Armando heette Ravana, een demon, een duivel die zich in de schoonste mensengedaante kon veranderen, maar wel tien lichamen had.
In een gevecht werd zijn hoofd 101 maal van zijn romp geslagen, en zijn heerlijke bestrijder, Raman, moest tenslotte gebruik maken van het verschrikkelijkste aller wapens, Brahmastra, hem door de schepper aller dingen geschonken. De aarde schudde en beefde; als het noodlot schoot het wapen, dat de energie van alle elementen bevatte, uit Raman's boog in het hart van Ravana en hij viel neer, Ravana. Het Ramayana-epos is de strijd tussen goed en kwaad, die in duizenden jaren onbeslecht is gebleven.
Wat had Ravana misdreven? Hij had de vrouw van Raman ontvoerd, hij was trots en verleidelijk. Wij, doden van nu, kunnen deze daden niet meer opbrengen, wij bezitten geen vrouwen, verleiden niet de vrouwen van anderen, wij zijn geslachtloos en wonen in de Kali Yug, de duistere tijden van meedogenloosheid.
Om zijn vrouw Sita (wier schoonheid zich door niemand laat beschrijven) te redden, mobiliseert de goede, heerlijke, moedige en verheven koning Raman alle apen ter wereld, hij slaat een brug tussen India en Ceylon; de god der zeeën heeft hem beloofd die brug te zullen dragen; en can vindt uiteindelijk het zojuist beschreven gevecht plaats. Na veertien jaar komt Raman zijn vrouw, de schone, deemoedige en trouwe Sita redden; maar verstoot haar naderhand, als zij van hem zwanger is, omdat zij zich eenmaal, tegen haar wil, aan Ravana had moeten geven toen deze haar met zijn Hemelse Wagen had ontvoerd uit het bos, waar zij de huwelijkse staat bedreef.
Dit ogenblik moet ik woordelijk vertalen, want hier komen wij bij de misdaad aller tijden, de misdadige schildering van al onze daden, die Armando heeft gemaakt en nog maakt, al is het niet meer in het rood van bloed en ontucht, maar in het zwart van dood en haat.
Gaten die in onze lichamen vallen van schaamte, pestbuilen die openspringen en slachtoffers vol schaamte maken.
‘Ravana stuurde de Vliegende Wagen in de richting van de stad Lanka, en nam Sita met zich mee. Ravana verkrachtte haar en gevoelde de hoogten van lust, toen hij haar nam op zijn schoot, toen hij haar zette op een slang van kwaadaardig gif.’
U kent Ravana nu, al kent u de Ramayana niet, dit boek dat uit overlevering bestaat, uit waarheid en de geschiedenis der eerste Ariers, dat 3000 jaar geleden, toen de mens in schrift ging geloven, werd opgetekend door de dichter Valmiki.
Ik heb u nader tot Armando gebracht, al gelooft u niet meer in doodsangst en schrik.