| |
| |
| |
Boeli van Leeuwen
Gabriel García Márquez
Het is kenmerkend dat hij, bij het vernemen van het goede nieuws, alle tekenen vertoonde van een opgewonden kind dat een enorme lollypop cadeau had gekregen. En wel een lollypop waar hij op had zitten wachten! Zijn voorgangers mogen dan ingetogen en bescheiden de blijde mare in ontvangst genomen hebben: Gabo trok ijlings, vergezeld van een grote schare vrienden, bewonderaars en klaplopers naar een plaatselijk hotel waar hij alle flessen en registers van zijn blijdschap opentrok.
Iedere vogel zingt nu eenmaal zoals hij gebekt is: Samuel Beckett hief na het winnen van dezelfde prijs zijn handen afwerend ten hemel en fluisterde: ‘Oh, my God, what a calamity!’ Sartre, preuts over zijn bril loenzend, legde een gedegen filosofische verklaring af waarom hij geen prijs kon aanvaarden waaraan het bloed van de wapenhandel kleefde. De een noemt dit principieel, de ander ‘to eat your cake and have it too’.
Gabo stak zijn vreugde niet onder stoelen of banken maar begon zich meteen gewiekst aan te passen aan zin nieuwe status. Aan ‘News-week’ verklaarde hij plechtig dat hij veel van muziek hield, yes sir, alle soorten muziek: ‘but I depend on Beethoven’. Daarvóór had ik nooit anders vernomen dan dat Bela Bartok zijn lievelingscomponist was.
Via de telex van het A.N.P. kwam de pikante uitspraak dat de beste plaats om te schrijven een bordeel is: iedere avond feest en 's ochtends heerlijk rustig! Hij achtte het onnodig te vermelden dat hij deze uitspraak aan Faulkner had ontfutseld. Toch heeft hij, donders goed wetend dat hij de Nobelprijs eens moest krijgen, ooit een artikel geschreven voor ‘El Espectador de Bogotá’, waarin hij de hele ‘politikeria’ rond de prijs aan de kaak stelt en droogjes opmerkt dat hij een produkt is van ‘kapitaal dat geïnvesteerd is in de goudmijnen van Zuid-Afrika, en de Nobelprijs wordt dus betaald met het bloed van de zwarte slaven.’ Maar wat hem werkelijk bezighoudt is ‘het onder de schrijvers wijdverbreide bijgeloof dat de Nobelprijs voor literatuur doorgaans een postuum eerbewijs is: van de 75 prijswinnaars zijn er maar 12 in leven.’ Vele schrijvers gaan volgens hem ‘gebukt onder een metafysische angst, want ze raken er steeds meer van overtuigd dat niemand de Nobelprijs langer dan zeven jaar overleeft. De statistieken leveren er leen bewijs voor, maar ze spreken het evenmin tegen: 22 Nobelprijswinnaars zijn binnen deze termijn overleden.’
Hij gaat nerveus geval voor geval na, knikkert de uitzonderingen eruit, weegt alles af tegen kabbalistische gemiddelden en wijst met een trillende vinger op gevallen van vrijwel onmiddellijke afstraffing met de dood.
Wat Sartre betreft: ‘deze gaf er geen blijk van geloof te hechten aan het mysterie van de getallen, behalve toen een journalist hem op een keer vroeg of hij geen spijt had van het feit dat hij de Nobelprijs had geweigerd. Hij antwoordde toen: “Integendeel, dat heeft mij het leven gered.”’ Waarop Gabo duidelijk nerveus laat volgen: ‘Het verontrustende is dat hij een half jaar na die uitspraak stierf.’
| |
Kaleidoscoop
In hoge mate bijgelovig is hij, want: ‘wie geen God heeft, moet bijgelovig zijn.’ De lijst daarvan is onuitputtelijk: geel is O.K., zonder gele rozen kan hij niet werken maar hij is als de dood voor goud, plastic bloemen, pauwen, smoking en rok, blinde musici, ‘karkó's’ achter de deur, ceremoniële kleren, naaktlopen met schoenen aan, en ga zo maar door. Zelfs sommige woorden hebben op zich ‘een kwalijk effect’: niveau, parameter, context, symbiose.
Hem in een paar woorden vangen is niet mogelijk: hij is als een kaleidoscoop die bij iedere verandering van de invalshoek een nieuw beeld toont: warm, kinderlijk, vitaal, bijgelovig, zijn inkomsten nauwkeurig in de gaten houdend, edelmoedig en op de centen tegelijk, behendig in zijn public relations, ijdel en nederig, politiek een romantische socialist die zich niet laat classificeren, op dit ogenblik met recht te beschouwen als een kapitalist met een geweten. Het is goed te bedenken dat hij noch in Cuba noch in Colombia verkiest te wonen, doch in Mexico!
Hij stelt zich bewust doctrinair links op: als rechtgeaard schrijver is hij dit verschuldigd aan de mensheid! Hij is bevriend met de groten der aarde: Mitterand, López Portillo, wijlen Omar Torrijos, Fidel Castro.
| |
| |
García Márquez speelt af en toe een beetje de politieke martelaar; op gezette tijden gaat hij in ballingschap of vlucht hij hals over kop voor een imaginaire bedreiging. Dit alles in de Zuidamerikaanse traditie: of je leeft in ballingschap of je wordt ambassadeur in Londen of minister van Onderwijs en Cultuur!
Hij is wel degelijk politiek geëngageerd maar ook een poseur. In wezen is hij ‘conservative in value’. Hij bezit verschillende comfortabele woningen, is stevig verankerd in een degelijk en ouderwets huwelijk met Mercedes en heeft twee zoons die zich niet in de jungle bevinden met een stengun in de hand.
| |
De grootste
Volgens het A.N.P. zou hij het bedrag, verbonden aan de prijs, besteden aan het oprichten van een krant in zijn geboorteland. Iemand die hem goed kent zei tegen me: ‘Gabo $150.000,- in een krant steken? Nou, maar dan alleen als hij eerst een uur met de boekhouder heeft gesproken om te zien hoe de balans er voor staat’.
Deze kleine stevige man, met zijn snor als een slecht gesnoeide tuinheg, is de grootste schrijver die anno 1983 op onze aardbodem rondloopt. Ik zeg niet dat hij de beste is, want daar valt altijd over te twisten, maar zonder enige twijfel de grootste. Toch betoogde daags na het grote nieuws over de Nobelprijs een verontwaardigde commentator van Radio Caracas Televisión, dat García Márquez de prijs ten onrechte had gewonnen want Borges zou preciezer en diepzinniger zijn en Vargas Llosa gedisciplineerder en strakker, maar hij vernielde in één adem zijn eigen betoog met de mededeling dat die jongens in Zweden een stel linkse rakkers zijn die een politiek oordeel hadden geveld. Daarna maakte hij de zaak nog erger door te verzekeren dat hij persoonlijk García Márquez als een zeer groot schrijver beschouwde, maar verdomme nog aan toe hoe lang zit Borges al niet op de prijs te wachten! Een tikkeltje waarheid zit wel in zijn betoog want García Márquez heeft herhaaldelijk gezegd dat Borges de prijs allang zou hebben gekregen als hij zich maar niet zo obstinaat-conservatief had opgesteld in zijn politieke uitspraken.
Laat ik hier meteen bekennen dat ik niet van Borges houd, hem daardoor nauwelijks ken en dat Mario Vargas Llosa pas kort geleden door ‘Time’ onder mijn aandacht is gebracht in een uitgebreid hoofdartikel en nu met pijn en moeite wordt gelezen. Want Spaans lezen kost mij pijn en moeite, al heb ik zes jaar in Spaanstalige landen gewoond en gewerkt!
Naipaul, die soms in één adem als kandidaat voor de prijs werd genoemd, schrijft het ene voortreffelijke boek na het andere; zijn analytisch vermogen en intelligentie gekoppeld aan een uitzonderlijk talent dwingen mijn eerbiedige bewondering af. Maar wat hou ik over? Geen mandarijnen op zwavelzuur doch stapels lijken, die vlijmscherp tot de laatste vezel en zenuw zijn ontleed. Naipaul is de grote patholoog-anatoom van de wereldliteratuur, een van de beste schrijvers ter wereld. Toch durf ik zijn boeken niet ‘groot’ te noemen. Want een boek is pas groot wanneer er een wereld voor ons opengaat waarin de schrijver zelf ten onder gaat aan het geschapene en in zekere zin machteloos staat ten aanzien van zijn creatie. Zijn personages krijgen als het ware een autonoom bestaan zodat hun schepper vol verbazing later het werk van zijn geest en handen gadeslaat gelijk God zelve die sinds de schepping van Adam moest toezien hoe zijn schepselen de vreemdste capriolen uithalen.
| |
Etiket
Grote romanfiguren bestaan even concreet als mensen van vlees en bloed en bezoeken ons op gezette tijden gedurende geheel ons leven: ze zijn ons vertrouwder dan neven en nichten, ooms en tantes. Ik denk bijvoorbeeld aan Pierre in Oorlog en vrede in zijn smetteloos wit pak met zijn hoge hoed op, die een uitstapje gaat maken naar het slagveld: een soort picknick aan de rand van de dood; aan kapitein Ahab in Moby Dick met zijn houten poot, zo bezeten van die walvis dat hij zijn vuist naar de hemel balt en uitschreeuwt: ‘I'll strike the sun if the sun insults me’; aan Raskolnikov in Schuld en boete die een oude vrouw de schedel inslaat omdat hij moet boeten voor een schuld die hij zelf niet begrijpt maar die wij allen kennen.
Nu plakken critici graag een etiket op een schrijver zoals een verzamelaar dat doet boven een vastgeprikte vlinder. Gabo heeft volgens deze heren een ongebreidelde fantasie: hij breekt alle wetten van de natuur naar believen, hij laat zijn personages magische handelingen verrichten en tenslotte vinden ze het etiket: hij is een ‘magisch realist’. Maar er is niets fantastisch in het werk van García Márquez.
| |
| |
Vallenato-festival, 1983, foto: Annette Kentie
In een interview (in De geur van guave) verzet hij zich met kracht tegen het begrip ‘fantasía’. Een schrijver moet volgens hem niet vervallen ‘tot chaos of tot totaal irrationalisme. Want ik denk dat de verbeelding slechts een instrument is om de werkelijkheid mee te bewerken, maar dat de bron van de creativiteit altijd de werkelijkheid is. En de fantasie, ofwel het pure en simpele verzinsel, in de stijl van Walt Disney, zonder enig aanknopingspunt met de werkelijkheid, is het verwerpelijkste dat er bestaat. Kinderen houden ook niet van fantasie, maar wél van verbeelding. Het verschil daartussen is hetzelfde als tussen een menselijk wezen en de pop van een buikspreker.’
Het verschil tussen ‘verwerpelijke fantasie’ en ‘verbeelding als bewerking van de waarheid’ is de kern van de zaak voor een goed begrip van zijn werk. Laat ik U een voorbeeld geven van wat hij bedoelt. Toen Jules Verne schreef over reizen naar de maan en tochten van 10.000 mijl onder water noemden de miereneukers en geleerden hem ‘een fantast’. De facto benaderde Verne met zijn enorme verbeelding zo dicht mogelijk de werkelijkheid, zoals die zich later zou openbaren strikt volgens de wetten van de natuur. Voordat die atoomduikboten en ruimtevaartuigen een realiteit werden, beschouwden de kinderen de boeken van Verne als waarheid terwijl arrogante professoren via ingewikkelde formules op papier bewezen dat Verne een fantast was die er maar op los schreef: maar de kinderen wisten wel beter! En welke geleerde durft Verne nu een fantast te noemen nadat een man op de maan heeft rondgekuierd?
Laten we het daarom niet langer hebben over ‘fantasia’ die alleen maar tot de chaos kan leiden en spreken van de realiteit zoals die, getransformeerd door de verbeelding van de schrijver, tot ons komt. Gabo gaat er van uit dat de realiteit, per sé, altijd magisch is. Er is geen andere. We weten heel precies wanneer het besef bij Gabo ontwaakte dat ook een ‘separate reality’ mogelijk is. Als student in Bogotá leende hij eens De Gedaanteverwisseling van Kafka van een vriend: 'Hij trok zijn jasje en schoenen uit, ging op bed liggen, sloeg het boek open en las: ‘Toen Gregor Samsa na een onrustige nacht wakker werd, ontdekte hij dat hij in zijn bed in een reusachtige kever was veranderd.’ Gabriel sloot het boek met trillende handen: ‘Verdomme,’ dacht hij, ‘dus dat kun je maken.’ (De geur van guave)
| |
Kinderjaren
Kafka sloeg als het ware een gat in zijn bewustzijn maar wat er naar boven kwam heeft met Kafka en zijn wereld niet zoveel te maken. Want alles wat Gabo later zou schrijven gaat terug naar zijn kinderjaren. De eerste 8 jaar van zijn leven hebben ons alle schatten geschonken die in zijn boeken te vinden zijn. Daarom is het voor een goed begrip nodig terug te gaan naar deze vroege jeugdjaren. En ze zijn als een verhaal dat hijzelf had kunnen schrijven en wellicht ook geschreven heeft.
| |
| |
Een gesjeesde student in de medicijnen die om onnaspeurlijke redenen het vak van telegrafist had gekozen werd verliefd op een meisje dat aan de noordkust van Colombia in het dorp Aracataca woonde. De ouders van het meisje, Coronel Márquez en zijn vrouw Doña Tranquilina die om verschillende redenen tegen het huwelijk waren, begonnen het meisje van dorp naar dorp te schuiven om het huwelijk te voorkomen. Maar overal waar Louise verscheen lag er een liefdesverklaring in morse haar op te wachten: de telegrafist volgde haar pelgrimage hardnekkig met zijn vinger op het sein-apparaat. Toen de stroom van telegrammen maar niet ophield, zwichtte de kolonel tenslotte en gaf zijn zegen. Het paar trouwde en ging in Riochacha wonen. Toen Louise echter zwanger werd eiste de kolonel dat zijn dochter in Aracataca het kind ter wereld zou brengen. En aldus werd Gabriel in het huis van zijn grootouders geboren, als eerste van de 16 echtelijke en talrijke buitenechtelijke kinderen die later zouden volgen.
Voor de grootmoeder, Doña Tranquilina, afkomstig van het stoffige zongeblakerde schiereiland Guajira met zijn Indianen, smokkelaars en ‘brujos’, bestond geen grens tussen levenden en doden. Ze hield gesprekken met overleden familieleden die op bezoek kwamen en schoof zo leven en dood in elkaar. Het tengere jongetje met zijn enorme zwarte ogen zat ademloos in deze realiteit gevangen. De kolonel, zwaar en buikig, geteisterd door glaucoom, troonde aan het hoofd van de tafel en vertelde van het leven en sterven van soldaten, van de gruwelijke ‘guerra civil’ waarin 100.000 Colombianen omkwamen. Hij riep beelden op van de gewonden die kermend tussen de pilaren van kerken wegkropen en van de moed en wanhoop, van de lange rijen verworpenen der aarde die tegen de muren van de kerkhoven werden gefusilleerd.
‘Jij weet niet wat een dode denkt,’ zei hij eens tegen het jongetje: een uitspraak die hij nooit meer vergat. Aan de hand van de kolonel bezocht hij rondreizende circussen waar hij tovenaars, clowns en kamelen als een magische realiteit onderging. En in dit zonverschroeide dorp met zijn vervallen houten huizen, belaagd door danseressen en hoeren die door de ‘bananen-boom’ daarheen getrokken waren, bestond er nog een geheel aparte wereld. Achter het kippegaas van de ‘United Fruit’ kon het jongetje sprankelende, blauwe swimmingpools zien waarin lachende meisjes ronddartelden, prille grasvelden waarop glanzende paarden rondliepen en smetteloze tennisbanen waarop blonde ‘gringos’ een bal heen en weer sloegen.
Wanneer Gabo later in interviews over zijn eerste jeugd spreekt komen zijn ouders bleek en onwezenlijk over: hij laat als goede zoon geen kwaad woord horen en hij probeert achteraf een dimensie aan ze toe te kennen, die niet erg overtuigend overkomt. De warmte en het enthousiasme borrelen pas naar boven wanneer hij het over zijn grootouders heeft. Als van iemand gezegd kan worden dat hij als het ware een generatie heeft overgeslagen dan is dat wel Gabo - in al zijn werk zijn sporen terug te vinden van de wereld van Doña Tranquilina en Coronel Márquez. Zij zijn als het ware de ijkpunten in de wereld van zijn verbeelding. Toen Gabo 8 jaar oud was stierf zijn grootvader en zijn leven in Aracataca werd als met een mes afgesneden.
| |
Plechtstatig
Hij ging naar Bogotá: ‘Een verre en lugubere stad, waar al sinds het begin van de zestiende eeuw een meedogenloze motregen viel.’ De verschrikkelijke eenzaamheid van deze jeugdjaren onderging hij als ‘een straf en die ijskoude stad als een onrecht.’ Zo triest en verlaten was hij dat hij zondags de hele dag in de tram rondreed van begin naar eindpunt en zo weer terug. Hij zou nooit wennen aan de formele, gesloten, plechtige Colombianen van het hoogland en zou later zeggen: ‘Ik ben bang voor plechtstatigheid en ik kom uit het plechtstatigste land ter wereld.’
Hij keerde pas terug naar Aracataca toen hij zijn rechtenstudie afbrak om samen met zijn moeder het huis van zijn grootouders te verkopen. Het dorpje kwam hem spookachtig voor, dichtgeslagen door de hitte, vervallen en verlaten.
Dit weerzien was voor hem even belangrijk als de ‘metamorfose’ van Kafka; het leek of in deze straten al honderd jaar eenzaamheid rondzweefde. We weten natuurlijk allen dat García Márquez Colombiaan is.
Maar in wezen behoort hij tot het cultuurgebied door Alexander von Humboldt als volgt afgebakend: ‘Neem een passer en beschrijf een cirkel van Rio de Janeiro tot Washington D.C. en laat binnen deze cirkel alle Caribische eilanden vallen’. De zuidelijke staten van Noord-Amerika, Cuba, Santo Domingo en de
| |
| |
kust van Venezuela en Colombia zijn voor ons herkenbare realiteiten. Faulkner, García Márquez, Cola Debrot en Nicolás Guillén schrijven allen vanuit dezelfde optiek en met een zeer eigen Caribische gevoelswaarde. En García Márquez heeft bij herhaling gezegd: ‘Ik voel me overal een vreemdeling, behalve in het Caribisch gebied.’ Hij is bij uitstek een Caribisch fenomeen en in vrijwel al zijn boeken wordt het schone eiland Curaçao genoemd. Het is dan ook geen wonder dat na de ‘coup de foudre’ van Kafka: ‘Verdomme, dus dat kun je maken’, Faulkner een grote invloed op hem heeft gehad.
| |
Invloed
Naarmate hij bekender werd, ontaardde het zoeken naar schrijvers die hem hebben beïnvloed in een spel. De groten der aarde werden erbij gesleept: Sophocles, Tolstoi, Rabelais, Borges en ga zo maar door, maar in een interview maakte hij op de vraag welke schrijvers hem het meest hebben beïnvloed de snedige opmerking: ‘Dat wisselt om de veertien dagen. Mijn vaste favorieten zijn Sophocles en Conrad. Deze week is Mohammed Ali met zijn prachtige autobiografie favoriet.’ Met andere woorden: ‘cut the crap!’
Ik geloof dat Gabo zwaar werd beïnvloed door Faulkner, en op een andere manier door Borges, Kafka en Virginia Woolf. We weten dat hij van Hemingway en Graham Greene schrijftechnieken heeft geleerd. Hij hield ook van Rubén Darlo en de slechte dichters en gezwollen romans uit de 19de eeuw las hij met plezier en profijt, maar dat Tarzan en de apen nu in alle ernst erbij moet worden gesleept is ‘de grootste onzin’ in optima forma.
Ook de rotvraag die iedere schrijver achtervolgt: ‘Wat vindt U zelf Uw beste boek’, is door hem herhaaldelijk verschillend beantwoord. Het hangt van het tijdstip en van de vragensteller af. Iedere schrijver vindt zijn laatste boek erg goed. Ten eerste is het kind pas ter wereld en ten tweede legt niemand graag een testimonium paupertatis af.
Merkwaardig is wel dat hij Honderd jaar eenzaamheid zelden of nooit zijn beste boek noemt, want met dit boek heeft hij op slag wereldnaam gemaakt. Zo zijn er in de metro van Buenos Aires meer exemplaren van dit ene boek verkocht dan van al zijn vorig werk in de hele wereld. Niet alleen werd het in 22 talen vertaald en werden meer dan 6 miljoen exemplaren ervan verkocht, maar ook zijn andere boeken werden herdrukt en gelezen terwijl er groot publiek lag te wachten op De herfst van de patriarch. Hij heeft herhaaldelijk De kolonel krijgt nooit post en Kroniek van een aangekondigde dood zijn beste boeken genoemd.
In 1978 echter gaf hij aan een verslaggever van ‘La Calle’(Madrid) een commentaar dat mij zeer bevalt:
‘Honderd jaar eenzaamheid was al voordat ik het schreef door mij overtroffen. Ik geloof dat mijn beste roman De kolonel krijgt nooit post is. Het is zo dat wat in Honderd jaar eenzaamheid wordt verteld op het leven van iedereen lijkt, en dat het meer succes heeft gekregen dan mijn andere boeken komt door de lineaire, vloeiende en in zekere zin oppervlakkige manier waarop het is geschreven. De herfst van de patriarch is literair gezien veel belangrijker. Ik ben er hoe dan ook van overtuigd dat De herfst van de patriarch mij voor de vergetelheid zal behoeden, wanneer niemand zich meer herinnert of kolonel Aureliano Buendía een historisch personage was of de naam van een straat.’
Met deze uitspraak ben ik het volledig eens. Begrijp me goed: Honderd jaar eenzaamheid is een ‘blockbuster’ van een boek en zit natuurlijk veel geraffineerder in elkaar dan Gabo het wil doen voorkomen. Hier spreekt ook het wantrouwen van de schrijver jegens zijn ‘best-seller’ die hem rijk heeft gemaakt. Hij wantrouwt die enorme oplage.
En dit kon wel eens gerechtvaardigd zijn want een oppervlakkige peiling heeft mij doen beseffen dat op Curaçao tientallen mensen het boek in de kast hebben staan zonder het ooit gelezen te hebben. Het staat naast Oorlog en vrede en Moby Dick stof te verzamelen. Een belezen vriend zei tijdens een receptie tegen me: ‘Ik kon er niet doorheen komen. Toen heb ik de Engelse uitgave gekocht. Pió. Ik snap er geen snars van’.
| |
Paradijs
Laat ik vooropstellen dat ik Honderd jaar eenzaamheid een geweldig boek vind. Macondo is voor mij even tastbaar als Banda Bou en ik heb met alle zeven generaties van de familie Buendía alle honderd jaren intens meegeleefd. Vanaf het moment dat de zigeuner Melquiades Macondo binnentreedt als de slang in het paradijs om José Arcadio Buendía van de
| |
| |
boom der kennis te laten proeven, werd ik meegenomen op een lange, verbijsterende tocht van Genesis naar Apocalyps. De wereld van Macondo, waarin alle ontdekkingen van de mensheid opnieuw ontdekt moeten worden, is adembenemend.
Márquez in Valledupar, 1983, foto: Annette Kentie
Het is een waar genot om de magische proporties van ijs, magneten, sextanten en landkaarten opnieuw te ondergaan. De woede van José Arcadio's vrouw Ursula wanneer hij zijn ontdekking aankondigt ‘dat de wereld rond is als een sinaasappel’ verschilt in niets van de razernij van een hele reeks geleerden vele eeuwen terug toen zulks bekend werd gemaakt. En onherroepelijk komt met de kennis ook het kwaad dit unieke paradijs binnen: de ondergang die daarop volgt is een machtig stuk literatuur.
De verbeelding van Gabo doet me vaak denken aan die van Einstein. Ook Einstein vond een magneet iets heel bijzonders want toen hij op 5-jarige leeftijd een kompas van zijn vader kreeg was het apparaat voor hem niet een bewijs dat het noorden electro-magnetisch is maar een openbaring van het fenomeen en de magische proporties van het electro-magnetisme zelf. En tot zijn dood bleef het voor hem een wonder. En de leer van de relativiteit berust tenslotte op de vraag van de 16-jarige Einstein: ‘Hoe zou de wereld eruit zien als ik op een lichtstraal zat?’ Dit ‘zien met nieuwe ogen’, deze enorme verbeeldingskracht hebben Einstein en Gabo in hoge mate gemeen. Ze zijn de twee grootste dichters der verbeelding van onze eeuw.
Maar er is een dartelheid in Honderd jaar eenzaamheid, een speelsheid waardoor de spanning niet van begin tot eind even strak kan worden volgehouden.
Gabo heeft gelijk wanneer hij zegt dat het boek tot op zekere hoogte oppervlakkig is. Hij bedoelt, naar ik het uitleg, dat hij op een bepaald moment naar links maar ook naar rechts had gekund.
| |
De patriarch
In De herfst van de patriarch is er geen enkele uitwijkmogelijkheid. Het is één lang gedicht in proza en heeft een ongelooflijke ‘density’: het is als een klomp uranium. Technisch is het razend knap want hij gaat in één adem over van de eerste persoon naar de derde terwijl hij als verteller zelf ook nog aan het woord blijft. De patriarch: deze adembenemende, bizarre en monsterachtige man met zijn mismaakte voeten en een testikel als een cocosnoot, zo oud als het oudste reptiel, zo wreed en meedogenloos dat een klok stilstaat als hij ernaar kijkt, deze legendarische en satanische generaal waarin alle Zuidamerikaanse en Caribische dictators terug te vinden zijn, is tegelij- | |
| |
kertijd zo zielig, dat je zin krijgt om te huilen. Ziehier hoe de man, die 2000 kinderen met dynamiet laat opblazen en één van zijn generaals op een enorm zilveren blad, goudbruin gebakken en vers uit de oven, maar in vol ornaat en met 14 pond medailles op zijn borst aan zijn officieren tijdens een feestmaal laat opdienen, ziehier hoe dezelfde man door zijn moeder wordt toegesproken:
Denk aan je toekomst, mijn zoon, want ik wil je niet met een hoed bij de kerkdeur zien zitten bedelen, want ze kunnen je zo van de stoel halen waar je op zit en je kunt niet lezen of schrijven, zelfs niet zingen en je bent geen zeeman of aartsbisschop, denk eraan, je bent alleen maar generaal, en generaals, dat zeggen ze zelf, dienen nergens anders voor dan om bevelen uit te delen.
Het is zonder meer geniaal om deze geslepen en onverzettelijke tiran heel langzaam in het gevoelsleven van de lezer om te buigen naar een eenzame oude man, een pathetische gevangene in zijn paleis vol koeien en kippen, omringd door leprozen en mismaakten, die in de rozenperken liggen te bedden, tussen hoeren, soldaten en officieren die alsmaar complotten smeden zodat wanneer hij 's avonds zijn mismaakte lijf op de vloer uitstrekt en zijn hoofd als een kind op zijn arm legt, niet alleen ons mededogen maar ook ons medelijden mét hem is.
García Márquez omschrijft dan ook treffend de inhoud van het boek als: ‘De eenzaamheid van de macht’.
En zij die beweren dat zo'n dictator te ‘fantastisch’ is om waar te zijn krijgen historische voorbeelden voorgeschoteld van dictators die volgens hem ten onzent sowieso allen waanzinnig zijn. Zo heeft Papa Doc eens in Haïti alle zwarte honden laten afmaken omdat één van zijn vijanden zich in een zwarte hond had veranderd; doctor Francia van Paraguay liet per decreet alle mannen op hun 21ste verjaardag trouwen; Maximilián Hernández Martinez van El Salvador liet op een goede dag alle straatlampen in zijn land met rood papier omwikkelen om een mazelen-epidemie te bestrijden: dezelfde Hernández die een pendule uitvond die hij boven zijn bord hield om te zien of zijn eten vergiftigd was.
Deze onschuldige voorbeelden tonen aan dat de werkelijkheid altijd ‘stranger than fiction’ is. Hoewel we in de patriarch alle dictators terugvinden die in onze streken ooit hebben geleefd en nog zullen leven, heeft hem wellicht het meest voor de geest gestaan Juan Vicente Gómez van Venezuela met zijn intuïtie die zo buitengewoon was dat het op helderziendheid leek.
| |
Noodlot
In tegenstelling tot een vreugdevol meeleven met de bewoners van Macondo die allen schijnen te balanceren op het dartele, dansende proza van Honderd jaar eenzaamheid komen we in De herfst van de patriarch in de ban van de onheilspellende, claustrofobische wereld van een onontkoombaar noodlot. De taal is hier poëtisch gesloten: de woorden grijpen in elkaar als haken.
In tegenstelling tot Honderd jaar eenzaamheid gebruikt Gabo in De herfst van de patriarch vaak de techniek van het ‘hardop denken’ om het meest wezenlijke van de patriarch te openbaren. Een Amerikaanse criticus zei op het terras van Avila Beach tegen me: ‘The difference between those two books is One hundred years of solitude somehow makes you happy as hell and The autumn of the patriarch makes you fucking sad!’
Ziehier hoe de generaal mijmert over de gevolgen van zijn eigen dood:
Valledupar, 1983, foto: Annette Kentie
Want hij zei altijd dat denken aan de wereld na je dood net zoiets asgrijs was als de dood zelf, godverdomme, want als ik
| |
| |
dood ga zullen de politici toch terugkomen en de hele rotzooi onder elkaar verdelen net als in de tijd van de Spanjolen, dat zullen jullie zien, zei hij, de pastoors, de gringos en de rijken zullen alles weer onder elkaar verdelen en er blijft natuurlijk weer niets over voor de armen, want die zullen altijd de lul blijven en op de dag dat de stront een cent waard is worden de armen zonder kont geboren, dat zullen jullie zien, zei hij.
Hoezeer zijn leven met dat van zijn land en volk verweven is, wordt het best geïllustreerd door de beroemde kwestie met de electrische stoel die hij als een ‘beschaafd’ executiemiddel wilde invoeren:
Hij had het barbaarse executiesysteem van vierendelen metaarden afgeschaft en hij had geprobeerd de electrische stoel ervoor in de plaats te zetten die de commandant van de landingstroepen hem cadeau gedaan had om te zorgen dat ook wij gebruik konden maken van de meest beschaafde manier van doden, hij had het gruwel-laboratorium in het fort in de haven bezocht waar ze de meest uitgeputteolitieke gevangenen uitkozen om te oefenen met de troon van de dood die het hele electrische potentieel van de stad opslokte met zijn schokken, wij wisten precies hoe laat het dodelijke experiment plaatsvond want dan zaten we even in het donker terwijl onze adem stokte van schrik, we namen een minuut stilte in acht in de havenbordelen en dronken een borrel op de ziel van de veroordeelde, niet één keer maar heel veel keren, want de meeste slachtoffers bleven als een worst in de riemen van de stoel hangen met een geur van geroosterd vlees maar nog wel snuivend van pijn net zolang totdat iemand zo vriendelijk was om hem de kogel te geven om er een eind aan te maken na meerdere mislukte pogingen.
Deze tragi-komische situatie toont aan dat evenzeer als het gehele land zijn slachtoffer is, hij zelf ook onderworpen is aan de uitzichtloze conditie van zijn land.
Om dit te verduidelijken: op Curaçao zouden wij de elektrische stoel ook niet kunnen invoeren want je kan er de donder op zeggen dat de machines van de KAE op het juiste moment om de een of andere mysterieuze reden de toevoer van electriciteit zouden staken.
Ze zijn in elkaar gestrengeld, deze patriarch en zijn land. Kan hij überhaupt anders zijn dan die hij is geworden? Het is een trieste bekentenis die hij aan Monseñor Demetrio Aldous aflegt:
In dit vaderland dat ik niet uit eigen vrije wil gekozen heb maar dat ze me kant en klaar gegeven hebben precies zoals u het heeft gezien, zo is het en zo is het altijd geweest, met die atmosfeer van onwerkelijkheid, met deze strontgeur, met deze mensen zonder historie die alleen maar in het leven geloven en in niets anders, dit is het vaderland dat ze me zonder iets te vragen gegeven hebben, pater...
De droefheid van dit bestaan wordt magistraal door Gabo als volgt samengevat:
Hij was zonder dat hij zich erover verbaasde tot de schandelijke fictie gekomen dat hij regeerde zonder macht, geroemd werd zonder glorie en gehoorzaamd zonder autoriteit op het moment dat hij er in het spoor van de gele bladeren van zijn herfst van overtuigd raakte dat hij nooit meester zou worden over heel zijn macht, dat hij gedoemd was om het leven slechts van de andere kant te kennen, gedoemd om de naadjes te ontcijferen en correcties aan te brengen in de draden van het netwerk en de knopen van de schering van de gobelin van illusies van de realiteit.
En hij zit niet alleen gevangen in het lotsbestaan van zijn eigen volk, hij heeft ook te maken met grotere wereldse machten die hem aan hun wil onderwerpen. Zo legt de Amerikaanse ambassadeur Mac Queen hem eens ongezouten uit hoe het zit, wanneer hij hem zelfs de Caribische zee afperst:
Er is nu geen tijd meer voor discussies, excellentie, de regering werd niet gesteund door hoop of conformisme, zelfs niet door terreur maar louter en alleen door de luiheid van een vroegere, onherstelbare desillusie, gaat u de straat maar op en ziet u de waarheid maar onder ogen, excellentie, wij bevinden ons in de laatste bocht, of de mariniers komen of wij nemen de zee mee, er is geen alternatief, excellentie,
| |
| |
er was geen alternatief, moeder, dus toen hebben ze de Caribische zee in april meegenomen, de scheepvaartkundige ingenieurs van ambassadeur Ewing hebben hem in genummerde losse stukken meegenomen om hem ver van de orkanen weer uit te zaaien in de bloedrode ochtendstonden van Arizona, ze hebben hem meegenomen met alles wat erin zat, generaal, met de weerkaatsing van onze steden, onze angstige drenkelingen, onze demente draken, ondanks het feit dat hij een beroep gedaan had op de meest gewaagde registers van zijn duizendjarige slimheid in een poging om een nationale uitbarsting van protest tegen die roof te ontketenen (...) ik moest in mijn eentje ondertekenen en ik dacht lieve moeder Bendición Alvarado niemand weet beter dan jij dat je beter zonder zee kan zitten dan een landing van mariniers toestaan.
Een tragisch boek, geniaal van begin tot eind en voor altijd behorend tot de allergrootste scheppingen in de wereldliteratuur.
| |
Eén fundament
Alle andere boeken van García Márquez hebben de twee groten tot hoeksteen, ja zelfs moet men zich afvragen of hier niet sprake is van één fundament. Zoals Gabo eens heeft gezegd: ‘Ik geloof dat een schrijver maar één enkel boek in zijn leven schrijft. Soms in verschillende delen.’
Laat ik hier vermelden dat Afval en dorre bladeren het enige boek van hem is waar ik onverschillig tegenover sta. Zoals Newsweek terecht zegt: ‘Faulkner's dead hand lies heavy on that book, a story that in retrospect seems dry and crabbed’.
Zijn andere boeken zijn alle de moeite waard doch slechts twee ervan hebben dezelfde status als Honderd jaar eenzaamheid en De herfst van de patriarch.
Reeds in 1962 verschenen is De kolonel krijgt nooit post, een strak en sober meesterwerk. Bij het lezen van dat boek dringt gaandeweg het besef tot je door waarom Graham Greene, die in een dergelijke omgeving een dergelijk onderwerp zou kunnen behandelen, geen groot schrijver is: omdat Major Scobie in The heart of the matter en de ‘whiskey-priest’ in The power and the glory uiteindelijk de theologische visie van Greene moeten bevestigen. Ze zijn niet autonoom maar de gevangenen van hun schepper.
De kolonel, die wij in vele andere dimensies in de romans van García Márquez terugvinden, is een personage dat in al zijn onbuigzame glorie voor altijd bij je op bezoek zal komen gedurende al de dagen van je leven. In de meest barre omstandigheden in dat desolate dorp onafgebroken wachtend op zijn pensioen dat nooit zal komen, groeit de kolonel naar het geweldig en heroïsch einde van het boek toe. Het andere boek is Kroniek van een aangekondigde dood waarin de oude kwestie van schuld en boete op magistrale wijze wordt uitgewerkt.
Terwijl iedereen in het dorp weet dat er een moordpartij op komst is onttrekt een ieder zich aan het voorkomen van de moord op een wellicht onschuldige man. Zonder te moraliseren of zelfs maar partij te kiezen laat García Márquez zien hoe alle dorpsbewoners onder de meest bizarre doch zeer aannemelijke voorwendselen, zich schuldig maken aan het kwaad van de stilzwijgende medeplichtigheid. Dit boek maakte op mij een diepe indruk niet in de laatste instantie omdat het zo Curaçaos is: wij laten op dit eiland zo vaak misdaden begaan omdat een ieder van ons zo zijn redenen heeft om zijn bek te houden of domweg omdat wij te beroerd zijn om in te grijpen.
| |
Wonder
Een schrijver van formaat als Vargas Llosa heeft een pil van plusminus 700 pagina's aan Gabo gewijd. Aan het einde is opgenomen een eindeloze rij van boeken en artikelen die Gabo heeft geschreven en die anderen over hem geschreven hebben. Ik heb hier niets anders willen doen dan de kaleidoscoop in mijn hand een tikkeltje omdraaien zodat een paar aspecten van deze grote schrijver voor u werden belicht.
Márquez lezen betekent: ontdekken dat bloemen op u neer zullen regenen en vlinders om uw hoofd zullen fladderen, ja, dat u naar de hemel kunt varen omdat alles in dit leven een wonder is.
Dit artikel, geschreven naar aanleidingvan de uitreiking van de Nobelprijs aan García Márquez, verscheen eerder in de Curaçaose krant Ñapa, 7 januari 1983. Met dank aan Mieke Westra voor haar vertaling van de Spaanse fragmenten.
|
|