| |
| |
| |
Nummer 174
Aad van den Heuvel
Gabo
Na het lezen van Honderd jaar eenzaamheid wist ik het zeker: ooit zou ik deze Simón Bolívar onder de Latijns-Amerikaanse auteurs ontmoeten. Eind 1982 gaf een correspondente in een ver land ons een telefoonnummer, het was het nummer van Márquez in Mexico. Daar in het tuinatelier in Pedregal de San Angel, waar Márquez schreef, gehuld in een soort overall zoals vliegtuigmonteurs wel dragen, stond het toestel dat wij zouden kunnen bellen. Een rechtstreekse verbinding met de schepper van José Arcadio Buendía en Ursula Iguarán. Toch zou het nog weken duren voordat er iets gebeurde. Eerst voerde ik Lange gesprekken met Gerard Groen, die ook zeer van Márquez hield en bovendien vloeiend Spaans sprak. Wij wisten het, Márquez hield niet van interviews en televisie was al helemaal taboe. Er diende dus een wel heel gunstig tijdstip te worden afgewacht. Aan het eind van het jaar zou de schrijver naar Stockholm reizen om daar de Nobelprijs in ontvangst te nemen. Misschien was dat moment, zo vlak voor zijn vertrek naar Europa, een goede gelegenheid. Na alweer zo'n druilerige vergadering in alweer zo'n troosteloze Hilversumse vergaderkamer was het zover:
‘Dag mijnheer Márquez, u spreekt met een verslaggever van de Nederlandse televisie.’
‘Hoe is het in Nederland?’
‘De winter nadert.’
‘Hoe koud is het in Stockholm?’
‘Tegen de tijd dat u er bent zo rond het vriespunt.’
‘Dat valt mee. Het sneeuwt er nog niet?’
‘Nog niet. Journalisten uit de gehele wereld zullen u wel achtervolgen?’
‘Ja.’
‘Toch willen wij u vragen of wij u zouden kunnen interviewen.’
‘Wat wilt u? Hoe lang duurt het programma?’
‘Wij zouden nogal lang met u willen praten. Een uur.’
(Lange stilte, dan:) ‘Maar dat is meedogenloos.’
‘Meedogenloos?’
‘Dat is zonder medelijden. Ik bedoel, dat is erg lang.’
‘U bent nu eenmaal nog nooit voor de Nederlandse televisie geïnterviewd.’
‘Sinds ik werd geboren heeft nog nooit iemand mij een uur lang ondervraagd. Is het een vraagen antwoordgesprek?’
‘Ja. We zouden met u willen praten over uw ideeën, boeken, plannen, het verleden, enzovoort.’
‘Maar het probleem is, wanneer doen we dat?’
‘U kunt zelf een voorstel doen.’
‘In Stockholm is het onmogelijk, daar zit mijn programma vol. Daarna, vanaf 14 december, ben ik tien dagen in Barcelona.’
‘Dan zouden wij u in die periode kunnen interviewen.’
‘Belt u mij op 15 december in Barcelona. Ik geef u het nummer van mijn literaire agente Carmen Balcella. Zegt u haar dat u mij Mexico hebt gesproken en dat ik heb gezegd om mij op de 15e te bellen.’
‘Dan zien wij elkaar in Barcelona mijnheer Márquez.’
‘Tot ziens.’
Enig gevoel van triomf werd getemperd door een nadere analyse van het telefoongesprek. Wij mochten hem bellen, maar over een interview had de beroemde schrijver zich verder niet uitgelaten. Balcella was aardig en aarzelend. Als we dat dan echt wilden moesten we maar naar Barcelona komen. Nee, in godsnaam niet met filmapparatuur. Misschien kon zij wel een korte ontmoeting arrangeren. Daar moesten we dan maar nadere afspraken maken. Wellicht lukte dat. Maar hij had ons toch beloofd dat...
‘Ach mijnheer, er bellen zo ontzettend veel mensen.’
| |
Wachten
In Barcelona kozen wij strategisch domicilie in hotel Princesa Sofia waar Márquez op de tweede verdieping twee kamers tot zijn beschikking had. Vierentwintig uur wachtten wij er.
‘Weet je, Gerard, wachten op een Nobelprijswinnaar die tenslotte niet komt opdagen, dat maakt dit vak zo interessant.’
En dan is het plotseling zover: of we maar
| |
| |
willen komen. Het wordt een wonderbaarlijk, kort gesprek met een man die er ouder uitziet dan ik hem van de vele foto's meende te kennen. Hij draagt een paars overhemd, geen das, een bruine broek en een tweed jasje. Rustige ogen, verscholen achter een grote hoornen leesbril. Aardig en soms schuw. Op een lage tafel staat een hoge witte vaas met gele rozen. En dan plotseling, zonder dat hij nog precies weet wat wij eigenlijk willen, komt hij met een voorstel. Hij heeft lang in ballingschap in Mexico gewoond. In juni gaat hij voor het eerst weer terug naar zijn geboorteland, Colombia. Naar het noorden, naar Valledupar. Naar de kust, naar Cartagena. Naar de streken waar zijn verhalen werden geboren. Dan moteen wij hem vergezellen, dat is veel interessanter dan een gesprek ergens in Spanje. Vindt u niet? Dat vinden wij ook en bovendien beschouwen wij het als een hele eer. Maar waarom wij?
‘U komt nu eenmaal van heel ver,’ zegt de schrijver. En ook vele weken later, als we whisky drinken op het terras bij vrienden van hem, of in de huiskamer van zijn ouders gebak eten, zal hij altijd dat antwoord geven.
‘Hij had het voorbereid, verdomd hij had het voorbereid,’ zei Gerard 's avonds. ‘Hij heeft erover nagedacht en - terug naar Arecataca wil hij een cameraploeg mee.’
Bogota, weg van de luchthaven naar de stad, foto: Annette Kentie
‘Maar waarom wij Gerard, een saaie ploeg uit Nederland? Hij weet niets van ons. Wij hebben nauwelijks met elkaar gesproken. Hij heeft de hele tijd alleen maar zo'n beetje naar ons zitten kijken.’
| |
Pava
‘Gele bloemen,’ zo zegt Gabriel García Márquez tegen Plinio Mendoza, ‘zijn belangrijk voor mij. Zolang die er zijn kan mij niets kwaads overkomen. Om veilig te zijn moet ik gele bloemen, liefst rozen, om mij heen hebben. Geen goud, die kleur identificeer ik met stront. Sommige voorwerpen of personen met een slechte smaak hebben een relatie met ongeluk.
Pava noemen Venezolanen dit kwade effekt. Ik mijd die personen. Je moet vooral niet in hetzelfde hotel slapen. Wij logeerden in een appartement aan de Costa Brava. Daar kwam een buurvrouw ons begroeten. Pava. Ik weigerde daar te slapen. Overdag was ik er wel, maar 's nachts niet, ik kon niet anders. Voorgevoelens en intuïtie zijn heel belangrijk. Alle belangrijke beslissingen die ik in mijn leven heb genomen waren intuïtief.’
Misschien was een Nederlandse tv-ploeg daar in Barcelona op Pava onderzocht.
Juni 1983 ontmoeten wij Márquez weer op het vliegveld van de Colombiaanse hoofdstad Bogota. Voor het vliegveld staat een grout reclamebord dat meldt dat het schitterende oeuvre
| |
| |
van Gabriel García Márquez ook op cassette verkrijgbaar is.
Een kale VIP-room met gele rozen. Bij hem is Mercedes, zijn vrouw. Hij leerde haar kennen toen zij nog maar dertien jaar jong was, zo mager als een ijzerdraadje en met dromerige ogen. Márquez is nog immer vriendelijk en afstandelijk. Mercedes, nerveus, zoekt steun bij ons. Ook Chepe, de vaste lijfwacht van Márquez, is zenuwachtig. Het brute geweld in Colombia dat zich ook ooit tegen de progressieve auteur keerde is er altijd en zal zeker nog een eeuw stand houden. Geweld trok door de jaren heen een bloedig spoor door de Colombiaanse geschiedenis, burgeroorlogen tussen liberalen en conservatieven kostten honderdduizenden het leven. Een aanslag op het leven van Márquez wordt maar door weinigen onmogelijk geacht.
De stad Bogota heeft een speciale betekenis voor u?
‘Ja, toen ik als dertienjarige jongen in Bogota aankwam, was dat een traumatische ervaring. Ik kwam uit het Caraïbische gebied. En daar stond ik, 's middags om 5 uur. In een wereld waarvan ik niet het geringste idee had dat hij zou kunnen bestaan. Een wereld waarvan ik de taal niet kende, de sleutels niet had. Een grijze stad, het regende er altijd, een zachte voortdurende regen. De mensen liepen er gehaast over de straat. Allemaal in het zwart geklede mannen. Ik stond op het station en voelde mij ver weg, of ik dood was. Alsof ik voor altijd verloren zou zijn. Ver van m'n jeugd en ver van m'n kindheid. Later heb ik alle hoofdsteden van de wereld leren kennen maar geen enkele stad heeft zo'n indruk gemaakt als Bogota. In geen enkele stad heb ik mij zo als een vreemde gevoeld, zo ver en zo alleen. Later heb ik mij aangepast en geleerd in Bogota te leven. Maar altijd is die eerste herinnering gebleven. Een dergelijk gevoel heb ik noon meer ergens zo gehad.’
Hier in Bogota bent u met schrijven begonnen?'
‘In het derde jaar van het gymnasium probeerde ik poëzie en verhalen te schrijven. Ik tekende toen ook, ik moist niet of ik tekenaar of dichter wilde worden. Maar toen ik naar de universiteit ging kreeg ik toegang tot eigentijdse literatuur. Daarvoor las ik de klassieken maar toen began ik eigentijdse fictie te lezen en begreep ik beter wat literatuur was en ben ik begonnen met het schrijven van verhalen.
Geen verhalen overigens die iets te maken hadden met het leven dat ik toen leidde. Maar bij de dood van een politiek leider, Jorge Liese Beguetan, brak een opstand uit en werd er veel verwoest in Bogota. Ook het pension waar ik woonde ging in vlammen op. Ik verloor alles, mijn eerste schrijfmachine, mijn eerste verhalen. Op dat moment kwam ik tot de conclusie dat ik niet Langer in Bogota kon blijven en ik ben toen naar Cartagena gegaan om mijn studie voort te zetten.
In Cartagena ontmoette ik de direkteur van de krant El Universal, de oude Clemente Zabala. Hij had een redacteur nodig die hoofdartikelen kon schrijven. En zo ben ik begonnen, niet met reportages of korte berichten, nee, ik schreef hoofdartikelen.’
| |
Gele bloemen en vlinders
Het vliegtuig vertrekt naar Valledupar, een stad ongeveer 700 kilometer noordelijk van Bogota in het Caraïbisch gebied. In Valledupar wordt het zestiende Vallenato-Festival gehouden. De vallenato is het lied waarin de oude legenden herleven en waarin ook het soms vrolijke, meestal harde dagelijkse leven wordt bezongen.
Márquez is een Groot aanhanger van deze volkskunst en hij zit samen met de ongekroonde vallenato-koning Alejandro Duràn en de voormalige president van Colombia, López Michelsen, in de jury.
Het vliegtuig is gevuld met vrolijke festival-gangers, bewonderaars van Márquez en argeloze doch vrolijk meefeestende andere passagiers. De schrijver wordt er Gabo of Gabito genoemd, zijn nationale koosnaam. De whisky, zijn lijfdrank, gaat van hand tot hand en de schrijver schrijdt door het gangpad, begroet bekenden en onbekenden en is zichtbaar gelukkig dat hij na achttien Lange jaren terugkeert naar het mythische Macondo. Hij draagt wat hij deze dagen steeds zal dravn: een blauwe corduroy broek, een wijd, wit geborduurd hemd en laarzen die zijn lengte ietwat overdrijven. Het haar en de snor doortrokken met het grijs van de latere jaren en de ogen afwisselend zeer afwerend en dan weer uiterst toegankelijk.
‘Pava of géén pava’ speelt ook hier een rol. Op het vliegveld van Valledupar hebben zich duizenden mensen verzameld. Spandoeken vermelden dat Gabo er werkelijk is. Overal zijn gele bloemen en gele vlinders, de vlinders
| |
| |
die Mauricio Babbelonia met honderden tegelijk volgden in het boek dat de geschiedenis van de mensen hier beschrijft, Honderd jaar eenzaamheid. Ze zijn er allemaal, Pilar, Ternera, de vrolijke tweeling Francesco el Hombre, de Italiaan Pietro Crespi. Ze juichen en ze zingen en omringen Gabriel García Márquez en Mercedes. Zij vieren hun Nobelprijs.
Zo wordt alleen een popster of een voetbalheld ingehaald, denk ik. Maar dit is toch weer. De verhalen van de mensen uit deze streek, hun omstandigheden, wreed, absurd, ellendig, werden door Gabo vertaald en in de hele wereld herkend. Een hoge Zweedse prijs was niet alleen de bekroning voor Gabito maar ook de erkenning dat de mensen hier in de mythische streek van Macondo iets waardevols te melden hadden.
Het is broeierig warm in Valledupar, de majorettes marcheren met hoog geheven blote benen en de fanfare schettert de eerste vallenato muziek. Zenuwachtige autoriteiten wringen zich door de menigte - Márquez dient waardig begroet te worden - maar ze gaan verloren in de menigte, de vlaggen en de vlinders.
‘Oué locura, wat een gekkenhuis,’ zegt Mercedes onthutst maar niet ontevreden. Gabo wordt op de schouders genomen en verdwijnt ergens in een gebouw. Hij is thuis.
De zon brandt weke stukken in het asfalt van de luchthaven.
U kent Valledupar goed mijnheer Márquez?
‘Na Bogota werkte ik dus aan de kust bij de krant. Ik had weinig geld en woonde in rendezvous huizen waar je alleen betaalt om te slapen. Halve bordelen. Je betaalde er anderhalve peso en aangezien ik voor een column drie pesos ontving kostte mijn slaapplaats dus een halve column. Ik werd goede maatjes met de vrouwen die er werkten, ze vormden een deel van m'n leven.
Interessant, want zo kwam ik in contact met een realiteit die ik niet kende. Een vreemde situatie: als ik moest lunchen met de gouverneur liet hij me afhalen door zijn chauffeur in het bordeel. Hier heb ik al mijn belangrijke literaire beslissingen genomen. Hier begon ik bewust alle concrete feiten over mijn verleden te verzamelen. Ik ben toen zes maanden gestopt met schrijven voor de krant en vond een speciale manier om door de streken van Valledupar en Aracataca te reizen. Ik werd verkoper van boeken over geneeskunde, en encyclopedieën in de omgeving van Valledupar, van Villa Nueva tot La Guajira. En terwijl ik langs de deuren ging reconstrueerde ik het verleden van mijn familie. In feite al het materiaal dat nodig was voor Honderd jaar eenzaamheid. En nu ben ik dus weer terug in Valledupar'.
| |
De verstreken tjid
Het feest in Valledupar is nooit afgelopen. De hele dag spelen en zingen de Vallenato-artiesten op het plein. 's Ochtends zijn er bijeenkomsten waar Márquez niet kan worden gemist, 's middags begroet hij vrienden en 's avonds na het optreden van Carlos en Andrés Salas, Simón Martinez, Hugo Gonzales M. en Gabriel Romero Duranango gaat het dansen en het drinken van goede gesmokkelde black-label whisky lang door. Gabo danst met vele jonge vrouwen, het bovenlijf stram en kaarsrecht. Twee uur in de nacht zit hij op de rand van het trottoir, dronken maar serieus.
Het rendez-vous huis in Barranquila waar Márquez woonde,
foto: Annette Kentie
| |
| |
Nee, hij gaat niet met ons mee naar Aracataca waar hij in 1927 of 1928 geboren werd.
1927 of 1928? Dat begrijp ik niet.
‘Het is niet zeker, mijn geboorteacte zegt dat het in 1927 was maar op één of ander moment is er een vergissing in de documenten gemaakt. Maar ik ben er niet geheel zeker van. Ik heb er de voorkeur aan gegeven deze tweeslachtigheid te laten voortduren. Maar het is waar, officieel is het 1928.’
Wij willen naar Aracataca, naar Macondo.
‘Macondo staat voor de hele streek, maar ik ga niet mee. Toen ik in Barranquilla bij de krant werkte kwam mijn moeder met het verzoek haar naar Aracataca te vergezellen om het huis te verkopen. Die reis is voor mij van grote invloed geweest. Ik trof er alles aan precies zoals ik het mij herinnerde, alle huizen in het dorp, alleen was in mijn herinnering alles veel groter. Ik verbaasde mij er bijvoor-beeld over dat de vlekken op de muren van de huizen er ook werkelijk nog zaten. Je kon zien hoe de tijd was verstreken. De tijd was, door niemand tegen te houden, verstreken met vernietigende kracht. Dat was de sensatie die ik onderging die keer in Aracataca. Je kunt dit in mijn boeken terugvinden, de conceptie dat de tijd een element is dat alles onherstel-baar met de grond gelijk maakt. Dat ontdekte ik en op dat moment kreeg ik het gevoel dat ik een schrijver begon te worden. Na mijn terugkeer uit Aracataca schreef ik, 's nachts, als ik klaar was met mijn werk op de krant, Afval en dorre bladeren.’
Plotseling, alsof een wervelwind wortel had geschoten midden in het dorp, kwam de bananenmaatschappij, onmiddellijk gevolgd door de dorre bladeren. Het was een wanordelijke en ontstuimige dorre bladermassa, gevormd door het menselijk en materiële afval van de andere dorpen. Het kaf van een burgeroorlog die telkens onwaarschijnlijker en verder verwijderd leek. Ze waren onverbiddelijk. Ze besmetten alles met hun verwarde massageur, met hun reuk van huidafscheiding en diepverborgen dood. Binnen een jaar wierpen ze het afval van talloze eerdere rampen uit over het dorp, verspreidden ze hun wanordelijke lading puin over de straten. Totdat datgene wat vroeger een straat was, met aan de ene kant een rivier en aan de andere kant een onheining voor de doden, veranderd was in een andersoortig, ingewikkeld dorp dat gemaakt was uit het puin van de andere dorpen. Naar dit dorp kwam, vermengd met de menselijke dorre bladeren en mee-gesleurd door de ontstuimige kracht daar-van, het afval uit de winkels, uit de ziekenhuizen, uit de danszalen. Het afval van eenzame mannen en vrouwen.
(Afval en dorre bladeren)
Mercedes, die Gabo bijna overal volgt, draagt een witte jurk en een gele bloem in het zeer zwarte haar. Ze zegt:
‘Honderd jaar eenzaamheid speelt zich af in het hele gebied. Iedereen hier heeft het magischrealistische boek gelezen. En iedereen vindt zichzelf erin terug. En waarom niet? De voorhistorische eieren bijvoorbeeld bestaan echt. Natuurlijk bestaan ze echt. Ik heb ze zelf gezien, het zijn enorme brokken graniet in de rivieren die door het snelstromende bergwater tot gladde kiezels zijn geslepen. De lezers uit de streek noemen ze nu de eieren van Macondo.’
Macondo was toen een dorp van twintig huizen, opgetrokken uit leem en riet aan de oever van een rivier vol doorschijnende wateren die zich hals over kop naar beneden stortten door een bedding van stenen, glad en wit en reusachtig als voorhistorische eieren.(Honderd jaar eenzaamheid)
De prehistorische eieren van Macondo, foto: Annette Kentie
| |
| |
| |
Macondo
Op de kaart staat Aracataca tussen haakjes als Macondo vermeld. Dat heeft waarschijnlijk geen enkele andere schrijver ooit bereikt.
De buschauffeur in Aracataca voert op zijn met touw, ijzerdraad en Gods beste zegen bijeengehouden verhikel een trots bord: ‘Aracataca, Hoofdstad van de Wereld.’ Dat valt tegen. Het is niet meer dan een wildwest stadje dat bevolkt werd door elkaar op leven en dood bevechtende bananenplantage-arbeiders, militairen, notabelen en gelukszoekers. De wervelwind is verdwenen en bij onstentenis van de bananencultuur resteert een armelijk, suffig ingeslapen dorp onder een blakende, brandende zon.
Pietro Crespi, foto: Annette Kentie
Maar voor de discipelen van Honderd jaar eenzaamheid bleven nog vele tekenen. De straat der neringdoende Turken en het blauwe huis zijn er nog immer. En de stenen, waarmee de klanten zich melden, op het dak van Pilar Ternera, liggen er ook nog. In het huisje woont Elvira Wilson uit Jamaica. Zij zegt dat zij 102 jaar oud is. Is zij Pilar Ternera bij wie Aureliana Buendía zijn maagdelijkheid verloor? ‘Misschien,’ antwoordt zij.
In het café zit een oude, broodmagere man die ons de verzekering geeft dat hik de Italiaan Pietro Crespi is. Ieder hier leest zijn eigen werkelijkheid in het boek dat ooit door iemand werd omschreven als een synthese tussen literatuur, geschiedschrijving, sociologie en tropenkolder.
De importeur zond een Italiaanse deskundige mee. Hij was jong en blond en de knapste en best opgevoede man die men in Macondo ooit had gezien. Hij was zo nauwgezet op zijn kleding dat hij ondanks de verstikkende hitte werkte in een met gouddraad bestikt hemd en een dikke jas van donkerkleurig laken. Een engelachtige man met bleke handen zonder ringen.
(Honderd jaar eenzaamheid)
Van het grootouderlijke huis in Aracataca dat door Márquez aan het begin van zijn schrijversloopbaan verkocht werd, is weinig meer over. Het huis, wit als een duif, is helaas een ruïne.
Het huis werd verbouwd. Op de voet gevolgd door tientallen metselaars en timmerlieden, alsof ze de koortsige hallucinaties van haar echtgenoot had overgenomen, gaf Ursula aanwijzingen over de inval van het licht en de toevoer van de warmte en deelde ze de hele ruimte opnieuw in zonder enig besef te tonen van zijn begrenzingen. Een salon voor de visite, een geriefelijker en koeler vertrek voor dagelijks gebruik, een eetzaal voor een tafel met twaalf plaatsen waarmee de familie met alle gasten kon aanzitten, negen slaapkamers met ramen die uitkwamen op de patio en een grote waranda die tegen de hitte van het middaguur beschermd moest worden door een rozentuin en voorzien moest zijn van een balustrade waarop potten met varens en vazen met begonia's konden worden geplaatst.
(Honderd jaar eenzaamheid)
| |
De patriarch
Cartagena de Indias ligt aan de Caraibische kust. Naar Cartagena en Barranquilla vertrok Márquez toen er weer gevochten werd in
| |
| |
Bogota. Hier zou hij zijn eerste bekende boeken en verhalen schrijven. De oude koloniale Spaanse bouwstijl bepaalt het centrum van de stad en het fort van San Felipe heerst nog immer over de kust en de zee.
Op een plein in de stad staat een prachtig standbeeld, een paar gigantische, in brons gegoten oude schoenen. Zij illustreren de woorden van een bekende Colombiaanse dichter dat de stad wellicht oud en smerig is maar toch ook zo comfortabel als een paar oude herenmolières.
Hier wonen Gabriel Eligio, de vader, en Luisa, de moeder van Gabriel García Márquez. De telegrafist die naar Aracataca kwam om hardnekkig en vasthoudend naar de hand van de mooie Luisa, de dochter van kolonel Márquez te dingen. De aanzienlijke familie stelde de nieuwe minnaar niet op prijs en Luisa werd op een lange, verre reis gestuurd. Maar Gabriel Eligio volgde haar overal met z'n wervende morseseinen. En tenslotte boog de kolonel voor zoveel liefde. Wij wilden ze graag ontmoeten maar die tol van de roem wenste Gabo niet te betalen. Maar wij zeurden eindeloos verder. (‘Gabo’ - in Latijns-Amerika gaat het tutoyeren op de golf van de emoties snel.)
Je bent ook al niet met ons naar Aracataca geweest. En we komen van ver.
Cartagena, ‘De schoenen’, foto: Annette Kentie
‘Ik wil het niet.’
Je bent een dictator, dat is bekend.
‘Hoe bedoelen jullie?’
Je hebt je boek De herfst van deatriarch ooit je meet autobiografische genoemd, een boek dus over een dictator.
‘Ik ben geïnteresseerd in macht, in de geheimen van de macht. Geïnteresseerd zoals vele Latijns-Amerikaanse schrijvers. Er zijn culturele beschavingen die heiligen hebben voortgebracht en denkers. Martelaren en veroveraars. Het enige nieuwe personage dat dit continent heeft gebaard is de dictator. Daar bedoel ik niet de actuele machthebber mee, die is in zekere zin de agent van de belangen van anderen. Nee, ik bedoel de dictators van de vorige eeuw, die waren met al hun wreedheden, hun verdorvenheid een produkt van onze nationale cultuur. Dat is wat ik in De herfst van de patriarch uiteen wilde zetten.
Ik schreef dit boek op een moment dat de roem van Honderd jaar eenzaamheid mij dreigde in te kapselen. En ik begon mij er rekenschap van te geven waar deze faam, als ik niet zou oppassen, kon eindigen. Bij de ijskoude eenzaamheid van de macht. Het is daarom dat ik heb gezegd dat De herfst van de patriarch mijn meest autobiografische boek is.
| |
| |
De moeder en vader van Márquez, foto: Annette Kentie
Het was onmogelijk om een eind te maken aan zo'n enorme hoeveelheid leven zonder een spoor van verschrikking achter te laten. Hiervan overtuigd liet de dictator het opperbevel bijeen komen. Veertien bibberende commandanten die nog nooit zo angstaanjagend waren geweest, omdat ze nooit eerder zo bang waren. Hij nam alle tijd om diep in ieders ogen te kijken, één voor één, toen begreep hij dat hij alleen stond tegenover allemaal. Dus bleef hij met opgeheven hoofd staan, maakte zijn stem luider en spoorde hen tot eenheid aan, nu meer dan ooit vanwege de goede naam van de krijgsmacht. Hij schold hen alle schuld kwijt en liet zijn gebalde vuist op de tafel steunen zodat zij niet zagen hoe hij trilde van onzekerheid.
(De herfst van de patriarch)
Maar nu nog even dat bezoek aan je ouders?
‘Ik wil het niet, mijn moeder houdt er niet van maar mijn vader zou het prachtig vinden.’
| |
De telegrafist
De volgende morgen worden wij uitgenodigd. Opnieuw had de telegrafist gewonnen. In Cartagena wordt een filmfestival gehouden, de film Eréndira dingt mee maar valt niet in de prijzen. Het magisch-realisme van Márquez laat zich vooralsnog beter in woorden dan in beelden vangen. De loftuitingen aan het adres van Márquez, die samen met Mercedes en zijn ouders bij de voorstelling aanwezig is, zijn er niet minder om.
Bij het ontbijt, de volgende ochtend, worden wij door zijn vader opnieuw uitgenodigd voor de doop van het kind van dochter Rita; dat zal die avond zal plaats vinden. Mijn collega Groen kan het uitstekend vinden met de vader, een 81 jaar jonge, kaarsrechte man die ons trots verzekert dat hij zestien kinderen heeft: twee vóór, elf in en drie buiten zijn huwelijk. Samen zorgden zij voor een vruchtbaar vervolg van 56 kleinkinderen en 14 achterkleinkinderen. Alom wordt hij ‘de telegrafist’ genoemd maar weinigen weten dat hij vier jaar medicijnen studeerde en in Aracataca geruime tijd een homeopatische winkel heeft gehad. Wat vindt hij het beste boek van zijn zoon? ‘De kolonel krijgt nooit post. Dit beschouw ik als een literair juweel.’
De kolonel ging nog voor het gefluit van de boot naar de haven. Als laatste legde de postboot aan. De kolonel keek gespannen en weinig op zijn gemak toe. Op het dek, vastgebonden aan de pijpen van de stoomboot en beschermd met wasdoek, zag hij de postzak liggen. Vijftien jaar wachten had zijn intuïtie verscherpt. Vanaf het moment dat de postbeheerder aan boord ging, de zak losmaakte en over zijn schouder gooide, hield de kolonel hem in de gaten. De dokter vroeg: ‘Niets voor de
| |
| |
kolonel?’ De postbeheerder begon de kade af te lopen en zei zonder om te kijken: ‘De kolonel krijgt nooit post.’
(De kolonel krijgt nooit post)
De telegrafist, foto: Annette Kentie
Dan reciteert de vader van Gabo een tweetal gedichten van eigen hand, hij schrijft ook zelf: verzen, proza. Zijn vrouw komt veel voor in de boeken van Gabo, hij niet.
‘Dat is waar, maar toch speel ik wel een rol in passages die alleen de familie herkent. Maar het zijn met name de grootvader en de grootmoeder die in zijn boeken voorkomen. Gabo en ik hebben altijd een verhouding met elkaar gehad van de strenge vader en een gehoorzame zoon. Daarom hebben wij ten opzichte van elkaar geen uitingen gekend van intimiteiten.’
Gabo, hoe is je verhouding met je vader?
‘Er schijnt een moderne techniek voor het fokken van kippen te bestaan. De hennen worden met een speciaal soort produkten gevoed zodat er geen haan meer nodig is. Mijn vader vertelt dat ik mezelf beschouw als een zoon van zo'n hen die geen haan nodig had. Geboren zonder vader. Maar tussen ons is het geen probleem van wel of niet affectie hebben voor elkaar.
Het is bij beiden een probleem van persoonlijke gevoeligheid. Ik heb een gevoeligheid die heel dicht bid de wereld van mijn moeder ligt, bij de wereld van mijn grootouders, die mij hebben opgevoed. Mijn vader komt uit een ander gebied, uit een compleet andere culturele streek. Maar onze relatie is altijd heel goed geweest.’
Ook je moeder leest al je boeken?
‘Wel, zij leest ze op een heel speciale manier. Zij begint achterin. Ze kent mijn boeken van binnen, als was het de voering van een kostuum. Ze wil weten hoe ze van binnen genaaid zijn. Zij kent alle personen en weet waar ze vandaan komen.’
Je bent opgevoed door je grootouders, dat is bekend. Maar waarom was dat?
‘Ja, dat is in het Caraibische gebied niet zo vreemd. Families helpen elkaar. Maar de reden dat ik door mijn grootouders ben opgevoed heeft iets heel sympatieks, en het heeft misschien ook wel literaire waarde.
Mijn grootvader was een kolonel van de burgeroorlogen uit de vorige eeuw. In Aracataca was hij een zeer gerespecteerd persoon. Zij waren zeer gekant tegen een huwelijk van hun dochter met de telegrafist. Tot ze er achter kwamen dat ze het toch niet meer konden tegenhouden. Zonder feest en zonder ruchtbaarheid zijn mijn ouders tenslotte getrouwd. Mijn vader liet zich vervolgens overplaatsen naar Riohacha.
Maar op het moment dat ik ter wereld kwam werd mijn grootvader zo geplaagd door wroeging over de hele gang van zaken, dat hij er op stond dat ik in het huis van hem en zijn
| |
| |
vrouw zou worden opgevoed. Een teken van verzoening. En dat lot heb ik geërfd, want ik ben altijd een verzoenende figuur gebleven. Het bevalt mij om partijen tot elkaar te brengen.
Grootvader Nicolás Ricardo Mar
Grootmoeder Tranquilina Iguarán de Márquez
Het beeld dat ik van mijn grootvader heb, die stierf toen ik acht jaar was, is dat van een zeer dikke man die veel meer at dan alle mensen die ik ken. Hij was kaal en miste een oog dat hij overigens niet, zoals ik aanvankelijk dacht, in een oorlog had verloren. Hij leed aan groene staar. Een groot eter en een fabelachtige neuker. Hij had erg veel kinderen. In het huwelijk maar twee, mijn moeder en een zusje, maar daarbuiten had hij een hele kudde van wel twintig kinderen. Wij kennen ze allemaal want mijn grootmoeder liet ze allemaal naar ons huis komen. Ze zijn allemaal geïdentificeerd en geregistreerd.’
Wie had de grootste invloed op je?
‘Mijn grootmoeder, van haar erfde ik de literatuur, van mijn grootvader de journalistiek. Hij was een man met een groot gevoel voor de realiteit. Hij hield erg van mijn grootmoeder maar hij behandelde haar of ze gek was. Als iemand die leefde in een wereld van visioenen, een andere wereld, vol hallucinaties.’
| |
Nog zoveel plannen
Die avond is de grote kamer van de ouders gevuld met stoelen. Er staat een altaar en steeds meer familieleden komen binnen. Er moeten zeker honderd mensen aanwezig zijn. Als Gabo ons ziet trekt hij de wenkbrauwen op: ‘Alweer die camera, ons contract is nu toch afgelopen?’
‘Zeker, maar we hebben nu een contract met de telegrafist.’
‘Goed, dan is het zijn probleem.’
Hij houdt zich samen met Mercedes opgewekt bezig met de talrijke familieleden. De meesten drinken aquardiente uit de bodega van een zoon. Gabo houdt het bij whisky. Na de doopplechtigheid komt hij naast ons zitten op voorwaarde dat er niet meer gefilmd wordt.
| |
| |
Naast Honderd jaar eenzaamheid vind ik Kroniek van een aangekondigde dood je beste boek. ‘Misschien heb je gelijk, dat boek lijkt het meeste op dat wat ik wilde schrijven. Er zijn allerlei momenten bij het schrijven dat het boek de schrijver begint te domineren. Dat het zijn eigen weg gaat, zich zo aan de auteur opdringt dat deze tenslotte doet wat het boek wil.
De Kroniek is exact zo geschreven als ik dat wilde. En bovendien is het een vorm die ik al zocht toen ik begon met schrijven. Een synthese tussen journalistiek en literatuur. In die zin is het een boek dat mij zeer na staat. Het zou een mooi laatste boek in mijn carrière zijn geweest, maar ja, er waren nog zoveel plannen.’
Op de dag dat ze hem zouden doden, stond Santiago Nasar om 5.30 uur 's morgens op om de komst van de boot waarmee de bisschop zou arriveren, af te wachten. Hij had gedroomd dat hij door een vijgenbomenbos liep, waar een zacht regentje viel, en in zijn droom was hij heel even gelukkig, maar toen hij wakker werd had hij het gevoel dat hij totaal onder de vogelpoepspetters zat. ‘Hij droomde altijd van bomen,’ vertelde Plácida Linero, zijn moeder, mij zevenentwintig jaar later, terwijl ze zich de details van die onaangename maandag weer in herinnering riep. ‘De week daarvoor had hij gedroomd dat hij in z'n eentje in een zilverpapieren vliegtuig zat, dat zonder ergens tegenop te botsen tussen de amandelbomen door vloog,’ vertelde ze mij.
(Kroniek van een aangekondigde dood)
Márquez en filmploeg foto: Annette Kentie
Wat zou nu je laatste boek moeten zijn?
‘Een projekt dat heel lang zal duren, het schrijven van mijn memoires. Niet chronologisch zoals men dat meestal doet, maar in een vorm waarin ik vertel wat de werkelijkheid is achter mijn boeken, waar elke episode uit mijn boeken vandaan komt, wat ik in mijn leven heb meegemaakt. Het is een manier van vertellen die interessant is voor mijn lezers.
Ik heb uitgerekend dat het, bij een goede voorbereiding, een werk wordt van zes tot tien delen. Als ik 400 pagina's af heb moet dat deel worden uitgegeven en dan maar zien hoe het verder gaat. Zo is het systeem dat ik zou willen volgen. Op het moment dat ik de laatste letter op papier zet moet ik sterven, dat zou het mooiste zijn. Maar of het mogelijk is?’
|
|