Frans Pointl
Een visite
Enkele dagen na mijn vijftiende verjaardag komt de tachtigjarige mevrouw Morpurgo bij ons op visite. Moeder en zij hebben elkaar een jaar daarvoor bij de joodse spiritistische vereniging leren kennen.
Ik loop naar beneden.
Diep gebogen staat ze daar, steunend op haar blindenstok. Ze heeft haar onafscheidelijke zwartwollen stola om. Door de bolle glazen van haar staarbril kijken haar sterk vergrote ogen me hulpzoekend aan.
‘Dag mevrouw Morpurgo, hoe gaat het met u? Mag ik eerst uw stok?’ Snel breng ik haar stok naar boven. Daarna ren ik de drie trappen weer af. Het kost haar en mij enige tijd om de drie, gelukkig niet steile trappen, op te komen. Trede voor trede trek ik mevrouw Morpurgo onder haar oksels omhoog.
Ze is slechtziende, ze heeft suikerziekte en ze lijdt aan osteoporose, waardoor ze zo krom is als een hoepel.
Eindelijk zijn we boven aangeland. Moeder en ik ondersteunen haar op weg naar onze kamer. ‘Hè, hè, wat een klim, ik voel me alsof ik de Grossglockner zojuist heb beklommen, hoe gaat het ermee Rebecca?’ Moeder brengt haar hoofd dichtbij dat van mevrouw Morpurgo en ze zoenen elkaar.
‘Kind, kind, dat een mens zo krom kan trekken. Vroeger vond ik zo iemand een bezienswaardigheid, nu ben ik het zelf.’
Ze is, in tegenstelling tot moeder, allerminst in zichzelf gekeerd en heeft gevoel voor humor.
‘Het enige voordeel hiervan is dat ik af en toe een dubbeltje of een kwartje op straat vind. Laatst vond ik nota bene zelfs een gulden!’ Ze lacht.
Trots toont moeder haar de cake die ze in het kleine oventje op ons grote petroleumtoestel heeft gebakken. De cake ligt nog in de zwarte bakvorm.
Mevrouw Morpurgo's donkere snor raakt de cake bijna.
‘Compliment Rebecca, dat ruikt heerlijk, zet maar gauw thee.’
Haar ingevallen tandeloze mond - ze kan geen prothese velen - maakt onafgebroken kauwbewegingen. Door haar hoge kaakranden lijkt het alsof ze voortdurend op roze kauwgom kauwt.
Van moeder weet ik dat het onbewuste zenuwtrekkingen van de oude dag zijn.
‘Hier schat, dat is nog voor je verjaardag.’ Ik krijg warempel een rijksdaalder. Ik bedank haar met een kus op de vele rimpels, me afvragend of er nog meer bij zullen komen. Het lijkt me ondragelijk er zoveel te hebben. Ik hoop dat ze vóór zessen vertrekt, dan kan ik bij ‘Batavo’ in de Rijnstraat nog een bouwplaat van de nieuwste Studebaker kopen.
Moeder zet de theepot in de theebeurs. De cake ligt nu op een langwerpige schaal.
‘Wat denk je wel,’ kwebbelt mevrouw Morpurgo opgewekt tegen moeder, ‘je kent mijn antieke dekenkist toch? Die met de uitgesneden ivoren olifantjes, vogels en bloemen erop. Die is minstens tweehonderd jaar oud. Het mag wel in de krant dat ik dat ding na jaren toch heb teruggekregen. Goudeerlijk zijn die mensen. Alles wat ik ze in bewaring heb gegeven hebben ze teruggeven. Niets wilden ze accepteren als blijk van mijn dankbaarheid. Die komen in het licht, daar kunnen we zeker van zijn'. Ze loost een diepe zucht.
‘En toen?’ vraagt moeder enigszins ongeduldig.
‘Toen?’ Mevrouw Morpurgo's vergrote ogen kijken ons met een naar het lijkt verongelijkte uitdrukking aan.
‘Waar had ik het precies over?’
‘Over die antieke dekenkist.’
Ze knikt, blij dat ze de draad van haar betoog weer te pakken heeft. Ze vertelt dat de vrouw die vaak boodschappen voor haar doet, gisteren voor de kist was gaan staan. Bewonderend waren haar handen over de ivoren reliëffiguren gegleden.
Moeder schenkt de thee in. Ze snijdt drie dikke plakken van de cake af en legt die op aparte schoteltjes.
Mevrouw Morpurgo neemt een slokje thee. Daarna hapt ze in de plak cake en mummelt deze weg in haar bevende mond.
‘Ja, die vrouw heeft smoel op die kist, zoiets voel je. Toen zegt ze: “Als u iets overkomt hoop ik maar dat dit prachtige voorwerp niet in verkeerde handen raakt.” Een gotspah, niet?