Bzzlletin. Jaargang 19
(1989-1990)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Peter van den Hoven
| |
DriedelingWie, op basis hiervan, een categorisering wil aanbrengen kan grofweg van een driedeling spreken. In de eerste plaats zijn daar de dierenboeken uit de beginperiode; vertellingen over naar menselijke maat gemodelleerde dieren, voor jonge lezers tussen 7 en 10 jaar, die Dros' thematiek in statu nascendi laten zien. Hiertoe behoren Het paard Rudolf (1971), Duif maar dapper (1974, in 1982 herdrukt onder de fletsere titel Duif, de dappere duif en Spicht en de burgemeester (1976). Altijdgrijs (1977), over een meisje dat op een Alice in Wonderland-achtige wijze de dierenwereld binnenstapt, is een overgangswerk naar een vijftal realistische jeugdromans. Dat zijn De zomer van dat jaar (1980), Lange maanden (1982), En een tijd van vrede (1983), De witte boot (1985) en De trimbaan (1987), boeken waarin pubers en jonge adolescenten in crisissituaties geplaatst worden waardoor ze gedwongen worden keuzes te maken die het beste uit henzelf naar boven halen. Annetje Lie in het holst van de nacht (1987) en De reizen van de slimme man (1988) vormen een derde groep met een eigen karakter. Zij sluiten tot op zekere hoogte thematisch aan bij de voorafgaande ‘inwijdings’-boeken. Maar aan de andere kant gaat nu de realistische situering van het verhaalgegeven een soort chemische reactie aan met een door fantastische ingrepen gestructureerde verteltrant. Beide boeken onderstrepen nadrukkelijk de literaire ontwikkeling van Imme Dros. Het paard Rudolf, haar debuut, is een ongecompliceerde raamvertelling over de beleve- | |
[pagina 62]
| |
nissen van allerlei dieren op de Witte Boerderij, met Rudolf als ordenend middelpunt. In Duif de dappere duif is de hoofd persoon (deze ‘held in het diepst van zijn gedachten’) meer geprofileerd, en openbaart zich Dros' thematick in de zoektocht naar de overtreffende trap van Duifs mogelijkheden. Spicht, de bijnaam van de onder haar vermeende lelijkheid gebukt gaande merrie Machteld uit Spicht en de burgemeester, overwint haar mindweraardigheidsgevoelens en vindt daarvoor compensatie in de aandacht die ze krijgt als succesvol renpaard.
Imme Dros, foto: Ad van Denderen
Net als in deze boeken bepaalt de sfeer van het sprookje het overgangswerk Altijdgrijs, maar nu wordt tegenover de idyllische natuur de verstorende menselijke cultuur gezet: een waarschuwende behandeling van de milieuproblematiek. Aleid, een meisje dat al op 11-jarige leeftijd grijze haren heeft, stapt de wereld van fauna en flora binnen, en interveniëert als de natuur van plan is zich van de aarde terug te trekken als protest tegen de vernietigende invloed van de mens. Altijdgrijs is net als Niemandsdal (1980), waarvoor Imme Dros het scenario en Harry Geelen het verhaal leverden, een te belerend-didaktisch werk, te voorspelbaar ook om echt te kunnen boeien. | |
Het binnenste van de schelpAltijdgrijs is echter door de karakterisering van de hoofdpersoon interessant, omdat daarin elementen zichtbaar worden die in de realistische jeugdboeken naar voren treden als dramatische hoofdlijnen. Met De zomer van dat jaar, in 1981 bekroond met een Zilveren Griffel, en het vervolg daarop, Lange maanden, beschrijft Imme Dros crisissituaties die het karakter van de jonge hoofdpersoon vormen. In beide op Texel - waar de schrijfster is opgegroeid - gesitueerde boeken is Daan List de sympathieke protagonist. In het eerste boek is hij 12 jaar en een onzekere ‘stuntelaar met woorden’, die aan het eind van de lagere school niet weet waar hij voor moet kiezen, omdat hij vindt dat hij eigenlijk geen capaciteiten heeft die in zijn ogen werkelijk van belang zijn. Daan wordt in het begin van het verhaal geplaatst naast èn tegenover zijn vriend Wubbe Witte, die altijd precies weet èn zegt wat hij wil. Daans probleem is dat hij zijn sterke kanten niet wil zien; ze liggen verborgen in zijn binnenste onder een laag opgedrongen meningen, vermengd met minderwaardigheidsgevoelens: Als ik Wubbe Witte was geweest, had ik kunnen uitleggen, dat ik graag kijk naar dingen. Hoe ze eruit zien. Naar de kleur. Naar hoe oud ze zijn en waar je dat aan merkt. Zulke dingen, waar je niks aan hebt. Met de onorthodoxe hulp van een excentrieke kunstenaresGa naar eind1. leert Daan zijn tekentalent ontdekken, serieus nemen en ontwikkelen. De groeiende vriendschap met Wubbe Witte, de aarzelende beginperiode op het gymnasium en de eerste verliefdheden, eerst op Martje en later, tot zijn eigen verrassing, op de mooie Jetta, spelen hierbij een ondersteunende rol. In Lange maanden - net als De zomer van dat jaar vanuit het ik-perspectief geschreven waardoor Daan in denken en doen scherp wordt geprofileerd - is hij vier jaar verder. Aan het | |
[pagina 63]
| |
eind van de middelbare school raakt zijn leven opnieuw in een stroomversnelling. Jetta, met wie hij nog steeds ‘gaat’, wil eindelijk meer dan handjes vasthouden en zoentjes geven, maar dat stuit bij hem op bezwaren. Jetta's contrasterende gedrag brengt een verschuiving teweeg in zijn opvattingen over lichamelijkheid en seksualiteit, en dat werpt hem terug op de wijze waarop hij in het gezin is grootgebracht: Seks! Bij ons thuis werd over seks niet eens gepraat. Over seks niet en over God niet alsof die twee dingen gelijkwaardige grootheden waren. God en seks waren in onze familieconversatie zoiets als mosselen, je hoefde er maar naar te wijzen en de schep sloot zich hermetisch, het binnenste kreeg je nooit te zien. Dezelfde in het leven van pubers fundamentele gevoelens en ervaringen vinden we terug in het in 1983 met de Nienke van Hichtum-prijs bekroonde En een tijd van vrede dat, deze keer niet vanuit een ik-standpunt maar via een personale vertelsituatie, verhaalt over de lotgevallen van de 12-jarige Eva, vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Hoewel de oorlogstijd nog volop aanwezig is gaat het in dit boek primair om de broze relatie van Eva met Albert, een verhouding vol kinderlijk afstoten en volwassen aantrekken, van ontluikende erotiek en sluimerende seksualiteit, tegen de door de oorlog beïnvloede opvattingen over en gevoelens van vriendschap en verliefdheid. Voor de vroegwijze Eva is een tijd van vrede pas aangebroken als ze haar aanvankelijke angst voor verliefdheid en seksualiteit kan relativeren, haar gevoelens heeft onderzocht, en zich sterk genoeg voelt de werkelijkheid - bijvoorbeeld in de vormvan haar relatie met Albert - kan accepteren.Ga naar eind2. | |
Verstrikt in contradictiesImme Dros is in staat met weinig middelen een scherp psychisch-sociaal beeld van eigentijdse jongeren op te roepen, en dat beeld is in conceptie weinig florissant. De plot van haar boeken bevat de nodige problemen die tot een herkenbare werkelijkheid gevlochten zijn, ze benadert die complexe realiteit echter nooit vanuit een auctoriaal en daardoor vaak belerend standpunt, maar altijd via de focus van een individueel karakter. De witte boot en De trimbaan zijn hiervan krachtige voorbeelden. De hoofdpersonen Jim en Filip worden beiden, in eerste instantie door anderen, geconfronteerd met het feit dat zij al tijdenlang een gemaskeerd emotioneel leven leiden, waarmee zij zichzelf en hun omgeving op afstand houden. Tot er, door een toevallige gebeurtenis, in dat zorgvuldig gecultiveerde gedrag een onherstelbare breuk ontstaat. En ondanks verwoede pogingen de vroegere orde te herstellen roept die actie een kettingreactie van nieuwe gevoelens en inzichten op: beweging en tegenbeweging als een voortdurende golfslag waardoor verandering ontstaat. Jim wordt, of hij wil of niet, teruggeslingerd in het verleden toen er jaren geleden een gasfles is ontploft, waarbij Rens om het leven kwam en hij ‘het stijve pantser van dikke, schubachtige littekens’ op zijn rug opliep. Door die onverwerkte gebeurtenis is hij in dubbele zin gehandicapt geworden. Zijn rug | |
[pagina 64]
| |
bezorgt hem veel last en pijn, maar Jim, die altijd ‘de kampioen op allerlei gebied was’, wil niet toegeven dat hij eigenlijk een handicap heeft en verzet zich tegen zijn situatie. Zijn daarmee gepaard gaande instelling en gedrag zijn al even geforceerd: onverschillig, negatief, cynisch. Lang kan hij de schijn ophouden alles onder controle te hebben, maar uiteindelijk wordt het verleden hem te machtig en breken allerlei emoties baan die ver zijn weggestopt. ‘Je moet niets zien, niets horen en zeker niets zeggen’, het bekende beeld van de drie aapjes met hun handen voor de ogen, oren en mond, wordt onbruikbaar, en Jim raakt zo verstrikt in de contradicties in hemzelf dat hij op een gegeven moment de strijd opgeeft. En dat is het moment dat Imme Dros hem opnieuw leert kijken, luisteren en praten, mèt hulp van anderen. Door Jims ingewikkelde leven via een zorgvuldige psychologische ontleding zichtbaar te maken, wordt hij een levensecht en genuanceerd personage, en geen personificatie van vooropgezette ideeën. Daarom ook is het eind van het boek geen afsluiting, maar een voorlopig uitzicht op ‘alle dingen die voorbij zijn en alle dingen die nog zullen komen.’
Filip uit De trimbaan, in 1988 bekroond met een Zilveren Griffel, lijkt op Jim waar het diens aanvankelijke arrogante, zelfzuchtige en wantrouwige instelling betreft: Bij alles wat hij deed, hield hij rekening met de indruk die hij maakte en hij was daardoor voor erg veel dingen bang, maar vooral voor zijn eigen oordeel dat genadeloos was. Zijn relatie met anderen, vooral meisjes, is gekleurd door deze houding. Voor anderen is hij een typische veroveraar. Filip zelf is vooral geïnteresseerd in wat hij oproept en dat onverschillige gedrag brengt zijn moeder tot de harde uitspraak: ‘Filip heeft geen gevoel.’ Zo beseft hij het verschil niet tussen vriendschap en verliefdheid, ook niet na een geduldige uitleg van Diana, zijn vriendinnetje. Pas als hij, na een ontstuimige periode waarin hij fel met zichzelf in gevecht is, zich toestaat te erkennen dat de gevoelens die hij is gaan koesteren voor Diana's neef Rogier, te maken hebben met verliefdheid, legt hij het afstandelijke, afwerende masker af. Op een wijze die Aidan Chambers' indrukwekkende Jij moet dansen op mijn graf (1982) in herinnering roept, verkent Imme Dros de aarzelende homoseksuele gevoelens van een tiener die tenslotte de schijn van anders-zijn niet meer kan en wil ophouden. Het verhaal van Filip en Rogier speelt zich af tegen het decor van een trimbaan, gekozen als symbool van stoere mannelijkheid en wedstrijddrang. Het boek start als Filip vier jaar is en hij achter het huis, waar de trimbaan ligt, een hardloper ziet die bij hem een nog diffuus gevoel intensiveert, dat pas later concrete vormen zal aannemen. Dan werken de twee jongens, zonder duidelijk perspectief, maar energiek en hardnekkig aan het herstel van de oude, vervallen baan, de plaats ook waar Rogier brieven nalaat als Filip de vriendschap verbreekt. Aan het slot moet de trimbaan plaatsmaken voor een recreatiegebied en Filip accepteert dat op een wijze die past bij de aanvaarding van zijn ontdekte identiteit: de strijd is in essentie gestreden, er is nu ruimte voor nieuwe ervaringen. De wijze waarop de trimbaan in de roman verbonden wordt met de exploratie van Filips innerlijk is een mooi voorbeeld van het compositorisch en beeldend vermogen van Imme Dros. Onnadrukkelijk, bijna terloops, maar heel precies en betekenisvol. Dat tekent haar dramatisch verteltalent dat met weglating van alles wat overbodig is de juiste woorden weet te kiezen zodat de lezer zijn eigen gang kan gaan met de opgeroepen beelden. Pagina's dialoog die bij andere auteurs ergeniswekkende verveling oproepen vanwege de voortdurende woordvulling in clichématige of informatieve verpakking, staan bij Dros meestal strak gespannen als elastiek door de emotionele lading en de consciëntieuze woordkeus. Het zijn ook de monologen en dialogen die haar verhalen stuwing geven, de psychologische verfijning aanbrengen, en conflicten op een directe en vaak verhevigde manier aan de oppervlakte brengen. Zelf zegt ze daarover: ‘Ik lees bij voorkeur dialoog. Dialoog heeft het voordeel dat je snel tot de zaak komt. Ik was zelf als kind een ongeduldige lezer. Lange beschrijvingen sloeg ik over. Ik doe het nog steeds. Alleen de allergrootste schrijvers kunnen mij ertoe brengen hun beschrijvingen van begin tot eind te lezen. (...) Ik heb niet zo'n behoefte aan realisme in beschrijvingen, omdat ik eigen | |
[pagina 65]
| |
ideeën heb over werkelijkheid en beschrijvingen. De zaak is, ruimte te scheppen waarbnnen elke lezer zijn realiteit kan invoegen.’Ga naar eind3. | |
Feesten van angst en pijn(...) Toen kwam er een vrouw naar me toe. Ze glimlachte voortdurend en zag er waanzinnig opgedirkt uit in haar fladderende kleren. Ze liep op satijnen schoenen, die ze vast en zeker gestolen had uit de donkere kamer. Ze boog zich iets over mij heen en vroeg op een gluiperige, afschuwelijke toon: is er nog een gaatje om door te kruipen? Ik stikte opeens van angst en werd meteen erna wakker... Dit is een fragment uit het verhaal De droom die ik mij het beste herinner uit mijn jeugd, dat Imme Dros in 1977 in De Boekenmolen publiceerde. In deze droom, die ze op 8-jarige leeftijd had, speelt de opgedirkte vrouw met de fladderende kleren een prominente, angstverwekkende rol, en die is haar zo levendig bijgebleven, dat ze tot een van de hoofdfiguren werd getransformeerd in Annetje Lie in het holst van de nacht, waar ze als De Jurkenvrouw Annetje Lie in haar koortsdromen zit, probeert lief te lachen, maar ondertussen haar hoektanden laat zien... Annetje Lie is, om voor haarzelf en voor de lezer onduidelijke redenen door haar ouders een tijdlang bij oma ondergebracht, en wordt - omdat haar niet verteld wordt waarom - gaandeweg in beslag genomen door verlatingsangsten, nachtelijke ijldromen en terugkerende koortsen, waardoor het steeds slechter met haar gaat. In het holst van de nacht, dat wil zeggen in het gaatje onder haar donsdek, kruipt Annetje Lie zoekend naar een verklarend en geruststellend houvast, maar vindt er de meest wonderlijke sferen, bedreigende en hulpgevende figuren en snel wisselende avonturen. Ze loopt op het speelkussen van wolken tot aan de zee zonder dijk - (‘Pappa zei dat het niet kon, maar Pappa weet dus niet alles.’) - waar ze Maan ontmoet, waarmee je als in een bootje door de lucht kunt varen. En daar is de merkwaardige Muizenkoning en de akelige Jurkenvrouw met wel tien jurken over elkaar aan, die haar steeds probeert te pakken. En wat te denken van Heintjevaar, groen en met ellenlange armen en vingers, die haar met liedjes het water probeert in te lokken; en Vos, die honderd haren van haar wil, op Papa lijkt, en van wie ze niet weet of ze hem kan vertrouwen; of de Kleisoldaat, ‘met de hand geschilderd’, die steeds uit de maat loopt in de parade van oma's theesoldaatjes... Met hen, en de nodige anderen, beleeft Annetje Lie, terwijl haar wangen van de koorts gloeiend zijn, veel in dialoogvorm beschreven gebeurtenissen die sterk associatief van karakter zijn, droom en werkelijkheid op een sublieme manier combineren en vol bijbetekenissen zitten waar de lezer naar hartelust mee kan stoeien, zonder dat een uitleggerige auteur hem voor de voeten loopt. De droomrealiteit van het verhaal is soms van een concreet, dan weer van een abstracter niveau, de overgangen zijn vaak abrupt en gevoelsmatig, en de terugkerende verhaalfiguren vertonen een niet altijd even logisch gedrag, dat evenwel het ziekteproces van Annetje Lie begeleidt en tevens de personages uit de werkelijkheid (oma, de dokter, moeder, vader) steeds duidelijker in beeld brengt. Dat laatste wordt bereikt door op gezette momen- | |
[pagina 66]
| |
ten met brokstukken werkelijkheid de droomwereld van Annetje Lie te ondersteunen. Aan het eind van het verhaal, als de lichamelijke toestand van Annetje Lie zover is achteruitgegaan dat ze opgenomen moet worden in een ziekenhuis en haar ouders aan het ziekbed verschijnen, treedt er verbetering op. Vooral de komst van moeder werkt geruststellend en genezend. | |
Droom en werkelijkheidImme Dros hanteert in dit verhaal een sterk poëtisch taalgebruik vol woordspelingen, Lewis Caroll-achtige overgangen en dialoogfragmenten, functionele symboliek, aan sprookjes herinnerende herhalingen, en gedichten en liedjes die aan bakerrijmen doen denken. Dat laatste vooral, de vele voorbeelden van aan de anonieme, orale literatuur ontleende versjes en rijmpjes, geven het boek een structureel ordeningsprincipe waarmee droom en werkelijkheid worden vermengd. Het patroon dat op die manier ontstaat is van een grote taalschoonheid, geconcretiseerd in een uitgewogen stijl vol speelse invallen en mooie beelden waardoor herkenbare emoties als angst, geluk, behoefte aan veiligheid en rust, eenzaamheid en verdriet, met grote kracht worden opgeroepen. Er is veel om te signaleren in dit relatief kleine verhaal. De terugkerende spiegeleffecten (‘Hoe kan ik daar liggen als ik hier sta?’) die Annetjes ijltoestand begeleiden; de ruzies tussen haar ouders die doorwerken in de conflicten tussen Maan en Muizenkoning (‘...ik begrijp niet eens waarover het gaat.’) en de rol van de taal daarbij (‘Waarom praten jullie niet gewoon?’); de mooie, met een Zilveren Penseel bekroonde strip aan het begin van elk blad waarin Margriet Heymans de nachtelijke avonturen van Annetke Lie heeft verbeeld; en, steeds weer, de liedjes, de versjes: Annetje moet slapen gaan
komt er een Grote Kerel aan
met een Kattebek
in het water zit de dood en
in het donker loopt gevaar
Twaalfkiezen Tientenen
arm in arm met Heintjevaar
horentjes en bokkepoten
staarten zwart als pek
Annetje moet slapen gaan
komt er een Grote Kerel aan
met een Kattebek.
De eerste drie regels, aldus Imme Dros in een interview, ‘zong mijn moeder altijd. Gruwelijk, maar zo was dat. Het waren maar drie zinnen, de rest heb ik er bijgemaakt. Dat liedje van de Kleisoldaat O wat mankeert je, kleisoldaat
je loopt alleen en uit de maat
je loopt alleen waar geen soldaat
meer gaat, meer gaat.
dat is het schema van een gedicht van Keats, O what can ail thee, knight-at-arms uit de ballade La vieille dans sans merci. Het liedje van Annetje Lie Wie zingt er het liedje eene twee
van het meisje een twee drie
ze heeft een koninkrijk aan zee
en haar naam is Annetje Lie.
is het ritme van een ballade van Edgar Allan Poe, Annabel Lee.’Ga naar eind4. ‘Heintjevaar, uit oma's slaapliedje Lieveke Lieveke lievekelief
Heintjevaartjes hartedief
kom naar beneden toe kom naar benee
over mijn golventrap trede na tree
naar de riedelaratsmodee
bestond voor kinderen op Texel, waar ik vandaan kom, echt. Hij zat in de zee en trok je aan je benen naar beneden. Het verhaal was bedoeld om kinderen bij de haven weg te houden. Daarom vraagt Annetje Lie in haar droom aan Heintjevaar of haar moeder “daar” is. Waar moet ze anders zijn. In mijn jeugd was het oorlog. Je hoorde dat er bij ons aan de dijk blauw geworden soldaten aanspoelden, er stortte een Engels vliegtuig neer, de piloot stond op zijn kop in de grond, maar als je ernaar vroeg wilde niemand je iets uitleggen. Die liedjes uit die periode - ik was acht toen de oorlog voorbij was - riepen de dreiging weer op. Het boek schreef toen zichzelf.’Ga naar eind5. In 1988 werd Annetje Lie in het holst van de nacht de eerste Woutertje Pieterse Prijs toeekend. ‘Annetje Lie's belevenissen’ schreef juryvoorzitter Jan Blokker, ‘met de Jurkenvrouw, met de Muizenkoning, met de vriendelijke, zorgzame Maan, met de griezelige Heintjevaar en met de onpeilbare Vos die zijn hol heeft in het holst van de nacht - die belevenissen kunnen misschien 't best aange- | |
[pagina 67]
| |
duid worden met het intrigerende begrip dat Paul van Ostayen gebruikte als titel voor één van z'n poëtische suites: het zijn “feesten van angst en pijn”, avonturen in het grensgebied van fantasie en werkelijkheid, helder, economisch en vaak geestig opgetekend zonder een spoor van opsmuk of pathetiek.’ Daarbij mag zeker gewezen worden op de circulaire structuur van het boek die een ingenieus, met allusies geweven spinneweb laat zien van vragen waarop de antwoorden zoek zijn, raadsels met verdwenen of op zijn best halve oplossingen, verwijzingen naar onnoembare gevoelens en diepe hartstochten. De lezer wordt door de taal binnen dit netwerk gelokt en ervaart zo de mysteries van het chaotische leven zelf. | |
De geboorte van een schrijverDe reizen van de slimme man, in 1989 bekroond met een Zilveren Griffel, is net als Annetje Lie een in meerdere opzichten fantastisch pleidooi voor de kracht van de literaire verbeelding. Het boek combineert het beste uit Dros' jeugdromans, met name waar het de ‘queeste’betreft van een begaafde tiener naar zijn diepste verankeringen met dit leven, met de poëtisch gecomponeerde taalschoonheid van Annetje Lie, en doet dat in de vorm van een parabel over lezen en schrijven als wijze van volwassenwording. Niels de Rooy, de veertienjarige jongen die in De reizen van de slimme man de belangrijkste gebeurtenissen uit zijn leven boekstaaft, is aan het eind van zijn zoektocht de jonge schrijver geworden die hij in het begin in aanleg, of liever: in fantasie, altijd al was. Wat hij beschrijft is het zoeken naar en vinden van zijn beginnend schrijverschap: Je eigen bedenksels zijn belangrijker voor je dan de tekst. Je bent bang om iets te verliezen dat alleen maar in dromen bestaat. Nou laat ik je vertellen dat je nooit kunt verliezen wat je zelf bedenkt. Wat je bedenkt dat ben je zelf. Deze woorden krijgt Niels te horen van opa Spruit, die de rol heeft overgenomen van Niels' vroegere buurman meneer Frank als verteller van verhalen uit de Odyssee. Vroeger, toen Niels nog in Amsterdam op een bovenhuis woonde en zijn ouders vaak uitgingen, paste meneer Frank op hem, en vertelde dan altijd, in het Grieks, de door Homerus opgeschreven reisverhalen. En hoewel Niels er geen woord van verstond, begreep hij alles. De taal bleek geen barrière, integendeel, stimuleerde juist zijn fantasie. Niels verhuist met zijn inmiddels rijk geworden ouders naar een villa in Wassenaar en verliest meneer Frank uit het oog. Maar voor hem is hij altijd een bijzondere man gebleven die, na een leven als reizend violist, in de oorlog onder de grond in een keldertje ondergedoken zat, en daar de Griekse verzen van Homerus van buiten leerde. De verhalen van ‘de slimme man’, zoals Niels Odysseus is gaan noemen, zitten echter nog altijd, als evenzovele avonturen van zijn verbeelding, in zijn hoofd en worden opnieuw geactiveerd als meneer Frank sterft en hem het boek van Homerus als erfenis achterlaat. In Wassenaar treedt opa Spruit in de voetsporen van meneer Frank als verteller en raakt Niels bevriend met diens kleindochter Piek. Vanaf dat moment dringen de omzwervingen van de Griekse held Niels' werkelijkheid binnen. Zo heeft Piek een konijn dat luistert naar de naam Argus, net als de oude jachthond die, na twintig jaar afwezigheid, als enige zijn meester Odysseus herkent en dan sterft, en blijkt ze de dochter te zijn van Stella Star, een beroemde filmster met de schoonheid van Helena, op wie Niels verliefd wordt. | |
ReizenMet De reizen van de slimme man heeft Imme Dros verschillende reisverhalen geschreven die elkaar, binnen één vertelling, op diverse niveaus kruisen en spiegelen. Er is de reis tussen heden en verleden. Niels gaat terug naar zijn verleden als kind in de Staalstraat in Amsterdam, op zoek naar de tijd toen zijn ouders nog dansten en uitgingen. Op zoek ook naar de geschiedenis van meneer Frank, die zo sterk beïnvloed is door twee oorlogen, de Tweede Wereldoorlog en die andere oorlog, in dat verre Troje, waarover Niels in de bibliotheek zoveel mogelijk boeken leest. Een andere reis is die tussen werkelijkheid en verbeelding, tussen leven en literatuur. ‘Ik geloof,’ zegt opa Spruit tijdens een van de vele discussies met Niels, ‘dat de werkelijkheid nooit helemaal zonder verzinsels kan, zoals een verhaal niet helemaal zonder iets van de werkelijkheid kan.’ De verhouding tussen fan- | |
[pagina 68]
| |
tasie en realiteit wordt voor Niels, met de verliefdheid op Pieks moeder als generator, tot een bijna obsessionele relatie die hem uit zijn gewone doen brengt en zorgt voor verschuivingen in zijn manier van (be)leven. Een van de mooiste scènes in dit verband is die, waarin hij zich surfend uitslooft voor Stella Star, de plank plotseling tegen zijn hoofd slaat en hij bijna verdrinkt. Hij wordt uit het water gehaald - Odysseus die als schipbreukeling de strijd met de golven doorstaat en na drie dagen dodelijk uitgeput het strand bereikt - en in het grensgebied tussen bewustzijn en bewusteloosheid, waar ook Annetje Lie haar diepste gevechten voert, raken verleden en heden, realiteit en verbeelding op een kruispunt slaags met elkaar, en ontmoet hij meneer Frank: ‘Hierlangs jochie komop, pak mijn hand vast en blijf overeind! En tenslotte is er de reis in de taal, de tocht tussen lezen en schrijven. Niels wil de Odyssee zelf kunnen lezen en daarom volgt hij, met vallen en opstaan, het gymnasium om Grieks te leren. Een vertaling weigert hij te lezen omdat hij bang is dat die zijn eigen, met fantasie ingekleurde versie van de Odyssee geweld zal aandoen. De vraag die Niels zich naarmate het verhaal vordert met steeds grotere nadruk stelt, is die naar de ordening van zijn verbeelding, naar het vastleggen van wat hem bezighoudt en dreigt te overspoelen. Hoe kan hij alles wat hij buiten en binnen hemzelf vindt, bewaren, vasthouden, zodat het niet verloren gaat? ‘Niels wordt schrijver’, zegt opa Spruit al in een vroeg stadium, als Niels nog protesteert met: ‘Ik heb een laag cijfer voor opstel! Dus!’ Maar opa Spruit krijgt gelijk. Niels leert dat schrijven, net als Homerus ooit deed, een middel is, zíjn middel is om alles wat zich in zijn hoofd afspeelt vorm te geven. Wat je bedenkt ben je zelf. En aan het eind van het boek, als al veel papier verknoeid is om de juiste woorden te vinden, volgt zijn eerste zin, het begin van De reizen van de slimme man: Lang geleden toen ik klein was, hielden mijn ouders van dansen en uitgaan. | |
Triomftocht van de verbeeldingNiels' Odyssee is door Imme Dros op een bewonderenswaardige wijze vorm gegeven. Het boek is één grote triomftocht van de verbeelding, vol verrassingen, op elkaar reagerende betekenislagen, humoristische terzijdes en - opnieuw - een sterke dialoogstijl. ‘Eigenlijk’ zegt ze tijdens een onlangs gehouden lezing over de verhouding tussen lezer en schrijver, ‘maak ik als schrijver een omtrekkende beweging. Er zijn woorden nodig om ruimte te maken. Voor elk woord dat een schrijver opschrijft, laat hij een aantal woorden weg en samen maken ze het verhaal. Als lezer en als schrijver zoek ik wat er op een | |
[pagina 69]
| |
bindende manier niet staat. Ik zoek naar de zinnen die blijven naklinken, naar het enige woord dat nodig is, naar een zeker evenwicht in het geheel en alle onderdelen: naar de vorm.’Ga naar eind6. De reizen van de slimme man nodigt, voor wie het boek uit heeft, onmiddellijk uit tot terugbladeren, opzoeken en vergelijken van scènes, fragmenten, dialogen, tot nog eens lezen en opnieuw beginnen. Daarmee stimuleert het boek in hoge mate activiteiten die regelrecht uit de inhoud van het verhaal voortkomer: schrijven en lezen dichter bij elkaar gebracht.Ga naar eind7. |
|