| |
| |
| |
D.G. Yntema
Homerus en de archeologie
Inleiding
De Ilias en de Odyssee zijn epische gedichten. Ze verkondigen een dichterlijke waarheid, niet een historische. Dit betekent niet dat het epos louter fictie bevat. De aanleiding voor het ontstaan ervan kan bijvoorbeeld een reëele gebeurtenis zijn. In de voorgaande bijdrage heeft Slings duidelijk gemaakt dat in zijn visie Ilias en Odyssee - of althans de samenstellende delen daarvan - langdurig mondeling zijn overgeleverd. Hij heeft tevens door analyses van epen in andere culturen dan de Griekse laten zien dat het epos geen statisch gegeven is. Een mondeling overgeleverd epos is geen tot in detail vastgelegd geheel dat van generatie op generatie onveranderd blijft. De bard heeft de dichterlijke vrijheid vanuit zijn achtergrond zijn eigen poëtische waarheid toe te voegen. De omstandigheden waaronder hij leeft kunnen sterk afwijken van die van zijn voorgangers. Hij introduceert dan, strikt historisch gezien, ‘anachronismen’ in het epos. Gezien het specifieke karakter van het epos mogen we de epische dichter echter geenszins als geschiedvervalser beschouwen.
Evenmin als de epische dichter is de archeoloog een leverancier van historische feiten. Zijn basismateriaal bestaat uit de sporen van menselijke activiteit die in de bodem zijn achtergebleven. Door zorgvuldige analyse tracht hij zich hieruit een beeld te vormen van de maatschappij die de sporen heeft achtergelaten. Het koppelen van archeologische gegevens aan historische feiten is een zeer riskante zaak.
Men kan dan ook van een archeoloog geen bewijzen verwachten voor de historiciteit - of juist het gebrek daaraan - van de Homerische epen. Hij is vaak meer antropoloog dan historicus. Het is zinvoller te bezien welke maatschappijvormen er tijdens het langdurige vormingsproces van Ilias en Odyssee in het Aegeïsche gebied bestonden en deze te vergelijken met de ‘Homerische’ wereld. Op deze wijze is het mogelijk oudere en jongere passages binnen het epos te onderscheiden en de creativiteit van opeenvolgende generaties epische dichters te onderkennen.
Allereerst dienen we echter vast te stellen welk beeld Homerus van zijn wereld schetst. Hij verdient het ten volle om vóór de archeologische bronnen beschouwd te worden.
| |
De Homerische wereld.
De maatschappij als geschetst in Ilias en Odyssee is diepgaand geanalyseerd door de Amerikaanse Oud-historicus Moses I. Finley in zijn boek The World of Odysseus. Geschreven bronnen zijn nu eenmaal het wetenschappelijk voer voor de historici. Daar Finley's boek al ruim dertig jaar oud is behoeft het daar geschetste beeld enige bijstelling.
Vooral uit de Ilias blikt dat Homerus geen grote Griekse eenheidsstaat kent. Agamemnon, vorst van Mycene, treedt op als leider van de Griekse expeditie naar Troje. Zijn overwicht op de overige aanvoerders is echter minimaal. Hij dankt zijn leidende positie vooral daaraan dat hij het grootste contingent troepen aanvoert. Hij is tevens een broer van Menelaos, wiens vrouw Helena de aanleiding vormde tot het conflict tussen Troje en de Achaeërs (Grieken). De ruzie tussen de Griekse vorsten Agamemnon en Achilles - het hoofdthema van de Ilias - draagt de sporen van een gezagsconflict. Agamemnon eigent zich, in de visie van Achilles, méér toe dan hij krachtens zijn marginaal hogere positie kan doen. Agamemnon gaat over de schreef, en Achilles blijft op zijn strepen staan. In feite bestaan de Achaeërs voor Troje uit een groot aantal groepen, ieder uit een min of meer duidelijk omschreven regio in Griekenland, die elk vrij zelfstandig kunnen opereren. Agamemnon is slechts een coordinator en hij vervult zijn taak met weinig verve.
In de Ilias wordt gesuggereerd dat Griekenland bestond uit een losse verzameling staten die in een beperkt aantal gevallen samenwerkten. Aan het hoofd van de meeste rijkjes staat één vorst. Een aantal belangrijke edelen uit dezelfde staat is aan hem ondergeschikt. Een beperkt aantal politieke eenheden beschikt over diverse aanvoerders, die blijkbaar dezelfde status hebben. In het eerste geval (één vorst met edelen) bestaat de indruk dat het centraal
| |
| |
geregeerde staten betreft, in het tweede geval (twee tot vier gelijkwaardige aanvoerders) lijkt sprake te zijn van een federatief stamverband. De Homerische vorst is in principe absoluut heerser in eigen staat. Hij dient de meningen en adviezen van edele ondergeschikten aan te horen, maar hoeft het advies niet op te volgen. Neemt hij een besluit dat ingaat tegen het advies van zijn edelen (aristoi), dan zijn de eventuele nadelige consequenties voor rekening van de vorst.
| |
Erfelijk koningschap
Het koningschap is bij Homerus in principe erfelijk. Veel hangt echter af van het al dan niet krachtig optreden (ifi anassein) van zijn opvolger. Als Odysseus, de hoofdpersoon van de Odyssee en vorst van het eiland Ithaca, dood gewaand wordt, neemt niet zijn oude vader (de ex-koning) de regering waar; evenmin volgt zijn zoon hem op. Er ontstaat een machtsvacuüm, waaraan Odysseus' vrouw Penelope slechts een eind kan maken door met één van de lokale edelen te trouwen.
De Homerische epen hebben - begrijpelijk - weinig aandacht voor de lagere sporten van de sociale ladder. De meeste informatie hierover komt uit de Odyssee. In een aantal passages klinkt daar iets door van het kleinschalige vorstendommetje van Odysseus, dat opvallende gelijkenis vertoont met een dorpsgemeenschap: een nieuwe bedelaar aan de poort wordt onmiddellijk gesignaleerd.
De Homerische vorsten wonen in luxueuze huizen met veel kamers (paleizen). Een paleis maakt doorgaans deel uit van een stad. Het blijft echter veelal onduidelijk wat het begrip ‘stad’ bij Homerus omschrijft. Sommige steden, bijvoorbeeld Troje, zijn versterkt met muren en bolwerken. In de rijk versierde paleizen was het goed toeven. De vorst ontvangt zijn bezoek in het megaron, blijkbaar de representatieve ruimte in het paleis. Men vertelt er elkaar de laatste aristokratische nieuwtjes bij het haardvuur, de schenker vult de vaak kostbare (gouden) bekers, men eet geroosterd vlees van het spit, en soms treedt een bard op.
Als de vorst en edelen ten strijde trekkken, dragen zij harnas en helm. Bij de hoogstgeplaatsten zijn zij van brons (er wordt ook een helm van everzwijnstanden genoemd). Bronzen zwaarden en lansen zijn de voornaamste aanvalswapens. De krijgsuitrusting wordt gecompleteerd door een groot schild. Zij rijden op strijdwagens naar het slagveld en vechten daar te voet.
De vorsten en edelen van de tegenpartij zijn het voornaamste doelwit. Valt er een dode, dan ontbrandt er soms een hevige strijd om lijk en wapenrusting. Kuras en helm hebben een grote intrinsieke waarde en vormen een fraaie aanwinst voor de trofeeënkast van de overwinnaar. Valt het lijk in vijandelijke handen, dan zijn de verwanten van de dode doorgaans bereid een flinke losprijs te betalen om een gepaste begrafenis te kunnen verzorgen.
Een nette begrafenis bestaat bij Homerus uit een met uitgebreide rituelen omgeven crematie. De begrafenis van Achilles' vriend Patroklos (in het 23e boek van de Ilias) is het meest expliciete voorbeeld hiervan. De dodenspelen met o.a. wagenrennen waren een belangrijk onderdeel ervan.
Homerus' helden waren ongeletterd, evenals hun onderdanen. Als Homerus iets beschrijft wat als schrifttekens te interpreteren zou zijn, dan wekt hij de indruk dat het om haast magische, aan zijn wereld vreemde zaken gaat.
| |
Anachronismen
Als we het Homerische maatschappijbeeld willen leggen naast het beeld dat door interpretatie van archeologische gegevens ontstaat, dienen we ons te realiseren cat de Homerische epen langdurig mondeling zijn overgeleverd. Er is reden aan te nemen dat de oudste elementen ervan in de late Bronstijd (tussen ca. 1400-1200 v.Chr) ontstonden. De Grieken zelf meenden dat de dichter Homerus in de 8e eeuw v.Chr leefde. Vermoedelijk zijn sommige passages in de thans gebruikte edities van Homerus pas in de 6e eeuw v.Chr. ingevoegd. Als er in de 6e eeuw v.Chr. tussen ce steden Athene en Megara een territoriaal conflict onstaat over het bezit van het eiland Salamis, probeert Athene zijn gelijk te halen via een passage in Homerus' Ilias (B, 557-558). Megara wijst erop dat een claim op die grond geen hout snijdt, daar de Atheners deze passage recentelijk zelf hebben ingelast. Hellenistische tekstcritici in Alexandrië geven in meerderheid Megara op dit punt gelijk en wijzen de Atheense tiran Pisistratus als de tekstvervalser aan.
De Homerus edities die thans in gebruik zijn, bevatten stukken tekst die tenminste 600 jaar
| |
| |
lang mondeling zijn overgeleverd. Er kunnen in die tijd vele veranderingen en toevoegingen zijn aangebracht. Gedurende deze ruim 600 jaar veranderde de Griekse maatschappij diepgaand. Vanuit archeologische bron is dan ook zichtbaar te maken dat opeenvolgende generaties barden creatief hebben toegevoegd door situaties, voorwerpen etc. op te sporen die in archaeologische zin - maar vanzelfsprekend niet in dichterlijke zin - anachronismen zijn. Ik kies hiervoor twee momenten uit: de tijd waarin de epen lijken te spelen (14e-13e eeuw v.Chr), en de tijd waarin Homerus volgens de overlevering leefde (8e eeuw v.Chr).
| |
De late Bronstijd in Griekenland.
De ontdekking van de cultuur van de Griekse Bronstijd is de verdienste van de Duitser Heinrich Schliemann (1822-1890). Na een wonderlijke carrière waarin hij door bonthandel vanuit Sint Petersburg (Leningrad) en de goldrush in Amerika een enorm kapitaal vergaarde, besteedde hij forse bedragen aan de verwezenlijking van zijn jongensdroom. De 19e-eeuwse romanticus in de zakenman wilde de voornaamste plaatsen die in de Homerische epen genoemd worden, opsporen en aan het licht brengen. Hij ging op zoek naar Troje en Mycene. Of hij inderdaad in de puinheuvel van Hissarlik in noord-oost Turkije de Homerische stad Troje vond, is niet geheel zeker. Zijn opgravingen in Mycene toonden de soms verbluffende rijkdom van de Griekse Bronstijdcultuur. De talrijke opgravingen die in de afgelopen eeuw op Schliemanns ontdekkingen volgden, hebben een grote hoeveelheid archeologische informatie opgeleverd. Het volgende, globale beeld is hierop gebaseerd.
Paleizen uit de Bronstijd in Midden-Griekenland (ca. 1400-1200 v.Chr.)
De staatkundige indeling van Griekenland in deze periode is met behulp van archeologische bronnen goed te traceren. We kennen een beperkt aantal vrij grote versterkte complexen, waarin een groot gebouw met representatief karakter (paleis) een belangrijke plaats inneemt. Dergelijke burchten bestonden in Mycene, Tiryns, Sparta, Pylos, Athene, Thebe en Iolkos tot ongeveer 1200 v.Chr.. Op het eiland Kreta was er een enigszins vergelijkbaar complex in Knossos, maar dit hield al omstreeks 1370 v.Chr op te bestaan. In verscheidene van de paleizen zijn restanten van een minutieuze paleisadministratie gevonden. Het gebruikte schrift (het zgn. Lineair B) is een lettergrepenschrift dat karakteristiek is voor het Aegeïsche gebied. De mededeling werd ingegrift in een broodje vochtige klei. Deze kleitabletten bleven alleen bij brand bewaard, doordat het vuur ze bakte. Uit de zeer ten dele bewaarde paleisadministratie valt op te maken dat het koninkrijk waarvan de burcht het economische, administratieve, en representatieve centrum was, ongeveer de grootte had van een Nederlandse provincie. Tevens blijkt dat deze staten een sterk centraal gezag hadden. De koning - of liever, zijn ambtenaren - bemoeide zich overal in het rijk vaak tot in detail met tal van alledaagse zaken. De kleitabletten maken eveneens duidelijk dat een dergelijk koninkrijk een strakke, hiërarchische sociale structuur had. De vorst (wanax) stond aan het hoofd. Direct onder hem stond een beperkte groep edelen (heketai), waaruit de vorst sommige op hoge posten
| |
| |
benoemde (legeraanvoerder, provinciaal gouverneur).
Ook lager op de sociale ladder zien we hiërarchische verhoudingen. De smeden hebben bijvoorbeeld een leider (basileus). Er blijken voorts in een vorstendom een groot aantal gespecialiseerde beroepen te bestaan.
Niet-geschreven archeologische bronnen geven een identiek beeld van de maatschappij van de late Bronstijd in het Aegeïsche gebied. Gezien de rijke opsmuk is het zgn. paleis binnen de burcht ongetwijfeld de residentie van de vorst (wanax). Kleinere, minder rijke behuizingen binnen de burcht en soortgelijke gebouwen elders in het rijk kunnen aan de edelen (heketai) toebehoord hebben.
Vooral de graven geven een goede indruk van de sociale gelaagdheid van de Aegeïsche wereld in de late Bronstijd. De vorsten werden bijgezet in grote bijenkorfvormige graven (tholosgraven), edelen in kleinere graven van hetzelfde type of in kamergraven uitgehouwen in de rots. Mensen die lager in de sociale rangorde stonden werden begraven in een langwerpige, rechthoekige groeve. Soms geven bijgiften aan welke fuctie de overledene tijdens zijn leven uitoefende: een timmerman werd begraven met zaag en beitel.
Brontijd krijger met helm van everzwijntanden
| |
| |
Kleitablet met Lineair B-schrift uit Knossos
De archeologische vondsten suggereren dat zowel de vorst als de edelen (strijd)wagens bezitten. Hoge edelen hadden zware bronzen kurassen, helmen gemaakt van brons of van everzwijntanden, en bronzen zwaarden. In graven van edelen bevinden zich ook kostbaar metalen vaatwerk en objecten van ivoor (een exotisch materiaal). We mogen veronderstellen dat de vorstengraven in, bijvoorbeeld, Mycene dergelijke artikelen in ruimere mate hebben bevat. De opvallende bijenkorfgraven blijken echter altijd leeggeroofd. De minder in het oog springende tombes van Myceense vorsten uit de 16e en 15e eeuw v.Chr (de verre voorlopers van de Myceense koningen uit de late Bronstijd) zijn echter onvoorstelbaar rijk. Uit het bovenstaande is voldoende duidelijk geworden dat het schrift (Lineair B) een belangrijke rol speelde in de late Bronstijd.
In de grote staten, waar het paleis het centrum was, kon de centralistische staatsstructuur uitsluitend in stand worden gehouden door nauwkeurige administratie. Dit betekent echter niet dat een hoog percentage van de bevolking kon lezen en schrijven. Het Lineair B is een vrij ingewikkeld lettergrepenschrift. Vermoedelijk bleef de geletterdheid beperkt tot een groep administratieve ambtenaren en hun chefs. De kleitabletten van Pylos, alle in hetzelfde jaar geschreven, laten ongeveer 40 verschillende ‘handschriften’ zien.
Omstreeks 1200 v.Chr. raakt het kwetsbare staatsbestel met het paleis als spil van het politieke en sociaal-economische systeem ernstig aangetast. Het verval is toe te schrijven aan een combinatie van interne en externe factoren. Het voert in dit kader te ver de oorzaken en aanleidingen van het verdwijnen van de paleizen en het daarmee samenhangende systeem in extenso toe te lichten. De hiërarchie vereenvoudigt door het wegvallen van de vorst (wanax). Met hem verdwijnen de gespecialiseerde beroepen die nauw met de paleiseconomie samenhangen (administratieve beroepen, producenten van min of meer luxueuze artikelen). De centraal-geregeerde staat ontbindt tot een serie staat es van veel geringere omvang, ieder vermoedelijk onder leiding van één van de nog resterende adellijke families. Het Aegeïsche gebied raakt in een neerwaartse spiraal, waarvan het zich pas omstreeks 900 v.Chr definitief begint te herstellen.
| |
De Geometrische periode.
De Grieken meenden dat de dichter Homerus in de 8e eeuw v.Chr leefde. Archeologen noemen de periode die de 10e-8e eeuw v.Chr omvat, de Geometrische periode of Griekse IJzertijd. In deze tijd telde het Aegeïsche gebied een zeer groot aantal politieke eenheden. Het begrip ‘staat’ is hier niet op zijn plaats, aangezien dergelijke eenheden eerder een paar honderd dan een paar duizend zielen telden.
Een goed voorbeeld is Athene (de staat Attica
| |
| |
ontstaat pas later). De nederzetting bestaat uit een aantal ruimtelijk gescheiden woonkernen die ieder door clans (familiegroepen) bewoond worden. Er is dus geen sprake van een stad: fortificaties, straten, en openbare gebouwen zijn geheel afwezig. Men woont veelal in hutten van 5 tot 8 meter lang. De vondsten in de behuizingen suggereren een vrij sobere levensstandaard.
Detail van vaas uit de geometrische periode (8e eeuw v.Chr): krijgers met karakteristieke Bronstijd-schilden.
De crematiegraven die bij deze woonkernen horen geven echter een meer gedifferentieerd beeld van de Atheense maatschappij in de 8e eeuw. In de necropool van een familiegroep zijn doorgaans enkele graven opvallend rijker dan de rest. De status van de overledene is vaak ook bovengronds zichtbaar. Veel graven hebben een sèma (grafteken, vaak een vaas). De afmetingen van iet sèma zijn evenredig aan de status van de gecremeerde overledene: hoe hoger de vaas, hoe hoger de status. Sommige van deze sèmata zijn 1.70 m. hoog.
Over het krijgsbedrijf in de 8e eeuw is weinig bekend. Vermoedelijk is het bronzen of ijzeren zwaard een ‘aristokratisch’ wapen, dat vooral in gebruik was bij clanhoofden. Het schild was waarschijnlijk vrij klein en rond. Het archeologische bewijsmateriaal is echter veelal beperkt en - zo al aanwezig - voor tweeërlei uitleg vatbaar. Strijdscènes op de zgn. Grieks-geometrische vazen werden aanvankelijk door archeologen als eigentijdse (IJzertijd-) voorstellingen geïnterpreteerd. Recentelijk wordt steeds vaker gesuggereerd dat de vazen deels scènes uit het ‘heroïsche’ verleden tonen. Zij zouden illustraties zijn bij de epische gedichten die door de Grieken geacht werden in een grijs (Bronstijd-) verleden te spelen. Verscheidene elementen in deze voorstellingen zijn - archeologisch gezien - anachronismen (bijvoorbeeld, het grote, enigszins 8-vormige schild).
Recente ontdekkingen steunen deze theorie. Zo is vastgesteld dat bij de bijenkorfgraven van Bronstijd-vorsten (de heroën, volgens de latere Grieken) vanaf het midden van de 8e eeuw v.Chr op aanzienlijke schaal wijgeschenken zijn gedeponeerd. In een klein aantal gevallen is de voorstelling op een object expliciet genoeg om vast te stellen dat het inderdaad om een ‘heroïsche’ scène gaat.
Het Lineair B-schrift van de late Bronstijd ging verloren met het verdwijnen van de paleiseconomie omstreeks 1200 v.Chr. Vanaf 750 v.Chr. verspreiddde zich een nieuw, alfabetisch schrift in het Aegeïsche gebied dat van de Phoeniciërs was overgenomen. Eén van de oudste inscripties in dit nieuwe schrift bevat een directe toespeling op de passage in de Ilias waar de drinkbeker van Nestor, de vorst van Pylos, wordt beschreven. De inscriptie is ingekrast in een aardewerken drinkschaal die omstreeks 720 met zijn eigenaar werd begraven en luidt: ‘Uit de beker van Nestor was het goed drinken. Maar wie uit deze beker drinkt, zal terstond bevangen worden door het verlangen naar de schoonomkranste Aphrodi- | |
| |
tè’. De tekst onderstreept de belangstelling voor epen en het ‘heroïsche’ verleden in de 8e eeuw.
Detail van mantelspeld (fibula) met heroïsche scène: Heracles en helper tegen de Hydra van Lerma.
| |
Conclusies
In het bovenstaande zijn in kort bestek drie tijdsbeelden gegeven: 1. het beeld dat in de Homerische epen wordt geschapen, 2. het archeologische beeld van de maatschappij in de late Bronstijd, en 3. het beeld dat archeologen reconstrueren voor de Griekse maatschappij van de 8e eeuw v.Chr. Leggen we deze beelden naast elkaar, dan treft in eerste instantie de overeenkomst tussen de epische wereld en de maatschappij van de late Bronstijd. Het beeld van rijke vorsten die flinke koninkrijken regeren en een fraai paleis binnen een vesting bewonen, komt goed overeen met wat archeologen voor de 14e en 13e eeuw v.Chr reconstrueren. Ook op tal van detailpunten zijn er saillante overeenkomsten (b.v. de helm van everzwijntanden). De Ilias, en in mindere mate de Odyssee, bevatten veel elementen die ongetwijfeld aan de late Bronstijd (14e-13e eeuw v.Chr) kunnen worden toegeschreven. Op het eerste gezicht lijkt het of de Geometrische periode (10e-8e eeuw v.Chr) weinig sporen in de Homerische epen heeft nagelaten. Wie echter de epen zorgvuldig bestudeert ontdekt tal van ‘anachronismen’ in de Homerische Bronstijdmaatschappij.
Homerus is onbekend met het schrift, hoewel het in de Bronstijd een kardinale rol speelde. Voorts komt het woord ‘ijzer’ in de epen regelmatig voor. Het gebruik van ijzeren voorwerpen en de know-how om het metaal te produceren verbreidt zich pas vanaf ca. 900 v.Chr in Griekenland (IJzertijd). Passages in de epen, waaruit bekendheid met de kwaliteiten van dit nieuwe materiaal spreekt, kunnen daarom bezwaarlijk van vóór 900 v.Chr dateren. De crematie van de Griekse held Patroklos is evenzeer een element dat in de Geometrische periode thuishoort. In de late Bronstijd vindt uitsluitend inhumatie plaats.
Dit zijn enkele van de talrijke concrete aanwijzingen voor creatieve toevoegingen in de epen gedurende de Geometrische periode. Belangrijker nog is de geest die uit beide Homerische epen spreekt. De grote zwerftocht van Odysseus in de Odyssee met sterke verhalen over reuzen, heksen, en monsters hoort eerder thuis in de 9e en 8e eeuw v.Chr., als de Grieken het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied opnieuw beginnen te verkennen, dan in de late Bronstijd, toen er zeer regelmatige en geïnstitutionaliseerde contacten met hetzelfde gebied bestonden. De geest die uit de Ilias spreekt is evenzeer vreemd aan de Bronstijd. Rijke koningen van veelal grote, goedgeorganiseerde koninkrijken met een talrijke bevolking tonen in hun raids en plundertochten een roofriddersmentaliteit, die archeologisch-antropologisch gezien juist zo karakteristiek is voor de kleinschalige, door het clansysteem beheerste maatschappij van de Geometrische periode.
De Homerische epen tonen aan dat de herinnering aan een langvervlogen heroïsch tijdperk door middel van de orale traditie nog volop levend was omstreeks 700 v.Chr. Tal van details over de Bronstijd bleven via epische formules bewaard. Andere details sugge- | |
| |
reren echter zeer substantiële toevoegingen en veranderingen in de IJzertijd. Het is echter vooral de roofridders- en avonturiersmentaliteit die uit Ilias en Odyssee spreekt, die recenter aandoet, en die correspondeert met de mentaliteit die zangers en dichters uit de IJzertijd kenden.
De archeologisch traceerbare, sterk toenemende belangstelling voor het ‘heroïsche’ tijdperk in de 8e eeuw v.Chr. is bovendien niet zozeer toe te schrijven aan weemoed over een roemrijk verleden. Veeleer is het een vorm van van legitimatie voor de zich nieuw vormende aristocratiëen en staten in Griekenland. Juist tussen de 9e en de 7e eeuw v.Chr werden hier een aantal belangrijke stappen gezet, die uiteindelijk leidden tot het ontstaan van de ‘Klassieke’ Grieks-Romeinse wereld, die soms zo'n opvallend stempel drukte op de Westeuropese cultuur. Een respectabel heroïsch verleden - strikt historisch genomen veelal geschiedvervalsing, maar ‘episch’ gezien realiteit - gaf recht op een vooraanstaande plaats in het antieke heden.
* Tekeningen: H.J.M. Burgers
| |
literatuur
historische interpretatie van Homerische epen:
M.I. Finley, The World of Odysseus. Londen, 1956 (en herdrukken).
archeologische interpretatie vondsten Bronstijd:
J. Chadwick, The Mycenaean World. Cambridge, 1976.
archeologische interpretatie IJzertijd:
A.M. Snodgrass, Archaic Greece. London, 1980.
|
|