| |
| |
| |
[Nummer 172]
Karel Labey
Uiteenlopende wetten
Over Aldous Huxley
Our minds are sealed books, only occasionally opened to the outside world. (Aldous Huxley)
Op een van de beklemmendste dagen van de laatste decennia stierf Aldous Huxley - 22 november 1963. Diezelfde ochtend was John F. Kennedy in Dallas neergeschoten. In het duistere kabaal dat daarop ontstond, viel de dood van Huxley, eveneens in Amerika, nauwelijks op.
De enkelen die tijdens zijn laatste uren aanwezig waren - een arts, een familielid, een vriend - zaten op een gegeven moment in de aangrenzende kamer TV te kijken; Huxley's vrouw, Laura Archera was gechoqueerd, totdat ze begreep dat het om de moord op de president handelde. Ze diende haar man die dag nog het moksha-medicijn toe: een middel dat vaak wordt genoemd in Huxley's laatste roman Island. Het is een mescaline-injectie die het bewustzijn moet verbreden en verlichten. ‘The clear light of the Void’, waarnaar Huxley op zoveel manieren had gezocht, beheerste ook zijn laatste uren. Een vriend van hem merkte naderhand op dat Aldous op een typisch bij hem passende manier was vertrokken: stilletjes, in de schaduw, ‘on tiptoe’.
‘Arme Huxley,’ zei Robert Craft, die Huxley in Californië aan de zijde van Strawinsky had leren kennen, ‘arme Huxley, men zal hem op de schouders kloppen en men zal hem terzijde schuiven - als een periode.’
Hij heeft wel én niet gelijk gekregen. Niet omdat Huxley als een soort Aquarius-guru avant-la-lettre door de zestiger jaren is herontdekt, niet omdat sommige van zijn romans nog steeds door een uitgebreid publiek worden gelezen; wél omdat de literaire wereld nauwelijks aandacht aan hem besteedt, wél omdat het leeuwendeel van zijn werk in de schaduw is verdwenen. George Woodcock had het in zijn uitgebreide studie Dawn and the darkest hour (1972), over ‘the grudging tolerance of the intellectual and literary world’ ten aanzien van Aldous Huxley. Dat is geen woord teveel.
In de twintiger en dertiger jaren was er al een duidelijke onenigheid over de schrijver Huxley. Du Perron vond hem maar niks: ‘een penny-a-liner op hooger plan’; Ter Braak dweepte bijna met Point Counter Point; Wyndham Lewis nam deze roman als het toonbeeld van, bij nadere beschouwing, sentimentele literatuur; anderen, Cyril Connolly bijvoorbeeld, vonden hem prachtig.
Vanaf het begin van de zestiger jaren is er veel van Huxley in het Nederlands vertaald. Alle verhalen, een stuk of acht romans en de essays rond bewustzijnsverruiming en psychedelica (een woord dat trouwens door hem en Dr. Humphrey Osmond werd ingevoerd). Vreemd blijft het - en typerend voor de misverstanden rond zijn werk - dat een weliswaar sensationele, maar nauwelijks te pruimen roman als Ape and Essence (vertaald als Het rijk van Belial) wel in Nederland is verschenen, een iets beter leesbaar werk als After many a summer ook, maar van alle informatieve, heldere en soms zeer poëtische essays van hem vrijwel niets. Heel wat essays van Huxley staan op een veel hoger plan dan de romans en volgens Leonard Woolf openbaarde zich hier zelfs het ware genie van Huxley.
Wat betreft de af en toe flets geworden schoonheid van Huxley's roman vraag ik me trouwens af of het geheim van hun aantrekkingskracht niet voor een groot deel schuilt in die forse uitspraak van Strawinsky: ‘Aldous Huxley, the most aristocratic man I ever met.’
| |
Glimlachende reserve
‘Simple, natural, unselfconscious, intelligent, benevolent, gentle, strong, charming’ - dat zijn zo de meest genoemde adjectieven rond Huxley's persoon in het Memorial Volume, samengesteld door zijn broer Julian, de bekende bioloog en Evolutionary Humanist. ‘Charming’ is ook het merendeel van de foto's waarop Huxley verschijnt. Verder weinig vertoon: nooit een pose, een grap of iets uitbundigs zoals anders in een biografie altijd wel voorkomt. Voortdurend, als een soort dunne cellofaan-verpakking, die veelal glimlachende reserve. Af en toe is het Hamlet die je aankijkt
| |
| |
- zijn eigen verbittering voor zich uitschuivend. Cecil Beaton heeft hem eind dertiger jaren gekarakteriseerd door hem vanachter een gordijn, de helft van het gezicht prominent, ietwat vermoeid naar de lens te laten kijken. Er is iets wat hem onthutst - dat waken de vroege afbeeldingen van hem scherp voelbaar; hij is op het spoor van iets. ‘Life is a tangled knot to unravel’, is de slotzin van een van zijn vroege verhalen.
In de latere jaren krijgt zijn voorkomen met de golvende, blonde haardos steeds weer dat rijpe en zacht-glanzende dat bijvoorbeeld ook zijn vrienden Yehudi Menuhin en Krishnamurti hadden. - ‘Graceful’ in een uitzonderlijke mate.
In elke beschrijving van zijn uiterlijk valt verder wel de enorme lengte op, die hij door een licht gebogen houding leek te willen verbergen: hij steekt minstens een kop boven zijn eerste vrouw Maria uit. Op een foto van hem en Anita Loos, wandelend in de bossen, lijkt hij - mede door een perspectiefvertekening - wel een reus naast Pinokkio. Door alle waarnemers wordt er verder melding gemaakt van zijn bungelende benen, zijn wapperende benen, zijn benen opgevouwen als bij een insect, enzovoorts.
Dit tenslotte is één van de allermooiste beschrijvingen van hem, van diezelfde Anita Loos: ‘On first meeting Aldous, I was immediately struck bij his physical beauty; he was a giant in height, with a figure that was a harmonious column for his magnificent head; the head of an angel drawn by William Blake. His faulty sight even intensified Aldous' majesty for he appeared to be looking at things above and beyond what other people saw.’
Het uiterlijk van een profeet, zou je welhaast zeggen.
Vergelijk deze karakteristiek met een citaat uit zijn laatste, utopische roman Island (het betreft de hoofdpersoon, de journalist Will Farnaby): ‘The physique of a messiah. But too clever to be convinced of his own mission. And too sensitive, even if he were convinced to carry it out. His muscles would like to act and his feelings would like to believe; but his nerve-endings an his cleverness won't allow it.’
Daarmee komen we terecht bij het schisma, de tragiek mag je wel zeggen in Huxley's persoonlijkheid en niet alleen in de zijne. Afstand en nabijheid; analyse en synthese; wetenschap en mystiek. De jonge Huxley heeft het na een bezoek aan de Ganges in India over de absurde, geldverslindende rituelen in een zo armoedig land: ‘Religion is a luxury which India in it's present condition can't afford.’
Aldous Huxley en Anita Loos, wandelend in de bossen. California, eind jaren '30
De oudere Huxley wordt één van de eerste pioniers van de Religious Renaissance in het Westen. Een kosmopolitische, sterk door Oosterse godsdiensten beïnvloede mystiek is de basis waarop al zijn latere werk rust. Daarmee is hij een van de voorlopers van de New Age beweging en is hij op zijn minst verwant aan de holisten. Wie had in de twintiger jaren kunnen vermoeden dat de provocerende en Libertijnse schrijver, die door de Sunday Times werd bestempeld als ‘the man who hates God’, vijfentwintig jaar later één van de meest bevlogen mystici in de literatuur zou zijn, altijd werkend aan een nieuwe verzoening tussen kunst en wetenschap.
| |
| |
Als er al sprake is van een ommezwaai in zijn geestelijke koers dan moet deze bij de roman Eyeless in Gaza worden gesitueerd. De ‘conversion-novel’ wordt dit boek dan ook wel genoemd en bij George Woodcock heet het ‘the Great Divide’. De ommekeer is minder plotseling en minder schokkend dan het lijkt. Huxley's transcendente tendens laat zich al in eerdere romans verdekt gelden (evenals zijn neiging om maatschappelijke problemen langs wetenschappelijke weg te willen oplossen). Essaybundels als Do what you will (1929) en Music at night (1931) lijken het pad te effenen. Ongetwijfeld hebben ook de nauwe vriendschap met D.H. Lawrence en diens religieuze ideeën over seksualiteit en natuur een essentiële bijdrage aan het overgaan naar een wat al te erudiete mystiek geleverd. Daarover later meer.
Niet alleen het streven naar Verlichting kondigt zich in de vroegere, cynische, debunking romans al aan. Ook op de latere utopische én anti-utopische werken - te weten Island, Brave New World, Ape and Essence en, in mindere mate, After many a summer, wordt al gepreludeerd, met name in de debuutroman Crome Yellow waar in wordt gedroomd van een ‘Rational State’. Eén figuur uit het boek wenst te Leven ‘in a dignified seclusion, surrounded by the delicate attention of silent and graceful machines’.
| |
Van analyse naar synthese
Zoals er een geleidelijke overgang, maar ook een continuïteit is in de foto's van Huxley, zo is die er ook in zijn intellectuele ontwikkeling, in de romans dus. De grootste overgang zit hem nog in het iedereen verrassende, lugubere toekomstbeeld van Brave New World (1932) en het zojuist genoemde, tedere en zoekende Eyeless in Gaza - de meest Proustiaanse van al Huxley's romans; in dit werk worden er via fragmenten telkens andere episodes (tussen 1904 en 1934) van de hoofdpersoon Anthony Beavis belicht.
Het verlangen van Aldous Huxley in de jaren twintig openbaart zich in een kernzin van Philip Quarles (= Huxley) uit Point counter Point (1928): ‘The problem for me is to transform a detached intellectual scepticism into a way of harmonious all-round living.’
Let op dat ‘to transform’: Huxley heeft niet diep-in gekozen voor de analytische, debunking houding die uit al zijn vroege werk spreekt; hij zit eraan vast en wil naar de synthese toe. Het moet hem onderweg, jonglerend met gedachten, zijn gaan dagen dat zijn positie als vooral cynisch verslaggever tenslotte wel erg koud en ook armzalig was. De splitsende geest in hem onderdrukte stelselmatig andere behoeften van hem. Hij was echter veel te high-brow, veel te well-bred ook om deze gespletenheid uit te schreeuwen, zodat het maar mondjesmaat opvalt.
Huxley, dichter en telg uit een welopgevoed geslacht, met een groot sociaal verantwoordelijkheidsgevoel, zoekt naar een ‘Weltanschauung’ die niet alleen voor hemzelf maar ook voor anderen een bevrijdende waarde kan hebben.
De drift naar synthese - en deze drift heeft bij hem zowel een artistieke als een wetenschappelijke kant - is een van de sterkste eigenschappen in Huxley. Na zijn dood werd er wel gezegd dat hij een van de weinige mensen uit deze eeuw was, die nog voldoende kennis en overzicht had om tot een voor de Westerse mens acceptabel wereldbeeld te komen. Een ‘uomo universale’ - dat begrip viel uiteraard ook (het verhaal gaat dat de intellectuele omnivoor Huxley tijdens zijn studie in Oxford de Encyclopedia Brittanica van voor tot achter had doorgelezen).
De synthetische drift van Huxley komt eveneens tot uiting in twee imposante bloemlezingen van hem. De één een anthologie van vooral romantische en moderne poëzie: Texts and pretexts (1932), via zijn eigen verbindende commentaar tamelijk lakoniek en elitair opgediend; de ander een groot overzicht uit 25 eeuwen mystieke bekentenissen; ditmaal bepaald niet lakoniek opgediend. Overigens schrijft Huxley in Texts and pretexts: ‘And yet it is only by poets that the life of an epoch can be synthesized.’
Huxley zelf had in 1916 gedebuteerd met een dichtbundel: The burning wheel. In de jaren voor de genoemde bloemlezing verschenen, als laatste, nog twee dichtbundels van zijn hand: Arabia Infelix en The Cicadas. Hoewel zijn romans zich bijna altijd bevinden in wat ik zou willen noemen: een voorhal van de poëzie, behoeft het nauwelijks betoog dat Huxley in de strenge zin des woords absoluut geen dichter is.
| |
Fenomenaal geheugen
Synthese vereist kennis. Het is bekend dat
| |
| |
Huxley, daartoe mede aangezet door de partiële blindheid die hem gedurende lange perioden in zijn leven heeft gekweld, een fenomenaal geheugen bezat. Toen het lezen hem als student in Oxford door zijn oogkwaal onmogelijk werd gemaakt, leerde hij snel braille. Hij maakte er srapjes over dat hij nu tenminste zonder het licht aan te doen onder de dekens kon lezen. ‘An Englishman didn't talk about those things,’ merkt een vriendin, de biografe Sybille Bedford, fijntjes op naar aanleiding van deze en andere verhalen.
Aldous Huxley op vijfjarige leeftijd
De gewoonte om zich naast elkaar in de meest uiteenlopende domeinen van de geest te verdiepen heeft hem sinds zijn studietijd niet meer verlaten. Het directe gevolg was dat Huxley voor een schrijver opvallend wetenschappelijk onderlegd was. Medicijnen (zijn oorspronkelijke studierichting), fysica en sociologie - op al deze gebieden kon hij zijn zegje doen en hij correspondeerde en overlegde vooral in de tweede helft van zijn leven veel met wetenschappers.
‘Kennis is een functie van het zijn,’ schreef hij in de inleiding tot The perennial Philosphy, en ik vertaal het vrij als: de aard en omvang van iemands kennis bepalen voor een groot deel zijn levenssituatie.
Isaiah Berlin zei over zijn vriend Huxley: ‘Misschien heeft niemand sinds Spinoza zo intens geloofd dat kennis (op allerlei niveau's) bevrijdt.’
Kennis is inderdaad de eerste Highest Common Factor in het werk van Huxley - het blijkt eveneens uit zijn fictie. Dat neemt trouwens niet weg dat hij bij uitstek een essayist is: iemand die met zijn niet gespecialiseerde kennis op vele terreinen graag bogen maakt, vreemde verbanden legt en bizarre lichtjes aansteekt. Huxley is ook te fijnzinnig en teveel kunstenaar om ‘vierkant’ en/of systematisch te werk te kunnen gaan.
Het blijft trouwens opmerkelijk dat een in zovele opzichten exact getrainde geest als Huxley een mysticisme met zulke onscherpe contouren kon omhelzen. En tevens blijft het opmerkelijk hoe omzichtig hij vaak is in zijn benadering van het mysticisme en verlichte staten. Heaven and Hell en The doors of perception - zijn twee essays die verslag uitbrengen van zijn ervaringen met mescaline - zijn meeslepend maar toch ook opvallend intellectueel geschreven; hier en daar doet het me zelfs sterk denken aan de Engelse excentriek die weer een nieuwe hobby heeft ontdekt.
| |
Scylla en Charybdis
‘A sensitive man can't go round the world and come back with the same philosophy of life as the one he started with,’ aldus een van de karakters in het verhaal ‘Two or three graces’. Je zou verwachten dat de honkvastheid van Huxley, met zijn gereserveerdheid, zijn zwakke ogen en zijn vele studeren, vrij groot moet zijn geweest. Niets is minder waar.
Aldous Huxley, de kleinzoon van de beroemde collega van Darwin, T.H. Huxley, en de achterneef van Matth Arnold, werd opgeleid in Eton en het befaamde Balliol College in Oxford. Zijn beide broers, Julian en Trevenen, studeerden ook, maar de laatste pleegde op vrij jonge leeftijd zelfmoord - een schok die Aldous slechts met de allergrootste moeite te boven kwam (echo's hiervan zijn te vinden in Eyeless in Gaza).
Na zijn studietijd werd Huxley in eerste instantie leraar, en enige tijd later journalist, met name toneelcriticus. Niet lang na zijn
| |
| |
huwelijk met de Belgische Maria Nys begon hij te trekken. Dit zijn zo ongeveer de stadia vanaf 1920. Londen, België, Italië (vooral Florence). In '25 en '26 een wereldreis van een jaar door met name Zaïre en Amerika; vervolgens weer Italië, Parijs, Suresnes en dan zeven jaar lang een woning in de Provence, Sanary-sur-Mer: de Villa Huley (de huisschilder was een letter op het hek vergeten).
In 1937 vertrekken de Huxley's (Aldous, Maria en zoon Matthew) naar New York en vandaaruit naar de Westkust waar de familie zowel in Hollywood als in Los Angeles woont. Onder hun vrienden hier Charles Chaplin, Paulette Godard, Igor Stravinsky en Christopher Isherwood.
‘One is all for religion,’ schrijft Huxley rond 1930, ‘until one visits a really religous country. There one is all for drains, machinery and the minimum wage. To travel is to discover that everybody is wrong.’
Amerika en India, stelt hij vervolgens, representeren de Scylla en Charybdis van de geest; de wijze man vaart ertussendoor.
Je kan zeggen dat ook Huxley zijn leven lang tussen twee verlammende gevaren, zijn Scylla en Charybdis, is door gezeild. Beide hebben veel te maken met niet voldoende partij kiezen; beide heb ik al aangestipt. Het eerste gevaar is de kritische, afstandelijke houding die tenslotte in de mensen alleen nog maar het menselijk-al-te-menselijke ziet; in zijn vroege romans wordt eigenlijk iedereen onderuit gehaald, met klinische hand verkleind.
Het tweede gevaar is een opgaan in een veel te vage ‘bliss’, een mystiek zonder duidelijk gezicht; ‘the fundamental all-rigtness of the world’ zegt hij in de vijftiger en zestiger jaren herhaaldelijk (zie This timeless moment, een biografie van Huxley vanaf '55, geschreven door zijn tweede vrouw Laura Archera Huxley). Ik verdenk hem er bij dit soort uitspraken direct van dat zijn Engelse wellevendheid met geen andere oplossing genoegen neemt dan met deze - de meest nette immers.
Thomas Mann, een verre buur in Californië, vond naar aanleiding van The doors of perception dat Huxley te ‘mellow’ was geworden en meed hem ook om die reden. Volgens hem had het verzaligd staren naar de ‘Suchness’ van stoelen (een scène die Huxley beschrijft) meer te maken met domheid dan de schrijver wel wilde toegeven. Een mening die ik overigens in die vorm niet deel.
Er is, ik stipte het eerder al aan, meermalen opgemerkt dat Aldous Huxley een van de grote voorlopers van de Religious Renaissance in de jaren zestig was. Het is waar, met dien verstande dat hij nooit zijn positie van eenling, van waakzaam literator heeft willen afstaan. Om die reden ook sloeg hij menige uitnodiging voor spreekbeurten, happenings en wat al niet af; het was hem een gruwel om te denken dat hij - wat een moment dreigde - als Mr. LSD de geschiedenis in zou gaan, - wat hem even dreigde te overkomen.
Ondanks zijn aristocratische grondhouding wordt Aldous Huxley enorm populair in de jaren zestig, de flower-power tijd. Niet de jonge Huxley met zijn bijtende sociale kritiek; wel Huxley de mysticus, de pragmatische idealist, en - uiteraard - de pacifist; dit is de schrijver van boeken als The Perennial Philosophy, The doors of perception en Heaven and Hell en - als keerzijde daarvan - Brave New World. Deze werken maakten hem een pionier en zelfs een visionair. Hij was een erudiet die buitengewone bewustzijnstoestanden de volle ruimte had willen geven; hij was een tedere, een vertwijfelde en een nonconformist en hij had buitendien glamour: ‘the hollywood-Swami’.
Zijn religieuze overtuigingen worden waarschijnlijk nog het helderst uiteengezet in zijn voorwoord tot een nieuwe vertaling van de Bhagavad-Gita (door Swami Prabhavananda en zijn vriend Christopher Isherwood). Alle grote religies van de wereld hebben zoiets als een ‘Highest Common Factor’ zegt hij hier; een aantal fundamentele doctrines, waardoor je hun diepste kern The Perennial Philosophy zou kunnen noemen. De eerste doctrine is dat al het gebeuren, alle dingen gebed zijn in een ‘Divine Ground’.
Bij de Amerikaanse uitgave van The Perennial Philosophy liet Huxley speciaal op de flap zetten dat hij géén nieuwe religie presenteerde; een nieuwe synthese en een nieuwe elan - dat stond hem voor ogen. De euvelen van een boek als The Perennial Philosophy (in het Nederlands vertaald als De eeuwige wijsheid) zijn te vergelijken met de zwakheden van de romans die hij in dezelfde jaren schreef: After many a summer bijvoorbeeld: het wordt een mengelmoes, een high-brow soap opera. In The Perennial Philosophy zit ook heel wat onvast of arrogant spiritueel gemompel, dat je niet zou verwachten van de scherpzinnige satiricus van Point Counter Point. Bijvoorbeeld: ‘Onbeheerst en ondoordacht spreken is moreel ver- | |
| |
keerd en geestelijk gevaarlijk.’ Toch heeft Huxley's poging tot synthese (bezwering) wel glans, wel grootsheid. Het werk werd bij zijn verschijning in Amerika (1945) uitstekend verkocht en er werd gezegd dat het publiek dat vertrouwd was met Oosterse godsdiensten, in één klap was verdubbeld. Maar de gespannen spierkracht waarop je bij een werk van diepe religieuze adem mag hopen, vind je hier niet.
| |
De sobere mysticus
Dezelfde Huxley, die een intelligente dwarsdoorsnede van een tiental religies trachtte te maken, zei in 1929 van zichzelf: ‘Being an un-metaphysically-minded person’.
Huxley's overtuigingen in de periode Point Counter Point (1928), Brave New World (1932) tot aan Eyeless in Gaza (1936) zijn eerder hedonistisch en vitalistisch dan mystiek; ze stralen af en toe de handige trots uit van iemand die weer een kortere weg tussen twee punten heeft gevonden. De essaybundels Do what you will en Music at night, en de al genoemde anthologie Texts and pretexts geven de beste weergave van zijn gedachten in deze tijd.
De kern ervan is een geloof in de volheid van het leven zonder een laatste metafysische verklaring; beter gezegd, zonder dat enige laatste uitleg aannemelijk kan worden gemaakt. Een metafysisch stelsel is ook maar een soort verzameling afspraken.
‘A rational absolute is a contradiction in terms. The only absolute which a man of intelligence can believe in is an irrational one.’ (Do what you will).
‘Life on this planet is valuable in itself, without any reference to hypothetical higher worlds, eternities, future exis tences.’ (idem)
Een Nietzscheaans geluid. De oplossingen die Huxley aandraagt zijn vooral psychologisch en pragmatisch; hij richt zich veel meer dan in later verlichte geschriften tot een artistiek-sociale elite.
In Do what you will wordt ook de term ‘life-worshippers’ herhaaldelijk gehanteerd, maar dit begrip houdt voor mij in de handen van een gereserveerd en twijfelziek man als Huxley iets wrangs. Is het de invloed van Lawrence - die hij vanaf hun ontmoeting, 1924 in Florence, regelmatig zag - die hem dit in de mond legt?
‘As a manifold and discontinuous being he (the-worshipper, KL) is at one moment a positivist and at another a mystic: now haunted by the thought of death... and now a Dionysian child of nature... His aim is the full realization of all his potentialities - to balance excess of intelligence by an excess of intuition, of instinctive and visceral living.’
Dit lijkt overwegend de stem van Mark Rampion, de personificatie van D.H. Lawrence in Point Counter Point (de roman bevat verder nog portretten van onder andere Katherine Mansfield en John Middleton Murry). Het lange essay dat Huxley schreef over Lawrence, die hij bovenmate bewonderde, gaat vooraf aan de editie van Lawrence's brieven die Huxley na diens dood in 1930 samenstelde.
Uit alle werken van Huxley rond 1930 blijkt dat hij de metafysische waarden als schutplek terzijde heeft geschoven. De hoogste waarde in deze periode van zijn scheppen zijn de lucide en verfijnde perspectieven die de kunst openbaart. Hij is de spitse eclecticus. ‘I prefer being sober to even the rosiest and most agreeable intoxications,’ zegt de man die later een van de eerste advocaten van het weloverwogen gebruik van LSD en mescaline wordt. Overigens zou de titel ‘de sobere mysticus’ goed op hem van toepassing zijn.
De kunst dus als hoogste zingeving - voorlopig houdt hij het daarop. ‘For after all the most perfect statements and human solutions of the great metaphysical problems are all artistic, especially, it seems to me, musical. Beethoven's Missa Solemnis for example, and his posthumous quartets, Bach's Art of the Fugue have always struck me as the subtlest, profoundest and completest metaphysical works ever composed.’
Het is geen meeslepende, maar wel een helder gekleurde keus. Vergelijk hem met een uitspraak van de zo geheel anders geaarde Hermann Hesse, uit zijn dagboek van 1920:
‘Nu valt het woord mij in, het magische teken voor deze dag, ik schrijf het in grote letters boven deze bladzijde: MOZART. Dat betekent: de wereld heeft een zin en die wordt voor ons zichtbaar in de gelijkenis met de muziek.’
Vijfentwintig jaar na Do what you will schrijft Huxley in het essay The doors of perception heel epaterend: ‘Art, I suppose, is only for beginners, or else for those resolute dead-enders who have made up their minds to be content with the Ersatz of Suchness, with symbols rather than with what they signify, with the
| |
| |
elegantly composed recipe in lieu of the actual dinner.’
Aldous Huxley, rond 1950
Heel ‘smart’, maar om kunst met een elegant ontworpen recept te vergelijken... Op dit soort momenten is Huxley's slimheid pijnlijk, en eigenlijk ook frivool.
| |
Kosmopolitisch idealisme
Het is zonder meer typerend voor Huxley in de tweede fase van zijn leven dat de kunst deels moet wijken voor een tastende religiositeit en voor een - daar gerelateerd - kosmopolitisch idealisme. Een essaybundel als Brave New World Revisited (1959) draait uitsluitend rond thema's als overbevolking, bureaucratisering, massa-propaganda, hersenspoeling enzovoorts. De vergelijking van zijn eigen schrikbeeld van de toekomst, Brave New World, met dat van George Orwell's 1984, loopt er als een rode draad doorheen. Een boek waarin het woord ‘kunst’ nauwelijks uit zijn schuilhoek durft te komen. Een belangrijk boek op dat moment, in die tijd, maar ook een erg journalistiek boek.
De laatste roman van Huxley, Island, is het werk van een bevlogen humanist die zijn visie in fictie ontlaadt en tevens door middel van fictie uittest. Deze utopie straalt een dicht bij het Boeddhisme staande religie uit. Het motto van Island is: ‘We must dream in a pragmatical way’, en het werk staat dan ook vol met praktisch getinte aanwijzingen. ‘Attention’ is het eerste woord van het boek; ‘here and now’ roepen de vogels op het eiland Pala waar alles zich afspeelt. Een aanmaning, en meer dan dat, die je terugvindt in de Gestalt-psychologie; een stroming die in de vijftiger jaren was opgekomen en die Huxley nauwlettend had gevolgd.
Het feit dat zijn tweede vrouw, Laura Archera, een praktizerend psycho-therapeute was, speelt hierin een grote rol. Zij had in Amerika zo'n typisch ‘zelfhulp’-boek gepubliceerd: You are not the target; recipes for living and loving. Veel sympathieker overigens dan de meeste van dit soort werken. Van Island naar dit boek loopt er menig bruggetje.
De Italiaanse Laura Archera was trouwens begonnen als concertvioliste, maar had deze carrière vrij snel achter zich gelaten. Ze had Aldous Huxley leren kennen toen ze in Californië met een - haar eigen woorden: onmogelijk plan voor een film was langsgekomen. In 1955 overleed Huxley's eerste vrouw Maria na een kort, hevig ziekbed. Toen hij niet lang daarna verder ging met Laura Archera was zijn verontschuldigende verklaring tegenover zijn zoon Matthew: ‘Tenderness, I gather, is the best memorial to tenderness.’
Het verhaal rond hun beider echtverbintenis is de moeite waard en eigenlijk specifiek Huxleyaans.
In 1956 ondernamen ze hun eerste gezamenlijke reis, dwars door de Zuidelijke Saten. Ze kregen te horen dat er ergens onderweg een Drive-in-Wedding-Chapel was, in Yuma, Arizona. Ze reden er dadelijk heen, kochten twee trouwringen, zochten een halfgare cowboy als getuige uit en traden voor het altaar. Vlak voordat ze haar ja-woord schonk, schrok Laura Archera terug voor de wat nauwe banden van de huwelijkse staat. ‘You know, darling,’ fluisterde ze terwijl de inzegening nog aan de gang was, ‘I love others too.’ ‘I would be schocked if it were any different,’ siste Aldous Huxley terug.
| |
Aloof
Meer dan menig ander zie ik een continuïteit in de ontwikkeling van Huxley. Thema's die pas in zijn laatste boeken voluit worden geor- | |
| |
kestreerd (zoals in Island) blijken al in de eerste romans aangeduid te worden. En ik ben het ook niet eens met George Woodcock die - heel boud - stelde: ‘For Huxley the artist had died in the prophet.’
Er is één eigenschap, die zowel op het temperament als op de geesteshouding slaat, die de jonge en de oude Huxley - de cynische Goddenying en de omzichtige, religieuze aan elkaar verbindt. Die eigenschap zit hem in dat mooie Angelsaksische woordje ‘aloof’. Het is niet alleen dat typisch Engelse: ‘We laten ons niet kennen, wat er ook gebeurt’, het is ook Huxley's specifieke variant van overal selectief, ogenschijnlijk verstrooid overheen willen kijken. Uiteraard speelt zijn lengte daarin een rol.
Aloof. In Eyeless in Gaza wordt er een grote weerzin tegen het lichaam en het functioneren ervan tentoongespreid. Met de kennis zweven we lichtjes boven de aarde. Noli me tangere, denk ik tenslotte, al had diezelfde Huxley ook nog eens een affaire met één van Parijs' meest wilde schonen, Nancy Cunard - het leven heeft meer reserves dan de nette lijnen van een biografie.
Aloof. Er zit ook een voor de in Eton opgevoede Engelsman uiterst gewone sociale kant aan de zaak. Huxley was charmant en vriendelijk, maar daarbij afwachtend en gedistingeerd. Hij had niet die blijmoedige openheid van, bijvoorbeeld, de op zich even aristocratische Yourcenar, die altijd wel een praatje met de taxichauffeur of de tuinman aanknoopte. Een citaat uit één van zijn beste korte verhalen maakt het direct duidelijk: ‘One of the pleasures or dangers of foreign travel is that you lose class-consciousness. At home, you can never with the best will in the world forget it. Habit has rendered your own people as immediately legible as your own language. A word, a gesture, are sufficient; your man is placed.’
Enige wreedheid ontbreekt niet in deze uitspraak. Het is een niet bijster subtiele visie. Een goed psycholoog is veel meer dan een sociaal geoloog.
Het past in dit beeld dat de latere Huxley opener in de omgang werd: gecultiveerde distinctie is het trekken van scherpe grenzen, mystiek is het transcenderen van deze grenzen. De distinctie van het gemoed is een geheel andere zaak. Dat - moeilijk zichtbaar - is het domein van de kunstenaar.
Er is een andere kant aan dat ‘aloof’ die iets krampachtigs heeft en die vaak een trieste nawerking uitoefent: Huxley's geslotenheid in intieme aangelegenheden. Een trieste nawerking omdat er een zekere onmacht uit spreekt om zich aan het hem omringende toe te vertrouwen.
Een essay in Music at night besluit hij met het opnoemen van twee overeenkomsten tussen hem en Shakespeare. Ze kenden beiden, schrijft hij, ‘little Latin and less Greek’ (Huxley's beheersing van het Latijn was opvallend goed). Verder stelt hij er prijs op om te denken dat ‘we also share a dislike for confession and a taste for reticence’. Voor een twintigste-eeuws kunstenaar eerder een uitzonderlijke houding. Geen dagboeken dan ook bij Huxley (behalve een aantal fictieve in de romans), geen uitgesproken, ‘volle’ brieven waarin zijn eigen poëzie doorbreekt en ook in de liefdesbrieven (This timeless moment bevat er een paar) nog de schaduw van mildheid en reserve. Een grote glimlach boven de golven der affectie.
Tenslotte een verhaal dat zijn ‘aloofness’ nog eens scherp uittekent. In 1960 brak er in de villawijk in Beverly Hills, waar Huxley en zijn vrouw woonden, een verwoestende brand uit. Hun huis verkoolde tot aan de grond toe. Laura Archera raakte gebiologeerd door het vuur en zag er ‘bewust’ van af om iets te redden. Aldous nam alleen het manuscript van zijn roman in wording, Island, mee. Duizenden boeken, brieven van vrienden, gedichten en notities gingen verloren. Onaangedaan was hij zeker niet, maar dit was de volgende dag zijn eerste commentaar: ‘It makes one feel extraordinarily clean.’
| |
Landerig en briljant
Er is een vraag die in elke studie over Huxley bijna geniepig ronddwaalt. In hoeverre en waar was hij werkelijk een romancier; en waar was hij vooral een vruchtbaar schrijver die zijn gedachten in een romanvorm goot. De vraag is groot en ik zal een kleine duit in het zakje doen.
De romans van beide perioden, die van voor en na de ‘conversionnovel’ Eyeless in Gaza, worden gekenmerkt door een rusteloze, altijd licht ontevreden intelligentie, door het vloeiend omspelen van beschouwelijke vragen, door het - nooit geheel consequent - zoeken naar oplossingen voor het eigen leven en tenslotte door glans en humor - ‘sparkle and wit’. Het drama is meestal ondergeschikt aan
| |
| |
Aldous Huxley tijdens een FAO bijeenkomst, rond 1960
| |
| |
de innerlijke ontwikkeling van de hoofdpersonen en men is gevangen in de eigen eenzaamheid: de liefde is niet zozeer een uitwisseling als wel een overdracht. Hoewel Huxley voor zijn tijd zonder meer libertijns over de zeden denkt - de Amerikaanse blurb van Crome Yellow meende zelfs dat het boek medeverantwoordelijk was voor het neerhalen van de Victoriaanse moraal! - is er van overspel eerder sprake in geestelijke dan in fysieke zin. De meeste protagonisten van Huxley kunnen niet goed kiezen en verschansen zich daarom nog eens extra in een, zeg maar: ritmische reflectie.
En wat betreft de verschillen: de vroege romans zijn speelser, venijniger, baldadiger, verontrustender. Het draait hier minder om de thema's en meer om de altijd briljante en vaak wisselvallige leading characters. Die zijn egotistisch, onaf, wendbaar, bits, trots. Daarbij vergeleken hebben de karakters van de latere romans vaak iets derivatiefs: er zit gewoon minder direct leven in. De personages van After many a summer hebben iets gekunstelds en het hele boek heeft iets van een bizarre soap-opera. Ape and essence, vertaald als Het rijk van Belial - het verhaal speelt na een atoomramp -, is zo mogelijk nog artificiëler en in mijn ogen zelfs volkomen ongenietbaar. Huxley's koele, observerende kant blijkt uit het kiezen van zo'n gruwelijke setting.
Meeslepend en fijnzinnig is hij daarentegen weer in de geconcentreerde novelle The genius and the goddess (1955) en in de roman Time must have a stop (1945), zijn eigen favoriet.
De conclusie kan zijn dat de vroege romans van Huxley, tot en met Brave New World namelijk, zijn meest innoverende prestaties zijn; de problematiek ervan zit dicht op de huid van de tijd. Waar deze werken vooral gespierd, levendig, fel en tegenstrijdig zijn, lijken de latere romans eerder kosmopolitisch, breed, zangerig en daarbij nogal eens vaag en al te transparant. Zo ongeveer het verschil tussen een schilderij van Tamara de Lempicka en een van Fernand Léger.
Het grootste nadeel van Huxley's vertelkunst, van het begin tot aan het landerig, briljante, bubbelend als een Zwitsers bergmeertje: een zich, ietwat wantrouwig, koesteren in de zon van zijn eigen intelligentie. Dit moet ook de reden zijn dat André Gide Point Counter Point na vijftig pagina's mismoedig terzijde legde (zie zijn dagboeken), menende dat hij nog geen concrete gedachte had aangetroffen. Aloofness grenst aan verveling, zoals dauw grenst aan mist.
De speels genietende, speels beoordelende en soms frivole kant van Huxley, de kant die graag over de dingen heen zweefde, kwam ten slotte ook tot uiting in zijn excessieve liefde voor auto's en lange autotochten. ‘Speed, the only new sensation this century has produced,’ verzucht hij ergens en hij bedoelt met speed ook: zweven, vrijheid, overzicht.
Zijn schampere commentaar op het communisme, in de tijd van de fellow-travellers, geeft opnieuw zijn onthechte positie aan: ‘The condition of entry into the Bolsheviks' Earthly paradise is that thy shall have become like machines.’ Alleen een vrij individu kan aloof zijn.
| |
Halverwege kunst en wetenschap
Achttiende-eeuwse balorigheid en individualisme, twintigste-eeuws kosmopolitisme en een taai, wijd zestiende-eeuws humanisme - dat waren ze de diverse eigenschappen van Huxley, de man en de schrijver. Voeg daarbij dan nog zijn aristocratische wellevendheid en jongensachtige nieuwsgierigheid, en de essentie is aanwezig.
Hier zijn, tot slot, de prachtige laatste zinnen uit zijn laatste grote essay Literature and Science - zinnen die een leven van gedreven zoeken, een leven halverwege kunst en wetenschap goed samenvatten:
Thought is crude, matter unimaginably subtle... That the purified language of science, or even the richer purified language of art shoul ever be adequate to the givenness of the world and of our experience is, in the very nature of things, impossible. Cheerfully accepting the fact, let us advance together, men of letters and men of science, further and further into the ever expanding regions of the unknown.
|
|