Later sprak ik hem aan.
Ik zei: mijnheer Armando, ik wilde u iets vragen...
Hij zei: ik heet niet mijnheer Armando, ik heet Armando.
Vanaf die dag kwam ik graag boven en ik keek met meer zelfvertrouwen naar de overige redacteuren, die in kleine werkvertrekken bijeen zaten. Naar Jan Vrijman, die leek te duimelotten op zijn artikelen, naar Simon Vinkenoog, die met een sigaret in de mondhoek als een nerveuze giraffe langs het bureau stapte en wiens boek Zolang te water ik had aangeschaft (door de auteur voorzien van de aardige opdracht: ‘in de hoop dat Cherry niet schrikt van zoveel ellende!’), naar de mild glimlachende Hans Verhagen, naar de in vreemde stiltes wegzakkende Trino Flothuis, naar de goedlachse Joop van Tijn, naar Hans Sleutelaar, S. genaamd, die zijn werk sours voor gezien hield met de schetterende mededeling: tetteretet, ik blaas de aftocht!
In dit geniale gekkenhuis wenste ik opgenomen te worden, zeker men de zeer getalenteerde Betty van Garrel zich aandiende en korte tijd daarna Eelke de Jong. Bowen moest ik zijn, waar een onbekommerde en ongebonden geest heerste, waar een nieuwe worm van journalistiek werd ontwikkeld, waar taal en eigenheid telde.
Vooralsnog begon ik op de tweede etage, onder de striemende en tevens bezielende leiding van mevrouw Sylvia Brandts-Buys, de hoofdredactrice, die al deze opmerkelijke personen had aangetrokken. Na talloze vingeroefeningen voor Naar verheven roddelrubriek ‘Mensen, Dieren, Dingen’ (‘zeg ochtenddrankje, zoek jij eens uit wat een dienstmeisje per week in Rome kost’), werd ik toegevoegd aan de 1-man sterke buitenlandredactie en diende ik aan de hand van artikelen uit Die Welt, Le Monde The Guardian en France Soir een eigen bericht samen te stellen. Zo schreef ik over India, Israël, West-Duitsland, over een machtswisseling in Japan (en Welke consequenties dat voor de handelsbetrekkingen met China zou hebben), kortom, ongehinderd door eniv kennis van buitenlandse taken, vloeide de gehele wereld uit mijn jongenspen.
Mijn grootmoeder vroeg wel eens: hoe was het vandaag op je werk? Goed, antwoordde ik dan, ik heb vandaag een artikel over Portugal geschreven.
Allemachtig, zei mijn grootmoeder. Staat je bromfiets trouwens op slot? Portugal, allemachtig.
Min voortreffelijke leermeester en buitenland-superieur Rph. (Rudolph) Bakker, had tot task de ergste onzin uit mijn artikelen weg te krassen. Hij herstelde met veel geduld alle taal- en vertaalfouten en ontfermde zich toegewijd over mijn stijl: Soms werd de werkdruk hem wel eens te machtig, dan veegde hi; met een grom het gehele eikehouten bureau leeg, ging eronder zitten en rookte zacht mopperend een sigaartje.
Spoedig was het mij toegestaan grotere stukken te schrijven, zoals een door Joop van Tijn gecorrigeerd omslagverhaal over het naziverleden van de Westduitse minister Globke of samen met Rph. een omslagverhaal over de moord op Kennedy.
Op een dag belde Armando mij en vroeg of ik even boven wilde komen. Ik dacht: het is zover. Eindelijk mag ik erop uit. Vaarwel, veredeld vertaalwerk. Ik stak een balpen bij mij, een vers opschrijfboekje en rende naar boven.
Armando's werkvertrek keek uit op de Telegraaf en recht beneden op de Postzegelmarkt, waar oudere filatelistische heren liepen te drentelen en hun zegels aanboden alsof het schuine waar betrof.