| |
| |
| |
Henk Niezink
Armando en Berlijn
De notities die Armando vanuit zijn woonplaats Berlijn naar Nederland zond, werden gebundeld in drie boeken: Uit Berlijn (1982), Machthebbers (1983) en Krijgsgewoel (1986). Het is een fascinerend drieluik geworden over een bijzondere stad en haar huidige en vroegere bewoners. Maar wat meer is, de notities geven ons inzicht in het menselijk tekort, de schuld die op ons allen drukt.
Armando ziet en luistert scherp. Hij bezit een bijzondere gevoeligheid voor sporen uit het verleden, vooral als het sporen zijn die veroorzaakt zijn door ‘krijgsgewoel’. En in Berlijn zijn dat er vele.
Oorlog, schuld en medeplichtigheid, de smalle marges tussen goed en kwaad en dus tussen daders en slachtoffers, mensen in uiterste situaties, de onaandoenlijkheid van de natuur... dit zijn hoofdthema's in Armando's werk. Maar wie nu denkt dat deze loodzware thema's hebben geleid tot loodzware notities, heeft het mis. Armando noteert zijn observaties uit heden en verleden in korte, bijna neutrale zinnen, waarin dikwijls mededogen en een laconieke humor doorklinken.
Het werk van Armando wordt gedomineerd door de Tweede Wereldoorlog. 'De oorlog - het effect ervan op de medemens - is voor hem als beeldend kunstenaar en schrijver nog altijd van verstrekkende, soms bijna obsessionele betekenis: het slachtoffer; de dader. ‘De Plek’. (Hans Verhagen in de inleiding van Geschiedenis van een Plek).
In 1940 was Armando elf jaar. De oorlogsjaren hebben hun stempel gedrukt op zijn karakter, zoals op dat van al zijn leeftijdsgenoten. ‘Je hebt een verleden, een heden, een toekomst en je hebt een verleden dat gekleurd is door de herinnering,’ zegt hij zelf. Over dit laatste schrijft hij. Het kan ook niet anders. Hij heeft ons in zijn met de Multatuliprijs bekroonde boek De Straat en het Struikgewas (1988) een blik gegund in dat door herinneringen gekleurde verleden: Zelf noemt hij deze roman-infragmenten ingehouden autobiografisch.
Alles wat erin aan de orde komt, heb ik in een of andere vorm meegemaakt. Op straat en achter, voor of in het stuikgewas gebeurden zeer belangrijke dingen voor me.
| |
Jeugd
Armando wordt in 1929 geboren in Amsterdam. Als hij vijf jaar oud is, verhuist hij met zijn ouders naar Amersfoort. Deze overgang van de grote stad naar de buitenrand van een provincieplaats in een bosrijke omgeving zal stellig hebben bijgedragen aan zijn latere geobsedeerd- zijn door bomen, struiken, bossen en vooral bosranden:
-Een stad gaat tot hier en niet verder. Het is van groot belang de randen van de stad, het grensgebied dus, in ogenschouw te nemen. Een stad heeft aan alle kanten wegen en weggetjes die elders hun toevlucht zoeken: ze verlaten de stad, ze brengen de reiziger naar buiten, ze willen weg.
Ik gaf de voorkeur aan de stadsrand waar de korzelige bossen begonnen en waar een weg naar een andere streek wilde die mij beviel, zoals die naar de hoofdstad, waar ik geboren was en waar ik nog steeds thuishoorde.
-De vader riep de moeder, z'n vrouw: er is oorlog.
Er stond een man op straat die ‘er is oorlog’ schreeuwde. Toch was het prachtig weer. De oorlog breekt uit, de oorlog is uitgebroken.
Wie had dat gedacht: de vijand had, zonder de oorlog verklaard te hebben, ons land overvallen. Met of zonder oorlogsverklaring: het was oorlog.
De stem van de omroeper. Hij somde op en beschreef, hij wist van geen ophouden. Je kon er, als je dat wilde, de hele dag naar luisteren, maar ik had iets anders te doen, ik was tien jaar, ik ging op zoek.
-Vanaf het moment dat er niet meer gevochten werd vertoonde de vijand zich openlijk aan iedereen die kon zien.
De vijand vertoonde menselijke trekken. Hij liep gewoon door de straat, in een groep of alleen. Hij ging zelfs wel eens een winkel binnen.
Omdat de vijand zichtbaar was heb ik hem zo vaak als het maar kon bezichtigd. Er zat niet anders op.
| |
| |
Armando, foto: Steye Raviez
| |
| |
-Goed, plekken veranderen, dat weet ik ook wel.
De bomen worden omgehakt, er wordt een weg aangelegd: plekken veranderen. Dat is beroerd genoeg.
Maar deze verandering was wel erg ingrijpend, was veel ingrijpender. De plek zag er nagenoeg hetzelfde uit, maar had een boosaardige trek om de mond gekregen. Het was een liederlijk bos geworden. Prikkeldraad. Wachttorens. Afval. Teer. Tot alles in staat.
Het is verleidelijk, nog meer te citeren uit De Straat en het Struikgewas. Het is bewonderenswaardig hoe trefzeker hij de sfeer van die dagen, de herinneringen van het jongetje dat hij toen was, heeft gevangen in de 260 pagina's die het boek telt.
Ik ben van dezelfde leeftijd als Armando en weet hoe wij als jongetjes een geromantiseerd beeld hadden van wat een oorlog zou zijn. Een spannend jongensboek zou tot leven komen, Karl May-achtige toestanden. Armando schrijft:
Toen ze terugreden, zei de ene jongen: ‘Ik vind oorlog leuk’, en hij kreeg een kleur. Hij had natuurlijk gelijk, maar je mag zoiets niet zeggen. Dat wist ie ook wel, anders had ie geen kleur gekregen.
In Gerard Reve's novelle De ondergang van de familie Boslowits komt een passage voor waarin een paar jongetjes een Amsterdamse bioscoop bezoeken. Het is april 1940. Zij zien in het filmjournaal beelden van elkaar beschietende oorlogsschepen. Het kan hun goedkeuring niet wegdragen: niet spannend genoeg.
Wat ze wèl spannend vinden zijn beelden van straatgevechten, man tegen man, liefst met de bajonet. Maar niet te lang, anders gaat het vervelen.
Deze observatie toont hoe weinig benul die jongetjes hebben van wat een oorlog werkelijk is, maar ook dat de fascinatie door geweld kennelijk iets is dat ingebakken zit in de mens. Een vijand in onszelf. Armando gebruikt dan ook niet het woord ‘Duitser’, maar spreekt over ‘de vijand’. De marges tussen onderdrukker en slachtoffer zijn soms kleiner dan wij wel zouden wensen.
Veelzeggend is dan ook het motto van Chamisso dat hij aan De Straat en het Struikgewas meegaf:
Ich bin der Zeiten ohnmachtiger Sohn, nicht wir machen was wir machen, wir werden geschoben, sind Werkzeuge.
| |
Het kamp Amersfoort
Vreemd, bedreigend, fascinerend moet voor een daarvoor ontvankelijke jongen het concentratiekamp Amersfoort zijn geweest. Vanuit het raam van zijn slaapkamer zag Armando de zoeklichten die de bewakers hielpen ontvluchtingen te voorkomen. Het was voor hem verboden gebied en bezat dus de aantrekkingskracht van het verbodene. Als je langs de bosranden liep, kon je alleen maar vermoeden wat daar gebeurde tussen de beulen en hun slachtoffers.
In een interview met Armando uit 1971 staat een intrigerende zin:
Hijzelf raakte er in een situatie verzeild, waarbij hij uit lijfsbehoud een handeling pleegde die uit zijn gedichten wel ongeveer te reconstrueren valt.
Jaren later, in 1988, schrijft hij explicieter over deze traumatiserende gebeurtenis, maar objectiveert deze door er in de derde persoon over te schrijven:
Op een zomeravond liep er een jongen in het bos.
Omdat zoals gezegd het boek ‘ingehouden autobiografisch’ is, weten wij niet of Armando werkelijk een vijand heeft neergestoken. Het geobsedeerd-zijn door de schuldproblematiek rond dader en slachtoffer wordt er hoe dan ook begrijpelijk door. En ook de scherpe blik voor het contrast tussen het idyllische landschap en de afschuwelijke gebeurtenissen waarvan het getuige was. Het landschap moet er dus weet van hebben en wordt daardoor als het ware medeplichtig.
In de optiek van Armando krijgt de natuur menselijke trekken en trekjes. Ik geloof dat er daarbij sprake is van méér dan een stilistische eigenaardigheid gebaseerd op associaties van plekken met gebeurtenissen.
In de ontwikkeling van kinderen komt een fase voor van magisch denken. Later, tot in de volwassenheid, kan deze vorm van prelogisch, emotioneel denken zich voordoen bij innerlijke en uiterlijke dreigingen van onheilspellene
| |
| |
of overweldigende aard.
Magisch denken heeft ook een functie bij psychische afweermechanismen, zoals verdringing, isolering, projectie, identificatie en sublimering. Het komt mij niet onlogisch voor, dat een of meer van deze mechanismen een belangrijke rol hebben gespeeld bij Armando's ontwikkeling als literair en beeldend kunstenaar.
In 1963 kondigt hij ‘het einde van de Renaissance’ aan:
Voor het eerst in de kunstgeschiedenis levert de kunstenaar geen commentaar op de werkelijkheid. Niet bemoraliseren. Niet parodiëren. Niet ironiseren. Maar intensiveren.
Armando, Selbst 1979
Die intensivering moet dan bereikt worden door fragmenten uit de realiteit te isoleren of te annexeren.
Maar waar zit de mens Armando in deze flarden werkelijkheid, deze ready-mades? Waarom isoleert, conserveert en intensiveert hij brokjes werkelijkheid? Om zichzelf niet bloot te hoeven geven?
Vele jaren later bekent hij in een interview dat hij in die jaren een niet zo aangenaam mens moet zijn geweest: ‘In Nederland is er ongeveer tot de aanvang van de jaren zeventig alleen maar op me gescholden’.
Het beeld dat dan van Armando bestaat is dat van een in het zwart geklede macho-figuur, amateurbokser, parachutespringer, die op z'n zesentwintigste levensjaar wilde tekenen voor het vreemdelingenlegioen. De fascinatie voor geweld en ‘de schoonheid van het kwaad’ is gebleven, alsmede de fascinatie voor de daders. Maar als in 1973 Armando's Dagboek van een Dader verschijnt, wordt duidelijker wat de bron is waaruit al zijn werk tot stand komt: de eigen herinneringen. Hij schrijft over de emotionele relatie die kan ontstaan tussen slachtoffer en dader, waarbij een omkeringsproces kan plaatsvinden. Het is het afweermechanisme van de identificatie.
En dan, in 1980, is Armando terug bij zijn jeugd in Amersfoort. Samen met Hans Verhagen schrijft hij het boek Geschiedenis van een Plek, waarvan eerder een avondvullende T.V.-film op het scherm was gebracht. Zij beschrijven wat plaatsgreep op een onschuldig stuk heide, in het hart van Nederland, waar tot in de jaren '30 werd gespeeld, gefietst en gevreeën. Armando keert terug naar de plek waar het concentratiekamp was en ‘dezelfde ouwe bomen, verstrooid gegroepeerd, stonden erbij’.
| |
Schuld
Armando schrijft over schuldige plekken. Zoiets is ongebruikelijk, want ‘schuldig’ is een kwalificatie die alleen bij mensen past.
Schuld veronderstelt keuzevrijheid. Wie niet in staat is te kiezen, kan moeilijk schuldig worden verklaard. En plekken kunnen niet kiezen.
Toch spreken we ook over heilige plaatsen of het heilige land. In wezen geldt hier hetzelfde.
| |
| |
Wij zijn er alleen meer aan gewend. De oorzaak van dit wonderlijke taalgebruik ligt in Armando's jeugdervaringen.
De lading van het woord schuld is naar mijn mening ook een andere dan de gebruikelijke. Wanneer iemand in een extreme situatie terecht komt, kan dat aanleiding zijn tot een verkeerde beslissing. De schuld die door die beslissing wordt veroorzaakt, blijft een persoonlijke schuld, maar de situatie kan - ter rechtvaardiging van het eigen gedrag - als medeplichtig worden gezien. Naar analogie hiervan kunnen ook de plekken waar iets schuldigs is gebeurd, medeplichtig en dus medeschuldig worden verklaard.
Schuld is steeds een complexe situatie. Behalve de persoonlijke schuld zijn er ook nog de collectieve en de historische schuld als cornponenten van de leefsituatie van individu en gemeenschap. Het deel-uitmaken van een volk, een stad, een familie kan een verbondenheid betekenen die tot medeverantwoordelijkheid voert. Ook het deelgenoot zijn van een generatie, het leven in dezelfde tijd kan zo'n band veroorzaken.
Na de Tweede Wereldoorlog werd het probleem van de collectieve schuld van het Duitse volk actueel. Het had immers als geheel een bende misdadigers aan de macht geholpen en de successen van het Derde Rijk toegejuicht. De misdaden in naam van dit Rijk bedreven waren zo gruwelijk, dat veel Duitsers reageerden met de schuldvraag te verdringen: ‘Wir haben es nicht gewuszt’.
Nog in 1967 verscheen in Duitsland een studie over het ‘onvermogen om te rouwen’. Maar dit alles was nog veel te abstract. Pas toen de slachtoffers een gezicht kregen in de Amerikaanse televisie-serie Holocaust, die ook in Duitsland werd uitgezonden, brak er iets en werden aan Duitse vaders door hun kinderen indringende vragen gesteld over hun oorlogsverleden. Merkwaardig en toch ook begrijpelijk.
Ook het Duitse volk bestond uit daders en slachtoffers.
Om Armando's ambivalente relatie tot Berlijn te begrijpen, moeten wij ons enkele dingen goed realiseren.
Voor de overgrote meerderheid der Nederlanders was Berlijn tussen 1940-1945 de hoofdstad van een duivels rijk. Daar zetelde de regering, daar was het hoofdkwartier van het leger, daar kwam het leugennieuws van het D.N.B. vandaan en daar werden de propagandafilms van de U.F.A. gemaakt. Als Berlijn werd gebombardeerd, ging ons mededogen uit naar de daarbij omgekomen geallieerde vliegers en niet naar de Berlijnse bevolking. Wij wisten niet wat wij nu weten.
Hitler had een hekel aan Berlijn. Hij vond de stad ‘marxistisch, jüdisch, intellektuell und liberal’. Eind 1926 benoemde hij zijn meest intelligente trawant Joseph Goebbels tot ‘gouwleider’ van Berlijn. Deze aanvaardde zijn taak met weinig optimisme. Hij noemde Berlijn roder dan Moskou. Toch zag Hitler in Berlijn de hoofdstad van zijn Duizendjarige Rijk en gaf hij aan zijn architect Albert Speer de opdracht plannen te ontwerpen voor een nieuw Berlijn met gigantische gebouwen en gigantische beeldengroepen van de Nazi-beeldhouwers Josef Thorak en Arno Breker.
Berlijn is in het Derde Rijk een stad geworden vol schuldige plekken en na de Tweede Wereldoorlog een stad in een extreme grenssituatie.
Als Armando in het kader van een cultureel uitwisselingsprogramma met West-Berlijn zich daar als beeldend kunstenaar kan vestigen, denkt hij er een jaar te blijven. Het zijn er inmiddels tien geworden. Hij gaat wonen in het voormalig atelier van Arno Breker, een schuldige plek aan een schuldige bosrand.
Daar begint hij zijn ‘Feindbeobachtun935g’.
| |
| |
Feindbeobachtung, illustratie: Leo Eland
| |
Schuld en boete van een stad
Op 30 januari 1933 wordt Adolf Hitler kanselier. Meer dan 17 miljoen Duitsers hebben, mede onder invloed van de in 1929 begonnen economische crisis, op hem gestemd. Hoewel in Berlijn het aantal Hitlerstemmers beduidend ónder het landelijk gemiddelde ligt, heeft hij ook hier een aanzienlijke aanhang. Op de avond van 30 januari 1933 trekt een fakkeloptocht vijf uur lang door de stad. De Berlijners waren in een staat van ‘collectief delirium’, zoals een ooggetuige het verhaalt:
Het morituri te salutant (zij die sterven gaan, groeten u) van de Romeinse gladiatoren vierde zijn terugkeer in de twintigste eeuw.
De Berlijners spelen met vuur. Op een kille, winderige avond in februari 1933 brandt het Rijksdaggebouw. Op 10 mei 1933 leidt de tot Rijksminister voor propaganda benoemde Dr. Joseph Goebbels de boekverbranding op de Berlijnse Opernplatz. ‘Ich übergebe dem Feuer die Werke von... en dan volgen de namen van schrijvers als Thomas Mann, Karl Marx, Kurt Tuclhsoky, Heinrich Heine, kortom: alle auteurs die de nazi’s niet welgevallig zijn.
In 1936 brandt in Berlijn de Olympische vlam. In 1938 branden de synagogen in de Reichskristallnacht. Tussen de late zomer van 1943 en de lente van 1945 zal heel Berlijn branden. Andere Berlijners zijn in de jaren dertig geëmigreerd of maken hun plannen daartoe. Een groot deel van de intellectuele en artistieke elite van het Duitse volk vlucht naar het buitenland. Anderen kunnen niet meer vluchten en worden opgesloten in het in maart 1933 geopende concentratiekamp Dachau. Weer anderen houden zich stil en passen zich in meerdere of mindere mate aan. Een zeer kleine minderheid pleegt verzet.
Veertien miljoen Duitsers (tweederde van de mannelijke volwassenen) waren lid van de nazipartij of een daarbij aangesloten oranisatie. Hoe groot is hun schuld dat zij een misdadig regime aan de macht hielpen of in stand hielden?
| |
| |
Berlijn heeft zwaar moeten boeten. Na de aanvankelijke overwinningen volgden de bombardementen...
In Berlijn waren meer monumenten en standbeelden dan in Rome en meer bruggen dan in Venetië. Hitler wilde na de gewonnen oorlog de stad nog mooier maken. Hij wilde het hele centrum van Berlijn laten afbreken en herbouwen. Er zou een vijf kilometer lange allee komen van Tempelhof in het zuiden naar de Rijksdag in het noorden. Deze allee zou tweeëneenhalf maal zo lang worden en eenentwintig meter breder dan de Champs Elysées. Hitler had persoonlijk een ongelooflijk groot koepelgebouw ontworpen voor het noordelijk uiteinde. Een gebouw zestien maal zo groot als de Sint Pieter in Rome, waarvan de koepel een diameter had van tweehonderdachtenveertig meter. De zaal zou plaats bieden aan meer dan honderdvijftigduizend mensen. Voor het zuidelijk uiteinde ontwierp hij een triomfboog die tweemaal zo hoog was als de Arc de Triomphe. In de granieten muren zouden de namen worden gegrift van alle Duitse gesneuvelden. Verder zou Berlijn een andere naam krijgen: Germania. Want Hitler hield niet van Berlijn.
In 1943 was het afgelopen met Hitlers overwinningsparades die over Unter den Linden en door de Brandenburger Poort trokken.
Op 25 augustus van dat jaar werden de zuidelijke buitenwijken letterlijk weggevaagd bij de eerste grote luchtaanval op Berlijn. Een nog zwaarder bombardement op 22 november maakte van Berlijn een laaiende fakkel.
Adolf Hitlers ontwerp voor een triomfboog
Wij zullen nooit weten hoeveel rechtvaardigen de stad telde. Dat zij er waren weten wij door de terechtstellingen. Wij weten ook dat Berlijners gedurende de gehele oorlog meer dan vierduizend joden voor de nazi's verborgen hebben gehouden. Een klein aantal vergeleken bij de 173.000 joden die er in 1933 woonden. Maar het gebeurde in het hol van de leeuw.
Toen de Russische legers op 25 april 1945 Berlijn volledig hadden omsingeld, verzekerde Goebbels de Berlijners dat Duitsland de oorlog alsnog zou winnen. Hun commentaar schijnt te zijn geweest: ‘Natuurlijk winnen we, vooral nu we gewoon met de metro van het oostfront naar het westfront kunnen gaan.’
Wat er nog van de stad over is na de bombardementen, wordt in puin geschoten door de 7.000 tanks, 50.000 kanonnen en mortieren, bijna 11.000 gevechtsvliegtuigen en 3.500.000 soldaten die aan beide zijden aan de slag om Berlijn deelnemen.
In juli 1945 wordt te Potsdam besloten de stad te verdelen in een Britse, Amerikaanse, Franse en Russische zône.
De jaren 1946 en 1947 zijn jaren van wederopbouw en hoop, maar al in 1948 begint de Koude Oorlog en de Russische blokkade van West-Berlijn, waar dan twee miljoen mensen wonen, tegenover een miljoen in Oost-Berlijn. Als in 1961 soms 20.000 mensen per dag van Oost- naar West-Berlijn vluchten, wordt door de DDR een muur gebouwd dwars door een dan gedeelde stad.
| |
| |
| |
De Muur
November schijnt voor Berlijn een bijzondere maand te zijn. Veel historisch bela ngrijke zaken gebeuren er in november. Het jaar 1989 vormt geen uitzondering op deze ‘regel’: op 9 november worden de eerste bressen in de Berlijnse muur geslagen.
Die muur loopt 45 km lang dwars door de stad. Maar omdat West-Berlijn zo'n 180 km diep op Oostduits grondgebied ligt, is er om de gehele stadsgrens een muur opgetrokken van maar liefst 160 km lengte. Een betonnen muur van 4,5 meter hoog met een grimmige 300 meter brede strook niemandsland vol verraderlijke obstakels. Gelukkig voor West-Berlijn is het een stad met grote landelijke gebieden: uitgestrekte bossen, akkers, parken en meren.
De muur is tot op de dag van vandaag een lelijk litteken dat het gezicht van de stad bepaalt. Het beeld ervan is in mijn herinnering gegrift tijdens een avondlijke treinreis enkele jaren geleden dwars door Oost- en West-Berlijn. Het was november en het was kil, maar West-Berlijn straalde in een overvloed van licht. Het was er levendig en de welvaart was merkbaar aan de etalages en het verkeer in de drukke straten. Twee keer moest de grens gepasseerd worden en twee keer was het een moeizame gebeurtenis, die herinneringen opriep aan oorlog en bezetting.
Oost-Berlijn was vanuit de trein gezien kil en leeg en vooral donker (op het gele natriumlicht na, dat de muur, de schildwachten en het prikkeldraad verlichtte). Het was een bijna provocerende tegenstelling. Ik kreeg het gevoel, dat de schuld van de Tweede Wereldoorlog alleen nog werd gedragen door Oost-Berlijn.
De wederopbouw heeft in de gehele stad veel van wat nog over was van het oude Berlijn verloren doen gaan. Maar zoals het oude Rome voortleeft in het Forum Romanum, zo zijn er in Berlijn nog ruïnes. Maar anders dan bij het oude Rome, zijn er in Berlijn nog mensen die het verleden hebben meegemaakt. Als Armando zegt: ‘Alle Duitsers cie ouder zijn dan ik dragen allemaal een roman met zich mee,’ dan doelt hij ook daar op. Hij wil de werkelijkheid van toen en nu achterhalen: ‘De realiteit is heel wat interessanter dan wat ik zou kunnen verzinnen’.
| |
Bijzondere gevoeligheid
Armando opent Uit Berlijn als volgt:
Als ik m'n huis verlaat en ik sla linksaf, dan kom ik eerst langs een kleine boekwinkel. Als men daar naar een boek vraagt raken de vier of vijf (daar ben ik nog steeds niet achter) bejaarde dames geheel buiten zinnen. Ze lopen elkaar roepend en vragend voor de voeten, woelen in kasten en laden, zoeken zich, alle vier of vijf, een ongeluk.
Nee, niet gevonden. Wat nu. Opnieuw. O ja, o, waar is het opschrijfboek. Wáár is het boek nu toch, weet jij waar het boek is, ik heb geen pen. Hoe moet dat aflopen. Een paar meter verder staat een hoekhuis, dat tot voor kort in de steigers stond. Gewoon, een huis. Kan gebeuren.
Maar als je zo het een en ander leest en noteert, blijkt dat gewone huis wel toevallig het huis te zijn waar de ‘Rote Kapelle’ in de oorlog een zender had. Van hen die niet weten wat de ‘Rote Kapelle’ was, neem ik bij deze hartelijk afscheid.
Zo'n huis is een plek. Maandenlang loop je langs zo'n huis, best een aardig huis, hoor, en dan ineens is het een plek. Jammer. Prachtig.
Ergens anders in Berlijn. Een grote hoop zand. O niets, maar op deze plek stond toevallig het statige gebouw van de Gestapo, dat wou ik alleen maar zeggen. Nu loopt de muur er vlak langs. En meteen achter de muur, druben dus, staat met gesloten ogen een nazi-bouwsel, een restant van het Reichsluftfahrtministerium. In dat Gestapogebouw gingen mensen in en uit, functionarissen en anderszins, waarschijnlijk waren dat gewone mensen.
Berlijn is een onbekommerde stad die van geen wijken weet. Kijk, hier, waar afval ligt en onkruid groeit, daar stond het fraaie gebouw van het Volksgerichtshof, waar nazi-rechter Roland Freisler de beklaagden afbekte en gretig ter dood veroordeelde. Hij kreeg aan het eind van de oorlog tijdens een bombardement een balk op z'n hersens, dood.
Gerechtigheid. Speurneuzen hebben uitgevonden dat hij vóór '33 ijverig communist was, ik weet niet meer waar, Kassel geloof ik, ik heb m'n enge archief niet bij de hand.
| |
| |
En in dit hotel zijn Dimitroff en z'n kornuiten gearresteerd, vanwege de Rijksdagbrand (27/28 feb.'33).
Het Rijksdagbrandproces vond plaats in Leipzig, thans DDR. De Gerechtszaal is te bezichtigen, alles is gereconstrueerd. Daar zaten de rechters, daar zat de held Dimitroff, daar stond de dikke Göring te schelden, daar zat die en die. Aan Marinus wordt nauwelijks aandacht besteed. Hij was geen partijcommunist, dus een warhoofd, niet belangrijk.
Terug naar Berlijn. Een stad vol blinde muren. Ik kan niet half vertellen hoe mooi blinde muren zijn.
Hier, die begroeide tramrails, die onder de muur doorgaan, kwamen 10 meter verder uit op de Potsdamer Platz, eens Europa's ‘verkehrsreichster’ plein. Als je over de muur heenkijkt zie je dri ben de Potsdamer Platz van nu: een leeg veldje. Versperringen en konijnen. En die bobbel daar links in dat veldje, nou, daar was Hitlers bunker. Daar stond ook de Rijkskanselarij. Is nu een bobbel met gras.
Een stad vol valstrikken. Men waant zich. Deze zwijgzame weg. Aan de ene kant loopt in de laagte een spoorbaantje, aan de andere kant staan naast wat volkstuintjes een paar oude bakstenen gebouwen met pseudobarokke gevel. Was heel vroeger een kazerne. Er zit nu een bouwfirma in. De kelders van dit gebouw waren de voorlopers van de Duitse concentratiekampen. Na de Rijksdagbrand werden daar de politieke tegenstanders door de S.A. in elkaar geslagen.
In de kelders. Je kunt, als je wilt, door de ramen naar binnen kijken. Je kunt er ook langs lopen, van niets weten, doen alsof er niets aan de hand is. Alsof het zomaar een gebouw is, geen plek.
En in deze straten, de Friedrichstrasse en de Wilhelmstrasse. Ja, deze straten, wat daar niet allemaal gebeurd is. ‘Vroeger zeer gezellige straten, o meneer, overal orkestjes, soms alleen een harmonika, leuke winkels, o meneer, dat was daar zo gezellig’.
Nu is het er zo ongezellig dat het mooi is. De muur staat haaks op beide straten en snijdt ze hevig doormidden. Er ontbreken nogal wat tanden aan deze straten en de rest is ook niet veel zaaks.
Dit lange citaat geeft een representatief beeld van Armando's wijze van werken. Opvallend zijn de ‘personificaties’: ‘Berlijn is een onbekommerde stad die van geen wijken weet’ of zoals de slotzin: ‘Er ontbreken nogal wat tanden aan deze straten’.
De Berlijners die hier sprekend zijn ingevoerd zijn oudere Berlijners. Vaak halen zij herinneringen op aan het oude Berlijn. Vrijwel steeds zoeken zij een morele rechtvaardiging voor hun houding in de tijd. Armando registreert hun uitspraken en neemt ze in zijn Berlijnboeken op onder het kopje ‘Flarden’.
Uit deze flarden van gesprekken doemt vooral een beeld op van de oudere Berlijner, die veel heeft meegemaakt en leren relativeren.
De vele alternatieve jongeren die het huidige West-Berlijn telt vallen bij Armando's ‘beobachtung’ door de mand:
Af en toe passeert een groep jongeren die er alles aan doen om er als geboete uit te zien. Zwarte leren pakken, laarzen, beschilderde gezichten en vooral: een lap voor neus en mond. De romantiek van de straatstenen. Hopen dat er wat te knokken valt, er is al zo weinig te beleven.
Voorts alternatieve kleding, een enkele fiets, veel kinderwagens met linkse kinderen erin, een enkele linkse hond. Veel langharige jongelieden, in Berlijn is veel haar nog lang.(...)
Als ze samen aan de macht zouden komen zouden ze elkaar te vuur en te zwaard bestrijden, maar zover is het nog niet, zo mag je niet denken.
Aan het einde van Uit Berlijn geeft Armando een opsomming van nog meer Berlijnse ‘plekken’. Zoals:
S-Bahnhof Grünewald. Vanaf oktober '41 vertrokken hier tot het eind van de oorlog drieënzestig transporten met naar schatting 35.000 Berlijnse joden naar de kampen in Oost-Europa, ongeveer een vijfde van het totaal aantal joden in Berlijn.
Of:
Marienburger Allee 43, Charlottenburg. Huis van de theoloog Dietrich Bonhoeffer. In kamp Flossenburg vermoord.
| |
| |
Armando, foto: Steye Raviez
De structuur van Krijgsgewoel en Machthebbers is ongeveer gelijk aan die van Uit Berlijn: beschrijvingen en foto's van plekken en flarden van gesprekken. In alle drie de boeken komen ‘excursies’ voor naar andere plekken: Bayreuth, Norfolk, Toscane, Salzburg, de Harz, Boedapest, Venetië en Californië.
Het zal niet verbazen dat Armando in het landschap dikwijls weer de schuldige plekken ziet. In Norfolk bijvoorbeeld de resten van de startbanen voor de bommenwerpers die Berlijn hebben verwoest.
| |
De invloed van de Berlijnse jaren
De tien jaar dat Armando nu woont en werkt in Berlijn hebben een ontwikkeling versterkt die al eerder bij hem kon worden geconstateerd.
In zijn beginperiode als schrijver wilde hij - als reactie op de toen overheersende romantische opvattingen der Vijftigers en, wat nog waarschijnlijker is, als bescherming tegen het vrijgeven van de eigen gevoelens - zijn (of lijken) wat hij in wezen niet was: een neutrale waarnemer en registrator van de uiterlijke werkelijkheid.
Een inventarisatie van opvallende kenmerken van Armando's werk levert het volgende beeld op:
- | aandacht voor de mens in extreme situaties, zoals een oorlog er bij uitstek een is; |
- | gefascineerd zijn door het verleden; |
- | het besef van de kleinheid en kwetsbaarheid van de mens in vergelijking met de relatieve onveranderlijkheid van de natuur; |
- | een ‘magische’ benadering van zowel de levende als de dode natuur: machteloze plekken, huilend geboomte, norse landhuizen, een schaamteloos landschap, een geschrokken boompje, afwerende deuren; |
- | In hetzelfde ‘magische’ vlak ligt zijn uitspraak: ‘Er zijn ontzettend veel woorden die voor mij niet mogen. Woorden die ik nooit zal gebruiken’; |
- | zijn voorliefde voor romantische muziek (Richard Wagner) en romantische Duitse schilders als Caspar David Friedrich; |
| |
| |
- | het zien van allerlei contradicties in het leven, leidend tot een sterk gevoel voor de absurditeit van het bestaan; |
- | twijfel aan zichzelf en verbazing over het doen en laten van mensen worden door hem heel vaak verpakt in een laconieke humor. |
Wie dit overziet kan maar tot één conclusie komen: Armando is een weigerachtige romanticus. Alleen mocht aanvankelijk niemand dit weten, want het is altijd Armando's principe geweest zichzelf weg te houden uit zijn werk. Hoe meer hij persoonlijk bij iets betrokken was, des te meer suggereerde hij distantie.
Deze schijnbare afwezigheid van persoonlijke betrokkenheid en gevoel heeft velen op een verkeerd spoor gezet: gevoelsuitingen zijn immers bij uitstek het kenmerk van romantici.
De zich bewapenende jongen Armando zag al spoedig in dat je weerbaar moet zijn in het leven: kwetsbaarheid nodigt uit tot geweld.
Zijn pantser moest zijn gevoelens beschermen. In het geïsoleerde en ommuurde West-Berlijn heeft zich paradoxaal genoeg in Armando een proces voltrokken dat leidde tot grotere openheid. Hij durft nu dingen over zichzelf te schrijven die hij eerst verdrong of in soms duistere metaforen verpakte.
Zijn observaties van mensen in Berlijn maken van de vijand een Duitser en van de Duitser een mens.
Armando's meest ontwapende en ontwapenende boek is De Straat en het Struikgewas (1988). Een boek dat hij naar eigen zeggen al zeker vijftien jaar in zijn hoofd had en waarvoor hij al die tijd aantekeningen heeft gemaakt. Hij zegt hierover:
Ik had het vóór die tijd niet eens kunnen schrijven. Waarom niet? Dat wil ik me niet eens afvragen.
Het antwoord is duidelijk: zowel formeel als mentaal is het schrijven van de Berlijnse boeken voor Armando nodig geweest om zijn ‘ingehouden’ autobiografische roman-in-fragmenten te kunnen schrijven.
Maar de Berlijn-cyclus is meer dan een belangrijke fase in Armando's schrijverschap. Wie de notities uit Berlijn leest, krijgt een indringend beeld-in-fragmenten van een wereldstad en haar recente geschiedenis. En wat meer is: van haar bewoners en van het verschijnsel mens.
De oorlog en de ‘plekken’ zijn symbolen voor de nachtzijde van dat verschijnsel. In die zin zal de oorlog nooit eindigen. En ‘plekken’ zijn er op deze wereld overal.
In een recent interview in NRC-Handelsblad zegt Armando, dat hij nu wel eens elders wil wonen. In Californië, of in New York. Of in Parijs:
Ik heb een lange lijst met adressen waar in Parijs dingen zijn gebeurd. Huizen waar ze hebben gewoond, hotels waar de hoofdkwartieren zaten. Mijn nieuwsgierigheid naar Berlijn is weg, bevredigd.
Het boek is uit.
Uit Berlijn, BB Literair, Amsterdam, De Bezige Bij, 1982, 200 p. |
Machthebbers, BB Literair, Amsterdam, De Bezige Bij, 1983, 184 p. |
Krijgsgewoel, BB Literair, Amsterdam, De Bezige Bij, 1986, 226 p. |
De artikelen in deze boeken verschenen eerder in NRC-Handelsblad. |
| |
| |
In ieder van de drie ‘Berlijn-boeken’ van Armando, Uit Berlijn, Machthebbers en Krijgsgewoel, komen ‘Flarden’ voor waarin hij Duitsers aan het woord laat over hun ervaringen met de oorlog. Armando laat daarbij ieder commentaar achterwege - de ‘Flarden’ spreken voor zichzelf.
In 1989 werden ‘Flarden’ uit Krijgsgewoel in het Engels vertaald door Arnold J. Pomerans onder de titel ‘Snatches’. Een aantal van deze ‘Snatches’ verscheen in de catalogus Damnable Beauty or Resonance of the Past bij een tentoonstelling van Armando's werk in The Fruit Market Gallery in Edinburgh (augustus-september 1989). Deze catalogus werd uitgegeven door de Contemporary Art Foundation, Amsterdam.
Een Duitse vertaling van de ‘Flarden’ bestond nog niet. Speciaal voor dit BZZLLETIN-nummer koos Alice Toledo er zes uit, die door Anne Stolz werden vertaald onder de titel ‘Fetzen’. Eigenlijk is het een merkwaardige zaak: Armando spreekt mensen in het Duits, maakt aantekeningen, vertelt het verhaal in het Nederlands en laat die woorden in het Duits staan, die voor de authenticiteit van het geschrevene belangrijk zijn. Door de vertaling in het Duits keren deze woorden terug naar hun oorspronkelijke context en lijken zich zo te willen onttrekken aan de geladen betekenis die ze binnen de Nederlandse tekst hebben. Om dat te voorkomen zijn ze (ook hier) cursief gedrukt.
De vertaling in het Duits kwam tot stand in overleg met Armando.
Armando, Zeichnung '83
|
|