| |
| |
| |
August Hans den Boef
Pramoedya Ananta Toer
Wanneer een schrijver in zijn vaderland onder censuur heeft te lijden, kan dit het oordeel beïnvloeden van degenen die elders zijn werk lezen. Voor hen zou het enige criterium moeten zijn of het werk literair beschouwd de moeite waard is. Die buitenlandse lezers kunnen echter geneigd zijn om hun solidariteit met iemand die door de autoriteiten wordt dwarsgezeten in hun waardering de hoofdrol te laten spelen en zich niet uit te spreken over de literaire kwaliteit.
Hoe begrijpelijk ook, het is een houding die tekort doet aan auteurs die werk van een hoge kwaliteit leveren.
Zo'n schrijver is de Indonesiër Pramoedya Ananta Toer. Een interessante man, die zowel tijdens de politionele acties, tijdens Soekarno, als tijdens Soeharto gevangen heeft gezeten (en bij elke gelegenheid van zijn boeken en manuscripten werd beroofd).
Veertien jaar duurde zijn gevangenschap de laatste keer, en nadat Pramoedya begin 1980 in vrijheid werd gesteld, lieten de Indonesische autoriteiten hem nog niet met rust. Hij kreeg tien jaar huisarrest - wat betekent dat hij zijn kampong in Jakarta niet mag verlaten - en sinds 1980 stuitte hij diverse malen op een publicatieverbod.
Maar we zouden het over de literaire kwaliteit hebben.
Het schrijverschap van Pramoedya vertoont een boeiende ontwikkeling. Aan het eind van de jaren veertig begon hij zijn carrière met verhalen die respectievelijk in zijn geboortedorp Blora en in het moderne Jakarta speelden. Sombere verhalen met een morele strekking, die we ook vinden in de romans die Pramoedya in de jaren vijftig publiceerde en die hij situeerde tijdens de Japanse bezetting of de antikoloniale oorlog tegen Nederland.
Nadat Pramoedya in 1957 was opgehouden met het schrijven van literatuur - hij wilde zich voortaan bezighouden met journalistiek en politiek - publiceerde hij studies over de Chinezen in Indonesië, over prinses Kartini en over de ontwikkelingen in de Indonesische literatuur, naast journalistiek werk.
In het midden van de jaren zestig overwoog Pramoedya om weer terug te keren naar het terrein van de literatuur. Hij wilde een serie historische romans aan de opkomst van het Indonesische nationalisme wijden. Daadwerkelijk begon hij onderzoek hiervoor te doen, maar de coup waarmee Soeharto in 1965 aan de macht kwam en tengevolge waarvan Pramoedya werd gearresteerd, verhinderde dat hij het project voltooide.
Omdat het project hem toch niet losliet, heeft Pramoedya zijn verhalen toen maar aan medegevangenen verteld. Nadat de autoriteiten hem op het laatst hadden toegestaan te schrijven, wist hij de manuscripten naar buiten te laten smokkelen. De meeste van deze kopieën werden echter in beslag genomen en de originele manuscripten kreeg Pramoedya bij het verlaten van de gevangenis niet mee.
Desondanks kwam in de zomer van 1980 het eerste deel van zijn tetralogie over de opkomst van het Indonesische nationalisme uit: Bumi manusia (Aarde der mensen). Deze roman had vijf herdrukken beleefd toen hij al vrij spoedig gevolgd werd door Anak semua bangsa (Kind van alle volken). Op dat moment werd het de regering-Soeharto te gortig. Men nam beide boeken uit de handel en sommeerde elke staatsburger die exemplaren van de gewraakte teksten bezat, ze in te leveren. De procureurgeneraal oordeelde namelijk dat in beide boeken ‘door toedoen van de volleerde en geslepen pen van de schrijver op een verfijnde en verborgen wijze met gebruikmaking van historische data marxistisch-leninistische concepten zijn geïnfiltreerd’.
Pas midden 1985 verscheen Jejak langkah (Voetsporen), het derde deel, dat spoedig door een voorlopig verschijningsverbod werd getroffen. Het in 1988 gepubliceerde Rumah Kaca (Het glazen huis), mag in Indonesië niet verschijnen.
De romans zijn in Nederland alle in vertaling verschenen, evenals in een aantal andere landen.
Ik wil de vier romans in chronologische volgorde bekijken, om te traceren op welke manier Pramoedya de ontwikkeling van zijn hoofdpersoon Minke (en daarmee van het Indonesische nationalisme) stap voor stap zichtbaar
| |
| |
maakt. Vervolgens wil ik hierbij de biografie Sang pemula (De pionier) betrekken die Pramoedyyaheeft gewijd aan Raden Mas Tirto Adhi Soerjo, de man die model heeft gestaan voor Minke.
In de zomer van 1985 vertelde Pramoedya mij hoe hij zelf de opbouw van de tetralogie zag:
In het eerste deel beschrijf ik de botsing tussen de traditionele cultuur en de westerse, met alle implicaties vandien. Het tweede vertelt hoe die cultuur zich begint te oriënteren op een ruimere ervaringswereld. Het derde deel laat zien hoe die beweging volwassen wordt en het vierde hoe de koloniale reactie daarop is. Je moet mijn romancyclus in een groter verband zien, je kunt het vergelijken met een ei. Dat is er in het eerste deel, dat komt uit in het tweede, in het derde wordt het een kip en ten slotte treedt de kip buiten de perken van de Nederlandse politieke ethiek en wordt ze tot de orde geroepen.
| |
Het ei gelegd
De tetralogie begint met Aarde der mensen. We lezen hoe een adellijke Javaan op dezelfde dag is geboren als koningin Wilhelmina, die hij later als een soort godin beschouwt. Minke (een racistische getinte bijnaam die een leraar hem heeft gegeven: ‘monkey’) is de zoon van een regent, de reden dat hij als één van de weinige niet-Europeanen toegang krijgt tot de HBS. In het laatste jaar van deze opleiding neemt een nieuw idool de plaats in van Minkes geliefde vorstin. Hij heeft namelijk het meisje Annelies Mellema leren kennen, een schoonheid van gemengd bloed. Op instigatie van haar moeder, Njai Ontosoroh, gaat hij bij hen wonen. Deze vrouw is de concubine van Annelies' vader en na diens dood bestuurt zij in haar eentje zijn welvarende landbouwbedrijf.
Minke wordt gefascineerd door Njai Ontosoroh. Als jong inlands meisje is zij door Mellema van haar ouders gekocht en sindsdien heeft zij niet alleen een perfecte beheersing van het Nederlands verworven, maar bovendien een grote kennis van de Europese zeden en gewoonten. Het intrigerende van deze vrouw is dat juist haar aanpassing haar zo wantrouwig maakt jegens de kolonialen.
In de loop van de roman blijkt dit wantrouwen gegrond. De inlanders zijn juridisch volkomen rechteloos wanneer Annelies als minderjarige door een blanke halfbroer naar Nederland wordt ontboden. Ook al zijn Annelies en Minke volgens de islamitische traditie getrouwd, de apartheidswetten in het koloniale Indië erkennen hun huwelijk niet.
Aarde der mensen is echter méér dan een koloniale liefdesgeschiedenis met ongelukkige afloop (in het tweede deel wordt verteld hoe Annelies, kort na haar aankomst in Nederland overlijdt).
We vormen stukje voor stukje een beeld van de Indische maatschappij rond het begin van deze eeuw, door de verschillende figuren waarmee Minke wordt geconfronteerd. De belangrijkste zijn: een Franse vriend die door de Atjeh-oorlog de barbaarsheid van het koloniale systeem had ontdekt, een radicale lerares, een verlichte assistent-resident en diens twee ‘moderne’ dochters en een Japanse prostituée. Door hun levensgeschiedenis of door hun standpunten wordt Minke aan het denken gezet. En niet alleen aan het denken: in Aarde der mensen zet Minke ook de eerste schreden op het pad van de literatuur en de journalistiek. Het begint met verhaaltjes uit het Indische leven voor een plaatselijke, Nederlandstalige krant, waarbij hij door de hoofdredacteur wordt gestimuleerd, ook als hij zich met de pen verdedigt tegen de willekeur waaraan hij en de zijnen worden blootgesteld.
De manier waarop Pramoedya de vertelinstantie hanteert, is heel levendig. Regelmatig onderbreekt Minke zijn verhaal met brieven en met eveneens in de eerste persoon gestelde geschiedenissen van anderen.
| |
Het ei komt uit
Het centrale thema van Aarde der mensen is dat Minke zich geleidelijk aan bewust wordt van de tegenstellingen tussen koloniale overheersers en autochtone bevolking.
In Kind van alle volken diept Pramoedya dit proces verder uit. Voor het eerst realiseert Minke zich dat er ook tegenstellingen tussen de Javanen onderling bestaan. De boeren worden uitgebuit, terwijl de kleine bovenlaag waartoe hijzelf behoort, profiteert van het systeem. Een jonge Chinese opstandeling vertelt Minke over de plannen die hij en zijn vrienden met het Keizerrijk hebben en over de antikoloniale strijd die op dat moment al door de Filippino's wordt gevoerd.
| |
| |
Pramoedya Ananta Toer, foto: Ron Giling
| |
| |
Dat is allemaal nieuw voor Minke en omdat hij constateert dat hij evenmin iets weet van de levensomstandigheden op het Javaanse platteland, besluit hij daar een kijkje te nemen. Als hij de wantoestanden daar leert kennen, grijpt hij onmiddellijk naar de pen. Dan komt hij voor het eerst in conflict met zijn hoofdredacteur. Schokkender nog dat het conflict is de achtergrond daarvan. Tot zijn verbijstering verneemt Minke namelijk dat de krant te maken heeft met de belangen van de suikerindustrie en het is juist het beleid van de suikerfabrieken dat hij aanklaagt.
Het duizelt hem nog meer als hij op de boot naar Batavia zijn Nederlandse collega Ter Haar ontmoet. Deze journalist, een cynicus, legt hem uit dat in tegenstelling tot wat Minke denkt, niet de wetenschap, maar het kapitaal de moderne tijd regeert. Ook Minkes bewonderde vorstin moet eraan geloven als hij hoort hoeveel geld de koninklijke familie aan Indië verdient.
De ideeën van Ter Haar zijn ronduit marxistisch, maar dat betekent niet dat de analyse van de Indonesische procureur-generaal, die ik in het begin citeerde, juist is. De manier waarop Pramoedya de leerjaren van Minke beschrijft, staat heel ver van ‘een dogmatische, eenzijdige - zij het handig gepresenteerde - marxistische visie’. Het is te midden van een stortvloed van meningen, standpunten en indrukken die over Minke heenkomt, dat hij zijn eigen visie ontwikkelt. Elke mening in beide boeken - ook die van de marxist Ter Haar - wordt door andere genuanceerd.
Dat nuanceringsproces leidt niet tot een slappe wereldbeschouwing van de gulden middenweg, maar tot een persoonlijk inzicht. Deze manier van vertellen is zeker boeiend voor de lezer die de geschiedenis van het Indonesische nationalisme niet kent. Hij is vrijwel even onwetend als Minke, en door het tempo van diens ontwikkeling is hij in staat de groeiende tegenstelling in de Indische samenleving op de voet te volgen.
| |
De kip loopt rond
In Voetsporen wordt het echt menens. Minke begint zich nu op veel terreinen te roeren. Zo richt hij het eerste weekblad in het Maleis, de Medan, op. Het heeft zoveel succes dat Minke er al spoedig een dagblad van kan maken. Hij staat ook aan de wieg van een aantal Indische belangenorganisaties, waarvan sommige eveneens een succes blijken. Bovendien leert Minke mensen van importantie kennen, zoals de bewogen journaliste Maria van Zeggelen, de prinses Kartini die pleit voor een goede scholing van Inlandse meisjes - opdat die zelfstandig worden - en zelfs Van Heutz, ‘de moordenaar van Atjeh’.
Vooral de ontmoetingen met Van Heutz leveren spannende bladzijden op. Van Heutz zoekt in de periode dat hij gouverneur-generaal is regelmatig contact met Minke. De ‘Toean Besar’ geeft hem zijn geliefde Multatuli te leen en biedt de jonge inlander financiële hulp aan voor de uitvoering van diens plannen. Na verloop van tijd ziet Minke echter de keerzijde van de ‘ethische politiek’ die Van Heutz voorstaat. Een verenigd Indië dat centraal geleid wordt, waar de onafhankelijke vorstendommen onderworpen zijn aan het gezag van Batavia; waarin een ontwikkeld inlands kader zeer welkom is. Dit ethische politiek staat haaks op Minkes idealen van een vrij Indië, waar iedereen gelijk is. Behalve de Hollandse autoriteiten vindt hij in de strijd voor deze idealen ook het Javaanse establishment tegenover zich.
De interne verdeeldheid van de Indische bevolking vormt het grootste beletsel voor de verwezenlijking van Minkes idealen. Voor zijn krant kiest hij het Maleis omdat hij dan ook andere volken dan het Javaanse kan bereiken. Sommige Javanen maken hiertegen bezwaar, omdat ze hun eigen taal superieur vinden. Eén van de organisaties waarbij Minke betrokken is, staat slechts open voor Javaanse intellektuelen: natuurlijk beschouwt hij dit als een negatieve beperking.
De eerste organisatie die hij zelf opricht is de Syarikat Pryayi, louter samengesteld uit ambtenaren. Minke merkt al spoedig dat deze groep wel het minst beweeglijk is: de ambtenaren hebben belang bij de status quo en zijn bang om hun nek uit te steken.
Aandachtig zoekt Minke naar een bindend element in de inlandse samenleving en uiteindelijk kiest hij voor de Islam. Een keuze die niet vrij is van problemen, al was het maar door de traditionele rol die deze godsdienst aan de vrouwen toebedeelt.
Voetsporen wordt in toenemende mate het verslag van de weerstanden die Minke allerwege aantreft: zijn geestverwanten zien niets in de strijd van de boeren tegen de suikerondernemingen en evenmin in de strijd van het Balinese volk tegen de soldaten van de ‘Kom- | |
| |
penie’. Hij komt bovendien voor de taak te staan de heethoofden in zijn eigen gelederen af te remmen. Als hem dat niet meer lukt, grijpt het gouvernement in; zijn kantoor wordt gesloten en hijzelf gevangen genomen. De roman eindigt dan ook in mineur: in afwachting van zijn vervoer naar een ballingsoord schrijft hij een afscheidsbrief aan zijn vrouw. Hij geeft haar het recht om te scheiden.
Voetsporen vertelt de spannende geschiedenis van een activist, soms wat moeizaam door de aandacht voor historische en politieke verwikkelingen, maar overwegend een relaas dat de lezer geboeid volgt. Gehandhaafd blijft de vorm van de twee vorige delen, met brieven en veel dialoog. Minke praat met zeer uiteenlopende figuren, van wie hij steeds iets leert, ook al begrijpt hij dat pas jaren later wat precies.
Sommige figuren staan hem zeer na, zoals zijn vrouwen. In het begin van Voetsporen, als hij in Batavia een opleiding tot inlandse arts volgt, trouwt hij met een Chinese nationaliste. Een paar jaar leven ze in harmonie met elkaar, tot Minke haar definitief kwijtraakt aan de Chinese beweging. Later wordt hij verliefd op een prinses die met haar familie is verbannen. Met steun van Van Heutz en zijn ouders dingt hij naar haar hand en hij trouwt met haar. Ook deze vrouw verliest hij echter, door zijn verbanning.
Een ander geval vormen Minkes ouders. Aanvankelijk heeft het regentenechtpaar weinig begrip voor hun zoon, die de oude tradities negeert, die vanwege zijn politieke ideeën een medische opleiding niet mocht afmaken en de positie van zijn vader indirect bedreigt. Doch aan het eind van het boek schrijft zijn vader dat hij Minkes gelijk inziet en dat hij hem zal steunen. Wat dit betreft eindigt Voetsporen niet in mineur.
| |
De kip gevangen
Tot en met Voetsporen dateerde Pramoedya zijn romans op het eiland Buru, waar hij zo lang gevangen heeft gezeten en waar hij de geschiedenis van Minke mondeling aan zijn medegevangenen verhaalde. Iets van deze manier van vertellen was dan ook in de boeken terug te vinden, in de vorm waarin Pramoedya ze na zijn vrijlating publiceerde: veel beschrijving, commentaar, functionele herhaling. In de eerste twee delen werkte dit goed. Het lijvige derde deel vond ik wat moeilijker om door te komen.
Onlangs is het vierde en laatste deel. Het glazen huis, vertaald en met deze roman komt Pramoedya niet alleen aan mijn bezwaren tegemoet, hij overtreft ook de eerste delen door een prachtige literaire kunstgreep die een geheel nieuwe dimensie aan de serie toevoegt. Het glazen huis is dan ook niet meer gedateerd op Buru. Ik denk dat Pramoedya de opzet voor deze roman heeft ontwikkeld na 1980, het jaar van zijn gedeeltelijke vrijlating.
Werd het verhaal tot nu toe verteld door Minke zelf en eindigde het in Voetsporen met diens verbanning, een vierde deel zou vanuit Minkes perspectief een probleem opleveren. Hoe kunnen we de verdere opkomst van het Indonesische nationalisme volgen vanuit een verteller die ver van alles is verbannen, in de positie verkeert van een volkomen buitenstaander? Het glazen huis wordt dan ook door iemand anders verteld, iemand die de verdere gebeurtenissen als geen ander kan volgen: Minkes grote tegenstander.
We kennen hem uit het laatste deel van Voetsporen, de inlandse intellektueel Pangemanann (‘met twee “n”s’). Hij kwam daar bij Minke op bezoek met een verhaal dat hij had geschreven over de opstandeling Pitoeng en hij vroeg aan hem of die dat de moeite waard vond om te publiceren. Kort daarna vernam Minke dat Pangemanann politiecommissaris is en vatte het vermoeden bij hem post dat er banden tussen hem en de knokploeg bestonden. Het was deze politieman onder wiens leiding Minke tenslotte werd gearresteerd.
De verteller van Het glazen huis, Jacques Pangemanann, is een op de Sorbonne geschoolde inlander, die de opkomende nationalistische krachten in de gaten houdt (voor hem zitten ze in een ‘glazen huis’) en het gouvernement adviseert hoe het de beweging in de hand zou kunnen houden.
Een negatief spiegelbeeld van Minke, deze ontwikkelde inlander die zijn kennis en talenten juist aanwendt om het opkomende nationalisme tegen te werken? Gedeeltelijk wel, maar Pramoedya maakt het spannender door het te compliceren. Pangemanann collaboreert, maar niet uit principe. Hij is een bewonderaar van Minke en ziet met enthousiasme de invloed van de nieuwe nationalistische organisaties groeien.
Teleurgesteld is hij zelfs, wanneer hij moet gadeslaan hoe de organisaties na Minkes ver- | |
| |
banning stuurloos zijn geraakt, fouten maken, zich laten manipuleren. Zeer veel verwacht Pangemanann van de mooie Soendari in wie hij de talenten van Kartini èn Minke verenigd ziet; juist daarom beraamt hij een plan om haar via een huwelijk onschadelijk te laten maken.
Pramoedya Ananta Toer, foto: Ron Giling
De verklaring voor het feit dat Pangemanann braaf zijn werk blijft doen is eenvoudig: zijn inkomen, status en pensioen wil hij niet in de waagschaal stellen. Ook al wordt hij regelmatig door Indo's en blanken beledigd (ze vinden het maar vreemd, een inlander op zo'n hoge positie).
Geen wonder dat Pangemanann verscheurd wordt tussen zijn bewondering voor Minke en het vervullen van zijn plicht als koloniale spion (het denken over deze morele kwesties lijkt sterk op dat in een ouder verhaal van Pramoedya: Korupsi [Corruptie]).
Het resulatat van deze innerlijke morele strijd is dat Pangemanann zijn ziel verliest. Hij wordt geplaagd door dromen en geestverschijningen. Onder andere van de opstandeling Pitoeng die hij heeft verslagen en over wie hij een verhaal heeft geschreven, van Minke en van een prostituée die werd vermoord vlak voor hij haar zou ontmoeten. Pangemanann raakt aan de drank, zodanig dat zijn Franse vrouw met hun kinderen naar haar vaderland terugkeert. Het boek eindigt als hij de moed vat om met zijn leven te breken en terug te gaan naar Nederland (of zichzelf te doden?). Dat besluit hij nadat Minke is overleden.
De nieuwe aanpak brengt met zich mee dat we weinig over Minke vernemen. Des te meer horen we over het leven van Pangemanann en over het verdere reilen en zeilen van de inlandse organisaties.
Op deze manier krijgen we (via de spion, een knooppunt van informatie) een gevarieerd beeld van de verdere opkomst van het Indonesisch nationalisme. Bovendien een beeld van de ideeën die er bij Nederlanders en autochtonen over de verschillende nationalistische bewegingen bestaan. Wat dit betreft maakt het weinig uit dat Pangemanann de verteller is en niet Minke, ook hij leert in zijn gesprekken met anderen weer dingen die hj itot op dat moment niet wist; ook bij hem rijpt de visie op het nationalisme in de loop van zijn verhaal.
Interessant is dat Pangemanann de beschikking krijgt over de manuscripten van Minke (die de titels dragen van de drie vorige romans!) en zich moeizaam buigt over de vraag wat in die aantekeningen fictie en wat werkelijk is gebeurd.
Aan het slot, bij de beschrijving van Minkes laatste dagen, als hij is teruggekeerd van zijn ballingschap, volgen we hem in het glazen huis van Pangemanann langs de locaties uit de eerste delen van de tetralogie. Uiteraard brengt hij ook een bezoek aan de boerderij van Njai Ontosoroh, inmiddels in handen van haar vroegere lijfwacht Darkam. Maar Minke blijft vaag, we vernemen niet meer wat er op die momenten door hem heengaat, we lezen alleen de speculaties van zijn antogonist Pangemanann daarover. Aangrijpender is dan ook de terugkeer van Njai Ontosoroh uit Frankrijk. Zij meent aanvankelijk dat Minke nog leeft, tot het moment dat Pangemanann haar zijn graf toont. Aan het slot bezorgt de spion haar zowel Minkes manuscripten als zijn eigen aantekeningen: Het glazen huis.
Op dat moment beseffen we dat deze onafhankelijke Njai Ontosoroh de tweede hoofdper- | |
| |
soon uit de tetralogie is. De eerste figuur die Minke heeft geïnsprireerd en waarschijnlijk ook degene die voor hem de zelfstandigheid van inlandse vrouwen als een onlosmakelijk deel van de anti-koloniale strijd heeft doen bedenken. Na de verschijning van het vierde deel kent de tetralogie ook een derde hoofdpersoon: de innerlijk verscheurde Pangemanann.
| |
De werkelijkheid
Jammer is dat Het glazen huis net als de vorige delen weer een nawoord heeft waar weinig meer in staat dan een korte samenvatting van de inhoud en een beschrijving van de problemen die Pramoedya met de Soeharto-censuur heeft. Veel liever had ik hiervoor in de plaats een lijst met de belangrijkste personages uit de tetralogie gehad - soms duizelt het de lezer - plus een beschrijving van de figuren uit de werkelijkheid, aan wie zij zijn ontleend.
Degene die naar de laatsgenoemde informatie zoekt, zal veel van zijn gading vinden in Pramoedya's biografie De pionier, eveneens vorig jaar vertaald.
Een van de pioniers het Indonesische nationalisme was Raden Mas (een adellijke titel) Tirto Adhi Soerjo; een Javaan die aan de wieg stond van de eerste inlandse belangenorganisatie, en met het koloniale gezag in de clinch lag omdat de ‘ethische’ politiek niet voldoende aan zijn nationalistische aspiraties beantwoordde, en wat even belangrijk was, de eerste Maleise krant oprichtte, en zelf onophoudelijk schreef, ondertekenend met zijn initialen: T.A.S.
Deze T.A.S. nu was het model voor de Minke in de romantetralogie. Pikant is dat ook in het huidige Indonesië geen belangstelling voor deze pionier bestaat. Eén van de oorzaken is waarschijnlijk de analogie tussen de koloniale onderdrukking en die onder Soeharto, die zich bij de lezer opdringt.
In De pionier laat Pramoedya explicieter zien dan in de tetralogie waarom hij zo door deze figuur is gegrepen. Vooral heeft hij zich geërgerd aan de manier waarop men, ook in Nederland, de laatste jaren van T.A.S.' leven beschrijft: de eens zo gevierde pionier eindigde, teruggekeerd van zijn ballingschap, ‘volslagen idioot en mensenschuw’.
Waarnaar Pramoedya in zijn biografie slechts kon gissen, namelijk naar wat T.A.S. op het eind van zijn leven bewoog, kan hij in de fictie, in Het glazen huis, ongehinderd reconstrueren. Dat Minke zich verborgen hield, was een kwestie van strategie: hij wilde zijn beweging niet in gevaar brengen, hij bleek veel en veel meer door het gouvernement te zijn tegengewerkt dan hij had verwacht, ook op een manier die de wet niet toeliet. Achter deze machinaties zat zijn schizofrene opponent Pangemanann. In werkelijkheid was dit overigens een Nederlander, een opvolger van Snouck Hurgronje.
De verhouding tussen de tetralogie en de biografie is boeiend. Sommige figuren blijken ook in de serie historisch, andere fictie, sommige namen zijn gewijzigd, andere niet, sommige gebeurtenissen zijn verzonnen, andere niet. De ballingschap duurde geen zeven jaar zoals in Het glazen huis, maar zes maanden.
Gecompliceerd is ook de relatie tussen Minke en zijn model. Zo zijn er in sommige van de vier boeken duidelijke verschillen met de werkelijkheid, toch identificeert een man in Het glazen huis Minke met de aanduiding T.A.S. Een spanning tussen realiteit en verbeelding die in deze roman zelf door Pangemanann werd gesignaleerd.
In de Nederlandse vertaling van De pionier is geen literair werk van T.A.S. opgenomen, in tegenstelling tot in het origineel. Met name in Voetsporen raakte de lezer nieuwsgierig naar wat Minke nu precies schreef en het journalistieke werk van T.A.S. dat wel als bijlage aan De pionier is toegevoegd, maakt je ook geïnteresseerd in het literaire.
| |
De strijd om het bestaan
Overigens is er nog een andere ‘werkelijkheid'’ die een nieuwe dimensie aan de romanserie over het leven van Minke toevoegt: het leven van de miljoenen landgenoten die onder uiterst kommervolle omstandigheden de strijd om het dagelijks bestaan moesten voeren. Zo iemand is de hoofdpersoon uit Gadis Fantai (Meisje van het strand), een roman van Pramoedya die onlangs is vertaald.
De tetralogie over Minke is namelijk niet het enige werk van langere adem dat Pramoedya heeft geschreven. Lang voor hij onderzoek deed naar de wortels van het Indonesische nationalisme, schreef hij een trilogie die zijn familie tot inspiratiebron had. Het eerste deel, Meisje van het strand is een hommage aan zijn grootmoeder. Het beschrijft hoe een meisje uit een vissersdorp op veertienjarige leeftijd wordt uitgehuwelijkt aan een Javaanse edel- | |
| |
man in de stad. Twee jaar lang leeft ze min of meer als een gevangene in diens paleis, tot ze een kind baart en wordt weggestuurd, net als haar voorgangsters. Zonder haar kind.
Ontroerend is de manier waarop Pramoedya de eenzaamheid van het meisje beschrijft, dat gaandeweg iets leert begrijpen van haar positie als iemand uit het volk die door de adel genegeerd wordt, maar door de bedienden als echtgenote van een edelman evenmin als gelijke kan worden geaccepteerd. Zoals ze daardoor ook vervreemdt van de mensen uit het vissersdorp. Na de verstoting keert ze daarom niet meer terug naar het dorp van haar familie, maar vertrekt ze naar een andere stad, Blora. Het tweede deel van de trilogie zou betrekking hebben gehad op de generatie van Pramoedya's ouders en de koloniale macht waarmee zij te maken hadden en het derde met de generatie van hemzelf, die van de Indonesische vrijheidsstrijders. De manuscripten van de trilogie zijn echter tijdens Pramoedya's gevangenschap verdwenen en hij wenste na zijn vrijlating liever de energie te besteden aan het verhaal van Minke dan dat van zijn familie opnieuw te schrijven. Toen Meisje van het strand, dat vóór 1965 als feuilleton was verschenen, enige jaren geleden in een Australische bibliotheek werd teruggevonden, was het dan ook niet Pramoedya zelf, maar zijn uitgever, Joessoef Isak, die de roman nog eens door de machine haalde.
Uiterst jammer dat we de andere delen nooit zullen lezen, want Meisje op het strand (onlangs vertaald) is, louter literair bekeken, het gaafste werk dat Pramoedya heeft gepubliceerd. Het mag de politieke en filosofische dimensies missen van de Minke-tetralogie, misschien is het daarom wel zo aangrijpend. Bovendien begrijpt de lezer van Meisje op het strand door de beschrijving van de geweldige kloof die er tussen de rijke adel en de arme bevolking gaapte, veel meer van de problemen die de adellijke Minke op zijn weg tegenkwam. Van de onwil en het onbegrip dat hij in zijn eigen bevoorrechte milieu aantrof tegenover zijn aspiraties voor een vrij Indië, waar iedereen gelijk is.
Uiteraard is ook Meisje op het strand, wellicht omdat de ‘nieuwe adel’ uit het Soeharto-tijdperk teveel analogieën bespeurde, verboden.
Al met al is Het glazen huis een waardig en verrassend slot van een boeiende romanserie. Voor Nederlandse lezers vooral enerverend omdat de tetralogie laat zien dat er in Indië al heel wat broeide, lang voor 1945, het moment dat de Republik Indonesia werd uitgeroepen. Dat het Indonesische nationalisme niet is geïmporteerd uit Japan, maar al vóór de Eerste Wereldoorlog in eigen bodem begon te ontkiemen. De manier waarop Pramoedya dat stap voor stap laat zien aan de hand van de meest interessante figuren, met vallen en opstaan, met schade en schande, met hun lektuur, hun debatten, maakt dat dit proces de lezer in het hoofd gegrift wordt. De ik-vorm waarin we het een en ander vernemen, maakt het geheel nog persoonlijker en boeiender. De tetralogie doet dan ook op geen enkele manier denken aan de even lijvige sociale en historische romanseries uit de naturalistische periode in de vorige eeuw. De mengvorm tenslotte, tussen de verschillende stijlen, doet misschien aanvankelijk onwennig aan - met name het filosoferen over kwesties van morele aard, die de postmoderne westerling tegenwoordig een zorg schijnen te zijn - hij zorgt echter ook voor de afwisseling. Temidden van bijna 1500 pagina's tekst is die afwisseling noodzakelijk. Met zijn romantetralogie heeft Pramoedya Ananta Toer niet alleen een onvergetelijk monument opgericht voor zijn Tirto Adhi Soerjo, maar ook voor de Indonesische literatuur.
|
|