Bzzlletin. Jaargang 19
(1989-1990)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Han Foppe
| |
Thuis bij het geweldHet is verleidelijk de twee geschetste verschijningsvormen in relatie te brengen met de ontwikkeling van Armando's schrijverschap. Is Armando's werk net als de kunstenaar zelf ook niet een stuk vriendelijker geworden? De - volgens sommigen perverse - onderdompeling in het geweld, die kenmerkend is voor Armando's eerste gedichten, heeft immers plaats gemaakt voor een genuanceerde benadering ervan in het proza uit de jaren '80? Dat is ongetwijfeld waar, maar er is ook nog iets anders. Wie De straat en het struikgewas heeft gelezen, weet dat Armando, die eind jaren '80 van zigeuners een viool aangeboden kreeg, door deze te accepteren bewees, trouw te zijn gebleven aan de tijd waarin hij vooral de straat toebehoorde. In één van de korte hoofdstukken in De straat en het struikgewas verhaalt de verteller - heel opmerkelijk in de ik-vorm - hoe hij van een zigeuner een viool koopt. Dat de zigeuners ook min of meer ‘van de straat’ zijn, blijkt even verderop. Het inmiddels weer als de jongen aangeduide personage ervaart dat de ring die hij van een zigeuner heeft gekregen, ordinair wordt gevonden. De jongens van de straat denken daar kennelijk anders over: ‘Godkelere, wat een mooie ring, laat es kijken.’ Het is niet al te boud in de jongen de schrijver zelf te herkennen. Armando is weer thuis bij de jongens van de straat, een in dit boek enigszins geromantiseerd milieu. Echter, het berekenende personage tijd koppelde de straat aan het struikgewas en dit laatste staat voor ‘de vijand’, ‘schuldig landschap’, ‘het gevecht’. Armando is weer thuis bij het geweld, het centrale gegeven in al zijn werk. Verregaande identificatie daarmee, naar partijloosheid strevende weergave ervan, een mythologiserende benadering, verbale reconstructies van het gevecht... op allerlei verschillende wijzen is Armando in de loop der jaren het geweld te lijf gegaan. Het in de jaren '80 gepubliceerde proza voegde een historische dimensie aan zijn oeuvre toe. Met de autobiografisch gerichte aanpak in De straat en het struikgewas legt Armando de wortels van zijnersoonlijke geobsedeerdheid bloot. Op grond daarvanneemt dit boek een bijzondere plaats in binnen het gehele oeuvre. Armando moge in vraaggesprekken zelf verwezen hebben naar de bronnen van zijn relatie met het geweld, De straat en het struikgewas voert de lezer nog veel indringender daarheen terug. Het lezen van het boek was voor mij opnieuw aanleiding een marsroute te volgen door Armando's werk. | |
Onmetelijke stank mens genaamdOngeveer tien jaar na het verstrijken van de periode die een rol speelt in De straat en het struikgewas, begon Armando in Podium en in Gard Sivik zijn eerste gedichten te publiceren. Menig kritikus reageerde fel afwijzend, vooral nadat in 1964 de Verzamelde Gedichten waren verschenen. Nu is het inderdaad moeilijk zich in te leven in passages als de hieronder geciteerde: | |
[pagina 32]
| |
Armando, foto: Jan van der Weerdt
| |
[pagina 33]
| |
Zweven. de laatste rug uitkotsend, moederlijk
, van fluweel (snijden! snijden!)
, de lengte van een arm (huid open), in slijk hikkend
histeries pus met poten
, hijgend
slechts zijn tanden zichtbaar, donker (donker),
melaatsen strelend, plotseling vertrokken (één oog)
de liefste splijtend (de benen en buik).
festijn? orgie? nee slechts sterven
Toch staat er in de bundel meer dan één gedicht waarin de fascinatie door het gewelddadige een merkwaardige esthetische ervaring oproept. C. Buddingh' verdedigde al in een vroeg stadium Armando's poëzie.Ga naar eind1. De dichter ervan zou er op uit zijn het geweld te begrijpen, vandaar de sterke identificatie ermee: ‘De moordenaar kan men niet begrijpen door van de rechterstoel op hem neer te kijken, maar alleen door in zijn huid te kruipen.’ Of Buddingh' met zijn benadering van die poëzie toen voor de volle honderd procent gelijk had, betwijfel ik. Slechts in een enkele tekst in Verzamelde Gedichten is wellicht iets te bespeuren van een reflectie op het geweld en voorzover dat inderdaad het geval is, is zij nog heel rudimentair. De volgende regels zijn er een voorbeeld van: weet te ontkomen aan die onmetelijke stank mens genaamd
stank mens genaamd van wel 2 meter, die elke avond hem bezoekt
is jij beter is jij fatsoenlijk is jij goed?
zo wordt wel alles, beslopen of vervolgd, wel alles
Het willen doorgronden van de agressie zou in later werk van Armando wél een belangrijke rol gaan spelen. Maar klaarblijkelijk moest de schrijver eerst afstand nemen van een al te persoonlike identificatie met het geweld. De informatieve poëzie die Armando in de jaren '60 in Gard Sivik en De Nieuwe Stijl propageerde, heeft daarbij een cruciale rol gespeeld. Het principe bij het schrijven van poëzie uit te gaan van ‘een konsekwent aanvaarden van de Realiteit’, bracht Armando en zijn geestverwanten ertoe zoveel mogelijk te werken met aan de ‘Realiteit’ ontleende tekstelementen. Zo ontstonden zijn citatenreeksen als ‘Boksers’, de ‘Karl May-cyclus’, ‘cyclus liefde’. Geweld bleef een rol spelen - ‘priem hem precies op z'n strot / godverdomme geen asem meer’ - maar wordt juist door het citaatkarakter vooral verbonden met anderen. Nog meer afstand wordt bereikt in de ‘Karl May-cyclus’, waarin het geweld immers historisch en fictioneel bepaald is. Door het taalgebruik komt De ‘Karl May-cyclus’ op mij zelfs humorististisch over: Hij had bloed gespuwd en twee tanden verloren,
wel een bewijs
dat mijn kolfslag niet bepaald een liefkozing geweest was.
Relativering van het geweld, dacht ik tot voor kort. Maar sinds ik De straat en het struikgewas heb gelezen, waarin Karl May ook een rol speelt, zie ik dat ook deze medaille twee kanten heeft. Het (met Hans Sleutelaar) samenstellen van De SS-ers voerde Armando terug naar de historische bron van zijn fascinatie door het gewed. In een vraaggesprek met de Haagse PostGa naar eind2. zei Armando zelf over zijn ontwikkeling: Als ik puur op de inhoud van mijn werk af ga was ik in de jaren '50 zelf nog helemaal oorlog. In de jaren '60 heb ik daar door de koelheid van die Nul-periode afstand van kunnen nemen. Door het maken van dat boek ben ik me die dingen bewust geworden. En nu hanteer ik ze, godzijgedankt. | |
VerwisselbaarheidDat hanteren van ervaringen en herinneringen kwam aanvankelijk vooral tot uitdrukking in dikwijls cryptische poëzie met een soms sterk mythologiserend karakter. Het motief van het gevecht dat plaatsvindt in een onbewogen blijvende natuurlijke omgeving, die daarom schuldig landschap wordt genoemd, wordt in een breder kader geplaatst: het is klaarblijkelijk inherent aan de schepping. In dit werk zijn dader en slachtoffer dikwijls niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden, de vijand is niet zelden een verliezer. Die verwisselbaarheid valt vooral op in Dagboek van een dader en in Tucht, een bundel die | |
[pagina 34]
| |
naar mijn idee meer dan enig ander werk het karakter heeft van een reconstructie van een ooit plaatsgevonden gevecht.
Armando in 1960, foto: Hans Bruggeman
Er zijn natuurlijk in Armando's oeuvre allerlei plaatsen aan te wijzen die verbonden kunnen worden met de herinneringsbeelden in De straat en het struikgewas; mij trof bij het herlezen van Tucht de grote overeenkomst tussen gedichten als het volgende en het in De straat... beschreven gevecht waarbij een jongen in het bos zich losrukt van de vijand, hem een mes in de buik steekt, waarop deze op z'n knieën valt: het kijkt, het kijkt: de vijand wordt geboren.
ik dacht, ik dacht:
hoe zal de pijn zijn als hij kijkt.
gezien, geknielde: de vijand kijkt.
Dat Armando de vormtechniek van het isoleren en annexeren van teksten, die hij toepaste in de jaren '60, trouw is gebleven, werd duidelijk toen hij in 1981 Aantekeningen over de vijand ubliceerde. Korte notities, observaties, worden afgewisseld met gespreksfragmen- | |
[pagina 35]
| |
ten. De vijand krijgt in ditroza een steeds duidelijker historisch bepaald gezicht. De confrontatie met de vijand trouwens ook: Het mes ging er snel en diep in. De vijand zuchtte lang en schor, toen viel hij. De jongen trok het mes uit de vijand, sloop weg en stak het mes ergens anders diep in de aarde. Het was zo gewoon, het was zo gewoon. Zeker twintig jaar lang dacht hij er niet of nauwelijks aan. Toen ging hij begrijpen dat anderen zoiets op z'n minst ‘een vreemde ervaring’ vinden. O. Nou ja. Hoe had het dan gemoeten?
Armando als co-piloot, 1966, foto: Steye Raviez
Een potentieel slachtoffer van de vijand werd door de situatie een dader. Een plek was getuige. Het struikgewas deed alsof zijn neus bloedde. De vraag die de dader na zoveel jaren stelt, is niet de enige die in Armando's werk aan de orde komt. De drie boeken met gebundelde verslagen - vooral uit Berlijn - die Armando na de Aantekeningen over de vijand publiceerde, bestaan in feite uit een groot aantal vragen die Armando aan de geschiedenis voorlegt. Dat dient nogal eens in het Duits te geschieden, maar dat zegt op zichzelf niet alles; het is uiteindelijk de ‘oorverdovende medemens’ die met enig wantrouwen moet worden bezien. De medemens is nu eenmaal niet ‘goedschiks’. Dat kan trouwens ook over de natuur worden gezegd: Vooral 's nachts hoor je de gevechten, je hoort de strijdkreten, het gejubel van de dader en het gejammer van het slachtoffer. Gemakshalve noemen ze dat vredig. | |
De straat en het struilgewasIn de titel De straat en het struikgewas zijn de twee zelfstandige naamwoorden niet alleen plaatsaanduidingen, zij staan ook voor twee verschillende leefwerelden. De straat verwijst naar het milieu waarmee de opgroeiende jongen die centraal staat in de meeste hoofdstukken, zich het meest verwant voelt: avontuurlijk aangelegde, primair reagerende volksjongens. Het struikgewas is vooral het territorium waar de vijand zich bij voorkeur ophoudt. Schoorvoetend ziet de schrijver zich genoodzaakt toe te geven dat met de vijand in | |
[pagina 36]
| |
de meeste gevallen de Duitser wordt bedoeld. Straat en struikgewas zijn niet streng gescheiden; de tijd - ook in ander werk van Armando een heerszuchtig personage - brengt ze bij elkaar. Vanuit de periferie van de straat zijn er volwassenen, later ook leeftijdgenoten van de jongen, die nauwe relaties met de vijand aangaan. De jongen ontdekt dat zij ‘handlangers’ worden genoemd, een nieuw woord, zoals ‘provocateur’ er een is en ‘geliquideerd’. Hij ervaart ook dat met de komst van de vijand een groepsgevoel is ontstaan: ‘We, men sprak van we.’ Toch zijn de jongens van de straat niet ongevoelig voor de aantrekkingskracht die van de vijand uitgaat. Die van het struikgewas zijn immers stoer, de vijand zingt niet onaardig. Er zijn identificatiemogelijkheden te over. ‘Het bleek dat hij praatte en bewoog: de vijand vertoonde menselijke trekken.’ Loopt de vijand niet op hetzelfde wegdek? Je kunt hem gewoon tegenkomen: ‘Gegroet, este vijand.’ Dat neemt niet weg dat de vijand het geweld vertegenwoordigt. Die gewelddadigheid uit zich ook in taal. Over het terrein waar de vijand een kamp bouwt, merkt Armando op dat de plek nu grondgebied is geworden; daarmee heeft de plek ‘een boosaardige trek om de mond gekregen.’ Er is een nieuw woord te horen: kamp. | |
‘Krachten meten, vechten.’Macht en geweld zijn niet alleen voorbehouden aan de vijand, de jongen wordt er in zijn directe milieu ook mee geconfronteerd. Als je de sterkste jongen wilt wezen, moet je elke dag een koude douche nemen, zegt zijn vader hem. In dezelfde onschuldige sfeer is, dacht ik, de mededeling te plaatsen dat de vader de uitvinder van de stijve boord, mocht hij hem tegenkomen, ‘een hoek’ zal geven of ‘een opstoot, dat kan ook.’ Dat geweld ook macht kan betekenen, wordt de jongen duidelijk als hij het verhaal hoort over ‘blauwe Joop’, die tijdens de keuring voor militaire dienst de eerste de beste onderofficier die hij tegenkwam, een knal voor zijn kop gaf. Geweld loont klaarblijkelijk: nadat ‘blauwe Joop’ de cel waarin hij vast was gezet, in brand had gestoken, werd hij naar huis gestuurd. ‘En wij’, zei de vader, ‘wij moesten mooi vier jaar in dienst.’ Wanneer de jongen volkomen onverwacht de sterkste jongen van de straat, ouder bovendien, tijdens een krachtmeting op de grond weet te krijgen, geeft dat een merkwaardig gevoel van triomf. ‘Krachten meten. Vechten. Steeds vechten’... dat was kenmerkend voor de straat. In hetzelfde hoofdstuk kijkt Armando terug op jongens van een ander slag: op straat deden ze niet mee of ze mochten niet meedoen, ze dolven het onderspit, konden niet eens een bal vasthouden. Maar ook in hùn leven bleek macht een rol te spelen: ‘Ze zouden later de lakens uitdelen. [...] Ze gingen studeren en werden de baas.’ Het is niet toevallig dat Armando in de zin waarmee hij deze beschouwing besluit, een woord gebruikt waarmee in een groot gedeelte van zijn werk macht wordt afgedwongen: ‘Ze beschikten over veel meer wapenen dan de anderen ooit gehad hadden.’
De vijand mag zich van alle mogelijke vormen van geweld bedienen, de jongens van de straat zijn er ook niet afkerig van. Het lezen van door volwassenen opvoedkundig geachte boeken, zoals die van Karl May, blijkt het gebruik van klein geweld te bevorderen: Ze lazen dat er gemarteld werd en dat beviel ze. | |
Het gevecht‘Jongensachtig’ heet het hoofdstuk waarin deze herinnering is te vinden. Jongensachtig is ook het mooi vinden van messen. Met enige jaloezie spreken de jongens van de straat over die waarover Duitse jongens beschikken: dolken met een bloedgleuf. ‘Zelfs als ze weten dat ze het niet mooi mogen vinden, vinden ze het mooi.’ Eén jongen is in het bezit van een mes dat hij op een bijzondere wijze heeft geslepen. Naar dat mes is zelfs één van de hoofdstukken genoemd. Straat en struikgewas... de wegen die hun vertegenwoordigers begaan, willen elkaar nogal eens kruisen. Soms komt het tot een regelrechte confrontatie. ‘Het mes’ beschrijft er één | |
[pagina 37]
| |
waarvan de sporen in Armando's werk nog volop zijn terug te vinden, ook al pretendeert de tijd die te hebben uitgewist. Niet voor niets is dit hoofdstuk vrijwel in het midden van het boek afgedrukt. Immers, wat in ‘Het mes’ is te Iezen,is niet alleen de kern van De straat en het struikgewas, maar ook de kiemcel waaruit de obsessionele geweldsfascinatie in Armando's werk is voortgekomen. In dit hoofdstuk verhaalt Armando hoe een jongen, gewapend met een vlijmscherp mes, in het bos een soldaat tegenkomt, die hem met het pistool in de hand dwingt mee te gaan naar het kamp. ‘Ze liepen langs de bomen en langs het struikgewas...’ Om te kunnen ontkomen, doet de jongen of hij struikelt. Wanneer de soldaat hem in zijn kraag grijpt, steekt de jongen toe:
Armando: Gefechtsfeld, 4-3-1988
De soldaat greep naar het mes, maar de jongen schoof de bevende handen van de soldaat met een ruk opzij en trok het mes er weer uit. Hij zag nog dat de soldaat op de knieën viel en hij rende weg, door het bos. | |
[pagina 38]
| |
Wanneer de jongen later in het bos komt om het lijk te verbergen, blijken anderen dat al gedaan te hebben. Verwoed zoekt hij naar het mes, maar dat blijft onvindbaar. Een regel in één van Armando's vroege gedichten (1959) krijgt in dit licht een merkwaardige lading: ‘het scherp geslepen mes is vermoord’. Het in velerlei verschijningsvormen aanwezige gevecht in Armando's werk komt soms in details overeen met wat in ‘Het mes’ wordt beschreven. In ‘Het mes’ is er duidelijk onderscheid tussen een hij (een jongen) en een ik aan wie de jongen klaarblijkejik het gebeuren heeft toevertrouwd. Die ik blijkt goed geïnformeerd te zijn: Toen hij thuiskwam heeft hij niets verteld. Er was een verrassing, er was een ei voor 'm, hij heeft een gebakken ei gegeten. Het doet er eigenlijk niet zoveel toe zich de vraag te stellen of die ene jongen niet dezelfde is als de jongen, die herkenbaar is als Armando- zoals-hij-zichzelf-herinnert. Wat wel duidelijk is, is dat juist deze persoonlijke gewelddadige ontmoeting van een jongen met een misschien niet eens zoveel oudere tijdgenoot, méér dan alle andere confrontaties met de vijand, Armando's thematiek heeft bepaald. Met het gevecht is alles begonnen. | |
KunstEr is nog iets dat de aandacht vraagt. Op de mededeling dat de jongen na zijn daad het mes diep in de aarde stak, volgt de zin: Eerlijk gezegd vond ik het een prachtig gebaar. Kijk, daar gaat het om: de schoonheid van de euvele daad in een besneeuwd landschap. Die koppeling van geweld en schoonheid is ook een konstante in Armando's werk. In Machthebbers stelt Armando dat boksen met kunst valt te vergelijken: ‘geweld, gedempt door regels, gekluisterd geweld.’ Kunst biedt wellicht de mogelijkheid het geweld te lijf te gaan: ‘Wat blijft ons anders over dan het geweld te stileren, te esthetiseren, te verontschuldigen.’ Het is een opvatting die ook in één van de hoofdstukken van De straat en het struikgewas is te beluisteren. De schoonheid mag dan weliswaar niet pluis zijn, omdat zij dikwijls verbonden is met de plekken waar de vijand huishield, zij is toch het enige waarbij men troost kan vinden. Aan het hoofdstuk ‘Kunst’ gaf Armando een motto uit Nietzsche mee: ‘Wir haben die Kunst, damit wir nicht an der Wahrheit zugrunde gehen.’ De medemens kan het soms zo mooi zeggen.
Bij het schrijven van dit artikel maakte ik gebruik van wat ik eerder schreef naar aanleiding van de toekenning van de F. Bordewijkprijs aan Armando voor zijn bundel Machthebbers: ‘Armando - 'Slechts in het verbazen ben ik een meester’; in: Jan Campertprijzen 1984 - 's-Gravenhage 1984, p. 59-72. |