig meisje verdwenen. Wigman komt voor het onderzoek naar het eiland. Aanvankelijk gaat hij er vanuit dat er geen misdrijf in het spel is.
Wijtman is door zijn gedrag verdacht. Men gelooft weliswaar op het eiland aan zijn stomheid, maar de zwijgende man die dag aan dag met zijn verrekijker de omgeving waarneemt, wekt enig wantrouwen. Ook voor de lezer bestaat er een suggestie dat Wijtman bij de verdwijning van het kind is betrokken. Er is een passage waarin hij met koele voldoening een door stookolie aangetaste meeuw doodslaat. Heeft hij op deze manier het meisje vermoord of gaat het om een vooruitwijzing naar zijn zelfgekozen dood?
Rechercheur Wigman schijnt zich niet erg voor Wijtman te interesseren. Pas als zijn lijk
| |
| |
uit zee wordt opgevist, wil de rechercheur zijn aantekenboekje bekijken. De notities zijn echter onleesbaar - uitgewist door het zeewater. Postuum blijkt Wijtmans strategie definitief mislukt.
Het lijkt erop dat de rechercheur vooral in de notities is geïnteresseerd vanwege degene die ze in zijn bezit heeft. Een makelaar, een eenzame bungalowbewoner (tevoren had Wijtman hem met een blote opblaaspop in de weer gezien). Is dit soms degene die het meisje heeft gedood? Het antwoord op deze vraag is in Meeuwen niet van belang.
Bij de verschijning van Meeuwen hebben verschillende critici gewezen op het element van het detective-verhaal. Ik wil straks even stilstaan bij de manier waarop Bernlef het verwachtingspatroon van dit genre bij de lezer doorbreekt, Meeuwen is namelijk geen thriller. Liever wil ik hier een opmerking maken over andere verwachtingspatronen die doorbroken worden.
Er logeert in het hotel van Wijtman een vrouw die hij intrigerend vindt, zo sterk dat hij in haar kamer rondsnuffelt tijdens haar afwezigheid. Dat is merkwaardig voor een personage dat zich wil isoleren. De vrouw blijkt slechts een ontmoeting met iemand anders af te wachten. Een ander element waarvan de lezer het een en ander verwacht, is een plaatselijk feest, Samhain, een soort Allerheiligen. In veel insulaire verhalen zorgt zo'n feest voor een ontknoping, een katharsis, in ieder geval brengt het de geschiedenis in een stroomversnelling. Niets van dit alles in Meeuwen. Wijt-man ziet wat kartonnen geraamtes en Wigman later ook. Daarbij blijft het.
Er is een erotische relatie die aan Sneeuw doet denken, namelijk aan die tussen Razelius en Margaretha. Wanneer de plaatselijke agent Lozen met een beenbreuk naar het vasteland is vervoerd, slaapt Wigman met diens vrouw. Een gewone dame die zich voor de gelegenheid wat heeft opgetut. Minder dan met lust heeft deze verhouding te maken met met vermoeidheid en behoefte aan troost. Ook voor hen lost deze ontmoeting niets op.
Kortom, Bernlef schrijft geen streekroman, geen thriller en geen psychologische ideeënroman. Hij laat zien dat communicatie onmogelijk is en dat niemand zich aan dit lot kan onttrekken. Ook niet door te zwijgen. Hij laat Wijtman verdwijnen in een landschap waar ‘de kreet van de meeuwen altijd eender’ is.
| |
Onder ijsbergen of de moord op Jakob Olsen
een mes met bloed besmeurd
In Onder ijsbergen bevindt Jakob Olsen, een hoge jurist uit Kopenhagen, zich in een onherbergzaam landschap tussen de ijsbergen in Groenland, in de mist waarin hij verdwaalt. ‘Dit landschap sloot zich voor hem af. Hermetisch. Als een deur.’ Ondoorgrondelijk is de plaatselijke bevolking, net als bij een ijsberg kan Olsen voor het grootste deel slechts vermoeden wat hen beweegt. Ook de mensen in zijn naaste omgeving hebben een geschiedenis die voor hem verborgen blijft.
Heeft Sneeuw één protagonist, komt er in Meeuwen een tweede bij, hoofdpersoon Olsen heeft er twee naast zich: de tolk Lina Krog en de pianist Nick Morello. Niet alleen hierdoor is Onder ijsbergen het ‘rijkste’ boek van de drie. Met deze term bedoel ik geen waardeoordeel; daarvoor maakt het niets uit of er een, twee dan wel drie personen een hoofdrol spelen. Die ‘rijkdom’ zorgt er wel voor dat ik aan Onder ijsbergen de meeste aandacht besteed. Het boek is immers ook interessant omdat er in het boek verschillende dingen samenkomen die Bernlef als auteur hebben beziggehouden. De belangstelling voor jazz, zijn preoccupatie met eskimo's en het pool-landschap. Ik zal daarop zijdelings ingaan.
In Onder ijsbergen is de communicatie in de taal een essentieel probleem. Een Groenlandse eskimo heeft zijn krankzinnig geworden grootmoeder gedood. De dorpelingen hadden daartoe besloten omdat er volgens hen een boze geest in de vrouw was gevaren en Jón Eira, die in zijn dorp de rol van dichter-zanger vervulde, aangewezen haar te doden. Er volgt een onbevredigende rechtszaak, waarna de man naar een gevangenis in Denemarken wordt vervoerd. Daar pleegt hij zelfmoord. Er wordt een comité voor Jón Eira opgericht dat eist dat de rechtzaak weer geopend wordt.
Als waarnemer wordt opperrechter Jakob Olsen door de Deense overheid naar Groenland gezonden. Hij moet nagaan wat er precies gebeurde in het dorpje Eqe. Van het begin af aan benadrukt Olsen tegenover iedereen (inclusief zichzelf) dat hij slechts waarnemer is, geen rechter.
Zo omschrijft Olsen zijn opdracht, als de tolk Lina Krog hem ernaar vraagt: ‘Waarnemen.
| |
| |
Dat in de eerste plaats. Proberen te reconstrueren wat er precies gebeurd is. Of men vergeten is iets te noteren, iets over het hoofd heeft gezien. Soms komt het op kleine verschillen aan. Die kunnen significant zijn.’ Het laatste herhaalt hij later tegen een politiecommissaris, maar hij begint te twijfelen, zodanig dat een andere autoriteit hem verwijtend voorhoudt: ‘Ik heb me met feiten bezig te houden, niet met poëzie.’
Deze opmerking houdt Olsen bezig. Na de ondervraging van de eskimo's heeft hij namelijk ‘het gevoel dat het belangrijkste in deze zaak niet onder woorden gebracht kon worden en zo verzwegen bleef. Een romanschrijver kon dat misschien. Door een aaneenschakeling van op het eerste gezicht weinig betekenisvolle details ontstond een beeld, helder en precies, van wat niet expliciet verteld werd. In een roman. Een rapport van een waarnemer mocht in geen enkel opzicht op een roman lijken.’
| |
Verwijzingen
Het zal de lezer niet verwonderen dat hij in Onder ijsbergen een literair commentaar op de hoofdhandeling tegenkomt, namelijk via een verhaal dat Lina Krog tot toneelstuk heeft bewerkt. Een pelsjager wil niet accepteren dat zijn vriend is overleden. Het lijk heeft hij in een stoel gezet en hij praat tegen hem (en voor hem). Tegen de tijd dat de dooi invalt, schiet hij het lijk een kogel door het hoofd. Alsof zijn vriend pas toen is gestorven.
De illusie in stand houden door er een eind aan te maken: een fraaie bernleviaanse paradox. Het verhaal komt uit een bundel van Peter Freuchen die in 1967 in het Nederlands is vertaald. Freuchen was een Deense auteur en poolreiziger, die zich intensief met de Groenlandse eskimo's en met de indianen in Alaska heeft beziggehouden.
Bernlef heeft in Onder ijsbergen nog meer literaire verwijzingen aangebracht. Zo zoekt Nick Morello naar dat ene accoord: ‘Een opening. Een soort gat in de muur’. Met deze formulering verwijst Bernlef naar Lars Gustafsson, die een hele romancyclus onder de titel ‘een gat in de muur’ verzamelde. Daaruit heeft Bernlef het slotdeel, De dood van een imker, vertaald (1981). Overigens doet de zwijgende imker eerder denken aan Arend Wijt-man dan aan Jakob Olsen. Het is meer de sfeer van Gustaffsons romans die bij Bernlef terugkeert, dan dat we hem als een navolger van de Zweedse auteur kunnen beschouwen.
Een vergelijkbare relatie vertonen de korte zinnetjes in Onder ijsbergen met het proza van een andere Zweedse auteur: Per Olof Sundman. Bernlef heeft als hommage aan hem het motto overgenomen dat deze aan de roman Twee dagen, twee nachten liet voorafgaan (die in 1968 door Bernlef in het Nederlands is vertaald, overigens heeft hij het motto voor Onder ijsbergen opnieuw overgezet). Andere impliciete verwijzingen betreffen Nederlandse schrijvers: Hermans, Mulisch en de dichter Emmens, van wie Olsen een regel citeert.
| |
Façade
Oppervlakkig bekeken lijkt Onder ijsbergen een ideeënroman over twee botsende culturen, de koloniale Deense en de autochtone van de eskimo's. Bernlef beschrijft bovendien hoe de Inuit-cultuur zich langzamerhand oplost in de westerse. De eskimo's zijn uit hun dorp verdreven door gebrek aan voedsel en werken in een conservenfabriek. Wonen in huizen en kopen motorfietsen en ijskasten. Juist dit westerse laagje accentueert het gebrek aan communicatiemogelijkheden, want onder hun goedkope westerse (in feite geamerikaniseerde) façade blijven ze ondoorgrondelijk. Alleen af en toe, onder invloed van alcohol - Olsen struikelt vijf dagen lang over de bierblikjes - willen de Inuit wel eens iets laten merken van wat hen beweegt.
De koloniale cultuur van de Denen met hun westerse rechtsopvatting en lineaire tijdsbegrip botst op de eskimo-cultuur met magische kijk op leven en dood en een circulair tijdsbesef. Het reïncarnatie-geloof van de eskimo's heeft ook invloed op de manier waarop zij hun dagelijks leven ervaren. Olsen merkt dat de dossiers die hij nauwgezet over de zaak Eira heeft doorgenomen, aan de kern van het probleem voorbijgaan, hetgeen wordt bevestigd door de gesprekken die hij met Deense autoriteiten in Groenland voert. De letterlijk uitgetikte verslagen van de getuigenissen helpen hem niet verder.
Wanneer de eskimo's worden ondervraagd over de beraadslaging die tot de moord leidde, weten ze slechts allerlei exacte details over windrichting, temperatuur en weergesteldheid te vertellen. De moord zelf schijnt hen niet te interesseren. Op de vraag wie de oude vrouw heeft gedood, antwoorden zij: ‘de mensen die
| |
| |
Jón Eira zijn.’ De Inuit die Jón Eira zijn, het is een uitdrukking die voortkomt uit het geloof van de eskimo's dat de namen van een overledene reïncarneren in een pasgeboren kind. Navrant is dat de koloniale overheid de Inuit hun namen heeft ontnomen en daarvoor Deense in de plaats gegeven. Zo wordt de continuïteit van hun beschaving verbroken. Olsen, die steeds meer gaat begrijpen van de achtergrond waaruit de oude vrouw is gedood, wordt op zijn beurt gedood als hij een bezoek brengt aan het verlaten dorp Eqe. Juist Olsen die afstand neemt van het wester-centristische denken en steeds meer van de Inuit begint te begrijpen, die gedood wordt door de enige eskimo uit het dorp die Deens spreekt. Het benadrukt de zinloosheid: Olsens begrip is kennelijk niet in staat de communicatie-kloof te overbrugen.
foto: Steye Raviez
Er is dan ook minder sprake van begrip bij Olsen, dan van identiteitsverlies. Ook Olsen begint te verdwijnen. Al op de eerste bladzij, vraagt hij zich af bij welke gelegenheid de foto is gemaakt die hij in de krant ziet. Hij is het vergeten. Terwijl hij aan zijn missie bezig is, verneemt hij dat zijn vader is overleden. Hij ziet in dat zijn vader - eveneens een rechter - voor hem altijd als een formalistisch model heeft gegolden. In Groenland beseft Olsen zowel de valsheid van zijn eigen identiteit als de onbruikbaarheid van het model. Parallel hiermee blijkt het westerse cultuur-model de identiteit van de Inuit te vernietigen.
| |
Parallellen
Er zijn ook parallellen tussen Olsen en de twee andere hoofdfiguren. Lina Krog had ooit in New York bijna haar identiteit verloren, toen ze zich prostitueerde om haar minnaar te onderhouden. Als deze verdwijnt, vertrekt ze naar Europa om haar identiteit te hervinden. Niet naar Denemarken, maar naar Groenland waar ze lesgeeft aan autochtone kinderen. Vergeefs: ze kon hen haar manier van denken niet bijbrengen. Dan probeert ze het als tolk: een brug slaan tussen de Inuit en het Westen. Aan het slot van Onder ijsbergen ziet Lina
| |
| |
Krog in dat ook dit werk zinloos is en keert ze terug naar Kopenhagen.
Een jaar voor Olsen zich in Jakobshavn bevindt, heeft Lina Krog een verhouding gehad met de pianist Nick Morello. Ze zag in hem een reïncarnatie van haar verdwenen minnaar, maar besloot dat het een illusie was. Ook Morello was vroeger iemand anders dan de aan alcohol verslaafde barpianist die hij nu is. Als achttienjarige gold hij als een veelbelovend jazzmusicus die onder andere met Lester Young speelde. In de tussentijd zag hij de muziek door zijn handen glippen. Hem rest slechts de opname van één uniek accoord. Zijn ideaal, de grondmelodie oproepen, in plaats van hem te spelen - ‘Je omsingelt hem. Dat is de kunst’ - heeft deze mislukte Lenny Tristano nooit verwezenlijkt. Even lijkt het erop alsof hij na al die jaren weer geïnspireerd wordt tot een nieuwe compositie. Gefascineerd is hij namelijk door de melodie van de eskimo-liederen. Maar de muziek die Morello heeft beloofd voor het toneelstuk van Lina Krog, schrijft hij niet. Hij vertrekt om zich - wederom - te verliezen in New York. Na de dood van Olsen hervatten Morello en Krog voor korte tijd hun seksuele relatie, één van dezelfde orde als die in Sneeuw en Meeuwen.
Ik heb hierboven de dichtregel van Emmens genoemd, die door een Deense opperrechter wordt geciteerd. Het is een exponent van de manier waarop Bernlef het realistische karakter van zijn roman ondergraaft. Andere exponenten zijn de data die niet kloppen (bijvoorbeeld de dag waarop Eira zelfmoord heeft gepleegd), de onduidelijkheid over de tijd die Olsen in Jakobshavn verblijft en de snelheid waarmee hem post uit Denemarken bereikt. Een ander mechanisme waarmee Bernlef het realisme bestrijdt, is de pseudo-authenticiteit, in Onder ijsbergen nog sterker dan in Sneeuw. Er is een kranteartikel aan het begin van het verhaal (waarin de lezer overigens in een notedop van de voorgeschiedenis op de hoogte wordt gebracht), uittreksels uit dossiers, fragmenten uit de correspondentie van Olsen en zijn vrouw, alsmede de tekst van een eskimolied. Zelfs de discografische informatie van de plaat die Morello met Lester Young maakte, wordt gegeven. Het lijkt erop alsof Bernlef een deel van zijn poëtica aan de eskimo's heeft ontleend: een overdaad aan exacte details, maar om de hoofdzaak heendraaien.
Een laatste breuk met de realistische roman is het feit dat we pas weten wat Olsen werkelijk dacht, als hij al is overleden. Die informatie krijgen we als Lina Krog de brief leest, die Olsen aan zijn vrouw heeft geschreven. Wat Olsen daarvóór dacht, kan evengoed afkomstig zijn geweest van de verteller.
Die pseudo-authenticiteit maakt ook de vraag overbodig waarom Onder ijsbergen in 1975 speelt. En onhandige speculaties dat de vernietiging van de Inuit-cultuur in dat jaar nog niet helemaal was voltrokken.
Bernlef geeft een fraaie symbolisering van Olsens positie als onderzoeker. Wanneer deze in de mist is verdwaald, vindt hij een steen, ‘zwartgrijs met een horizontale witte band, precies in het midden, als een ceintuur.’ Olsen pakt de steen op en draait hem om: ‘de witte lijn hield op (...) Of verdween hij hier in het binnenste van de steen? Om dat zeker te weten zou je hem open moeten breken.’ Deze onoplosbare situatie - als men het object wil kennen, moet men het vernietigen - verwijst niet alleen naar Jakob Olsen, maar naar de hele roman.
| |
Coda of de detective en de namen
Wat voor iedereen het begin is
is voor hem het einde: een mens
in de wereld omringd door zijn
eigen veelzeggende dingen.
(De kunst van het verliezen, 1980)
Naar aanleiding van de Constantijn Huygensprijs die Bernlef in 1984 werd toegekend, wijdde Joris Note een overzichtsessay aan zijn werk, dat eindigt met ‘negen redenen om Bernlef te lezen’. Een van de voorwerpen in Note's grabbelton is dit: ‘Het latere werk van de modernist Bernlef is een heel treffend voorbeeld van post-moderne literatuur, waarin “alles mag”. Mede daaraan is de grote toegankelijkheid te danken.’ Deze ‘aanbeveling’ wordt in Note's wat onevenwichtige bijdrage nergens geadstrueerd. Die postmoderne claim is overigens door Ben van Melick in De Gids (1986) overtuigend weerlegd ten aanzien van Hersenschimmen, de roman waaraan Note het meeste aandacht besteedde. Voor de drie eiland-romans houdt die claim echter wel stand. Zij het dat het criterium ‘alles mag’ noch van toepassing is op postmoderne literatuur in het algemeen, noch op de drie boeken van Bernlef, en dat de toegankelijkheid vooral betrekking heeft op Hersenschimmen.
| |
| |
Het is een beetje afgezaagd om te wijzen op het verwerken van de teksten van literaire voorgangers als postmodern procédé. Hierboven heb ik al een aantal voorbeelden aangestipt. Ook voorbeelden van andere, zoals de pseudo-authenticiteit. Het absolute wantrouwen tegenover de mogelijkheden van de taal - een geliefkoosd postmodern thema - is voldoende aan de orde geweest. Ik wil daarom twee postmoderne elementen bekijken, waaraan meestal niet zoveel aandacht wordt besteed: de betekenis van de namen en het element van de detective in de postmoderne literatuur, dat we aantreffen van Paul Auster en Umberto Eco tot Gerhard Roth.
In alle drie de romans komt een speurder voor. De simpele en rechtlijnige Petterson in Sneeuw, die niets meer wil dan een eenvoudig en helder rapport schrijven en alle twijfels van zich afschudt. Het volgende voorbeeld is Leo Wigman in Meeuwen die tegen zijn pensionering met een vervelend karwei wordt opgescheept. Olsen verkeert in een vergelijkbare situatie (hij heeft bovendien een aantal Petterson-achtige autoriteiten tegenover zich, door dit contrast versterkt Bernlef Olsens positie als ‘betrokken’ waarnemer).
Geen van drieën zijn het glorieuze speurders die een interessante zaak ontraadselen. Het postmoderne element van de detective is wel het sterkst bij rechercheur Wigman: aan de oplossing van de misdaad wordt in Meeuwen geen aandacht besteed.
De meeste reflectie op het speuren bevat Onder ijsbergen. Opvallend is dat Olsen het essay ‘Sporen’ van Carlo Ginzburg leest (Bernlef gebruikt een gefingeerde naam, maar de overeenkomst is zonneklaar). In zijn essay beschrijft Ginzburg een methode om vervalsingen op te sporen door naar de persoonlijke details van een kunstenaar te kijken. Olsen vindt het niet interessant. Waarom? Spoorzoekerij is zinloos, meent Olsen. Aan het slot van zijn onderzoek is hij daarvan overtuigd geraakt.
Een ander postmodern element is de schijnbare betekenis van de namen. Jan Razelius is intrigerend omdat het een Zweedse naam zou kunnen zijn. Bedoelt Bernlef hiermee dat het niet Razelius' Nederlanderschap is dat hem tot een outsider maakt? Wijtman zou kunnen verwijzen naar ‘weidman’ - de jager met zijn verrekijker - en Wigman zou symbolisch kunnen zijn voor de onverzettelijke wijze waarop de rechercheur zijn werk doet. Maar zelfs als deze verwijzingen kloppen, dan nog gaat het niet om essentiële elementen in het verhaal. En wat te denken van de overeenkomst tussen de namen Wijtman en Wigman?
Het meest intrigerend vind ik het geval Jakob Olsen. De uitvalsbasis van zijn onderzoek is het stadje Jakobshavn. Is de voornaam bedoeld als een ironisch commentaar op het feit dat Olsen zich absoluut niet in een veilige haven bevindt? Ik geloof dat Bernlef opzettelijk hints in de namen heeft meegegeven, die uiteindelijk niet tot een betekenis leiden.
De namen vervullen evenals de speurders en de andere postmoderne elementen in de drie eiland-romans een functie in het doorbreken van het realisme. Door de manier waarop Bernlef dat in Sneeuw, Meeuwen en Onder ijsbergen heeft vormgegeven, nemen deze boeken een unieke plaats in binnen zijn oeuvre. Ze suggereren een bepaalde lectuur, maar vullen die niet in. ‘Je omsingelt hem. Dat is de kunst.’
|
|