| |
| |
| |
Arie Sturm
Achter alles is behang
Over Winnie-de-Poeh en Gerard Reve
Aan Haar
Die Mijn Vrouw Is
Ook Troosteres
Wat betreft jeugdliteratuur heb ik het in mijn jongste jaren voornamelijk moeten stellen met Flipje Tiel en Piggelmee, wier avonturen tot mij kwamen na het moeizaam lospeuteren van merkjes uit etiketten van gezinspotten huishoudjam e.d. Met name de in Van het tovervisje geboekstaafde geschiedenis van het aardmannetje Piggelmee is mij tijdens de kerkgang der ouderen bij wijze van vervangende prediking zo veelvuldig voorgelezen dat ik er nu nog hele delen van uit het hoofd kan reciteren. En als ik dat bij gelegenheid doe, word ik nog steeds door dezelfde kippevel en rugrillingen veroorzakende grondeloze treurnis bevangen als vroeger, wanneer ik na het einde van de voorlezing tot de terugkeer van de kerkgangers naar de muur tegenover mij bleef staren, steeds weer mompelend:
In het land der blonde duinen
En niet heel ver van de zee
Woonde eens een dwergepaartje
En dat heette ‘Piggelmee’
't Waren heel, heel kleine mensjes
En ze woonden - vreselijk lot,
Want ze hadden heel geen huisje -
Met deze aanhef zette ik dan de toon voor het nog veel grotere leed dat ik, steeds huiverend en machteloos toekijkend, de dwergen op het behang zag ondergaan. Steeds opnieuw. Want, nadat het dwergenpaartje door de gunsten en giften van een tovervisje tot grote welstand en luxe is geraakt, is het vrouwtje toch nog ontevreden en laat haar man iets vragen dat het visje dermate tot paroxisme voert dat het al het geschonkene in één klap weer wegtovert, de dwergen berooid achterlatend in, jawel, hun keulse pot.
Een paar jaar ouder geworden, werd ik rijp voor het werk van W.G. van der Hulst, dat, per strekkende meter, de uitzichtloze, alle kinderlijke hoop dovende treurnis van Piggggelmee verre overtreft. Neem Bruun de beer. Armoedig gezin dat van de tobberijen aan elkaar hangt. Dochtertje met uitgemergeld lijfje, hoogrood van de koorts, dat ook nog eens ‘Riekje’ heet, heeft nog maar één troost tot ze weggenomen zal worden: een door ‘moes’ aan alle kanten met restjes stopwol verstelde beer die ‘vader’ tijdens zijn armoedzaaierswerkzaamheden bij het oudvuil van welgestelde mensen heeft aangetroffen. Broerd tjes van ‘Riekje’, tot doodsangst toe belaagd oor ‘boze’ agenten, ‘nijdige’ bijtende honden en ‘grote wilde jongens’, maken Bruun zoek, waardoor ‘Riekje’ nog sneller naar het graf toeglijdt. Uiteindelijk keert Bruun, onder de modder, aan alle kanten (wederom) gehavend en met losgereten kop terug, waarop de broertjes hun misdaad belijden. ‘Vader’ legt hun uit dat het ‘net goed’ is dat ze zo radeloos bang zijn geweest en ‘moes’ draagt hun op de ‘Lieve Heer’ in hun avondgebed vergiffenis af te smeken.
| |
Verwantschap
Aldus ben ik in mijn gehele jeugd verstoken gebleven van het levensvoorwaardelijke inzicht dat eigen en andermans leed ook aangewend kan worden om het leven zijn onzegbare maar troostrijke zin te geven en dat voor de rest leed er vooral is om ook nog eens te kunnen lachen. Dat inzicht gewerd mij pas na mijn puistjes, via het werk van Reve. En eerst nog veel later, toen ik mijn vrouw mijn ware aard durfde tonen door haar uit te leggen wat ik nou zo mooi vind aan het werk van Reve, zei deze liefdevol: ‘Dan zul jij Winnie-de-Poeh ook wel mooi vinden.’
En verdomd, ze had gelijk. Lezing van Winnie-de-Poeh en het Het huis in het Poeh-hoekje bracht mij dezelfde diepe emoties als het lezen van Reve. Maar daarnaast ook woede en vebazing. Woede omdat me nu eerst ten volle duidelijk werd welk een ongehoord onrecht mij in mijn jeugd is aangedaan. Terwijl het met mij vanwege W.G. van der Hulst wel nooit meer wat zal worden, zijn ‘miljoenen
| |
| |
lezers over de hele wereld groot gebracht met de verhalen van A.A. Milne over zijn zoontje Cristopher Robin, diens beer Winnie-de-Poeh en de andere speelgoeddieren, die inmiddels onsterfelijk zijn geworden’ (flaptekst van Christopher Mijnes Mijn jeugd met Poeh). Verbazing omdat, bij mijn weten, nog nooit iemand in geschrifte op de verbluffende verwantschap tussen het werk van Reve en de boeken over Winnie-de-Poeh, in allerlei opzichten en op verschillende niveaus, heeft gewezen. Verbazing ook, omdat fans van Reve met een normale opvoeding onveranderlijk de wenkbrauwen fronsten, als ik beweerde dat die verwantschap er wel degelijk is.
Winnie-de-Poeh
Wellicht is die verwantschap mij zo opgevallen doordat ik bij het lezen - vreselijk lot - de omgekeerde volgorde moest nemen. Maar wellicht ook is deze gedachte alleen maar de dochter van de wens om aldus alsnog aan mijn jeugdig lijden een diepere zin en betekenis te verlenen.
Nu zullen geleerden misschien willen tegenwerpen dat ik mij aanstel omdat er zoveel boeken en zelfs oeuvres zijn die inhoudelijk op elkaar lijken en dat dus het feit dat bij voorbeeld beide boeken over Winnie-de-Poeh beginnen met een opdracht, evenals vele werken van Reve, gewoon toeval kan zijn. Maar als Winnie-The-Pooh begint met de opdracht ‘To Her’ en als The House at Pooh-corner de gedragen zinssnede bevat: ‘My book is ready, and comes to greet/The mother it longs to see’ (een moeder van wie verder nog gezegd wordt: ‘you breathed new life in Pooh’), dan is de overeenkomst met het werk van Reve, van wie acht boeken kort en krachtig dan wel op gedragen toon opgedragen zijn ‘aan Haar’ die zijn eigen moeder is, Moeder van God, of, in één moeite door, ‘moeder van alle ouders’ en ‘Troosteres’ - dan verschaft, toeval of niet, en zeker als er veel en veel meer van dit soort overeenkomsten zijn aan te wijzen, het lezen van Winnie-de-Poeh voor wie het werk van Reve kent (en andersome) zekere meerwaarde aan het leesgenot. (Ik ben gek op lange zinnen, vooral op de fraaie exemplaren zoals die te vinden zijn in het werk van Reve en in de beide Poeh-boeken.) Ter-zake-kundigen spreken in dit verband, geloof ik, van ‘intertextualiteit’. Daarover wil ik hieronder met betrekking tot het werk van Reve en Winniede-Poeh een boekje open doen.
Daarbij maak ik wat betreft de relevante werken van Reve gebruik van willekeurige edities die ik toevallig in mijn bezit heb. Wat betreft Winnie-de-Poeh maak ik voor het eerste deel (Winnie-de-Poeh), naast het Engels origineel, voornamelijk gebruik van de Nederlandse uitgave waarin de verhalen worden ‘naverteld door Nienke van Hichtum’; voor het tweede deel (Het huis in het Poeh-hoekje) maak ik naast het origineel voornamelijk gebruik van de Nederlandse uitgave ‘bewerkt door Toos Blom’. Ik voel me daartoe gerechtigd omdat, voor zover ik kan nagaan, die twee vertalingen dezelfde geest ademen als het origineel (wat niet gezegd kan worden van de recentere vertaling van Mies Bouhuis, die er naar mijn smaak niets van begrepen heeft.
Of Reve zelf die vertalingen kent, is even irrelevant als de vraag of hij überhaupt de avonturen van Poeh kent. Het gaat hier om verwantschappen die door lezers herkend kunnen worden. Veel van die verwantschappen zullen uiteraard te plaatsen zijn in ruimere kaders als literaire stromingen, cultuurhistorische perioden en wijsgerige opvattingen. Zo doet bij voorbeeld Benjamin Hoff in Tao van Poeh uit de doeken dat in de verhalen rond
| |
| |
Poeh de oude Chinese beginselen van het taoïsme terug te vinden zijn. Toe maar. Ik wil het echter graag plezierig houden, dus dergelijke excercities laat ik liever aan anderen over.
| |
De scheppende Moeder
Zoals gezegd beginnen beide delen van Winnie- de-Poeh, evenals vele werken van Reve, met een opdracht (die overigens in de door mij gebruikte Nederlandse vertalingen ontbreekt). In beide gevallen wordt het boek opgedragen aan een moeder (i.c. de moeder van Christopher Robin). Met name in de opdracht van The House at Pooh Corner wordt de moeder voorgesteld als de eigenlijke schepster die slechts terugkrijgt wat ze zelf geschapen heeft. In zijn ‘Hymne voor M’ aan het begin van Een circusjongen drukt Reve dit zo uit: ‘tot U, lieve Moeder, zing ik dit lied:/ van U gekomen, keer ik tot U terug.’
In beide boeken over Winnie-de-Poeh worden de hoofdstukken onveranderlijk voorafgegaan door een ‘Waarin...-samenvatting’. Dat is ook het geval in Een circusjongen, evenals trouwens in andere werken van literatuur. Maar wat die samenvattingen in beide Winnie-de-Poeh-boeken met Een circusjongen verbindt, is de ironiserende werking die ze veelal hebben voor de lezer die de inhoud van de betreffende hoofdstukken al kent. Wie het verhaal kent van de rampzalige aankopen van tweedehands t.v.- en talloze radiotoestellen door Jakhals z'n vader uit hoofdstuk 1 van Een circusjongen, kan niet anders dan lachen als dat verhaal aangekondigd wordt met: ‘Waarin de schrijver met zijn vriend Jakhals van gedachten wisselt over het menselijk lot en de moderne communicatiemiddelen.’ Het eerste hoofdstuk van Het huis in het Poeh-hoekje bevat het qua droefgeestigheid niet te overtreffen verhaal over Knorretje en Poeh, die uit diep medelijden met Iejoor die, terwijl het sneeuwt dat het een aard heeft, ‘heel geen huisje’ heeft, besluiten een huis voor Iejoor te bouwen van een stapel hout die ze weten te staan. Die stapel hout is in feite Iejoors zelfgebouwde huis. Door de behulpzaamheid van Poeh en Knorretje raakt Iejoor z'n trotse bouwsel zoek, en wel totaal:
‘Soms,’ zei Iejoor, ‘is er, als ze klaar zijn met het weghalen van iemands huis, nog wel een stokje of twee, dat ze niet willen hebben, en dan vinden ze 't prettig, als iemand dat terug wil nemen.’
Maar nee hoor
‘Daar! Zie je?’ zei Iejoor. ‘Geen stok overgelaten! Natuurlijk heb ik deze sneeuw nog. Kan ik mee doen wat ik wil. Ik mag niet klagen.’ (p. 15)
Dit verhaal nu wordt droogweg aangekondigd met: ‘Waarin een huis voor Iejoor gebouwd wordt in het Poeh-boekje’.
| |
Sprookjes
De verhalen rond Winnie-de-Poeh zijn sprookjes. De voorliefde van Reve voor dit genre is bekend. Hij spreekt die herhaaldelijk zelf uit en hij heeft het ook zelf van tijd tot tijd beoefend. Verschillende malen ook geeft Reve er blijk van dat zijn voorkeur uitgaat naar sprookjes waarin, net als bij Winnie-de- Poeh, dieren optreden met menselijke vermogens en menselijk gedrag (het genre ‘Oompje Beer En Zijn Vriendjes’).
In het verhaal ‘De vacantie’ uit Vier wintervertellingen treedt als hoofdpersoon de jeugdige Darger op in wie overduidelijk Reve in zijn jonge jaren te herkennen is. (Reve heeft het anagram Darger Taveherven ook als pseudoniem gebruikt.) Een belangrijke rol in ‘De vacantie’ speelt een boek met de titel Indiaanse sprookjes dat Darger als zijn belangrijkste bezit koestert. Uit de passages die in ‘De vacantie’ uit dit boek geciteerd worden, wordt duidelijk dat het ook hier gaat om sprookjes waarin dieren als mensen optreden. En dat Reve zijn voorliefde in dezen behouden heeft, blijkt uit de volgende passage uit Op weg naar het einde: ‘Verder ontwikkelen wij onderweg een aantal wat ik zou willen noemen Vertellingen Uit Het Dierenrijk, zeer anthropomorphe Sketches From The Animal Kingdom, waarop W. en ik beide dol zijn: het leven van alle dag, dat onze gevederde zowel als viervoetige vrienden in het woud leiden’ (p. 10).
In Winnie-de-Poeh worden de sprookjes verteld door een in de vorm van ‘ik’ duidelijk aanwezige verteller, die de lezer herhaaldelijk direct toespreekt, maar ook van tijd tot tijd in de loop van een sprookje converseert met Christopher Robin/Janneman Robinson en de dieren die met deze jongen in de verhalen optreden. Uit die conversatie komt naar voren dat de ‘ik’ de sprookjes vertelt aan Janneman Robinson en de dieren die met hem de sprookjes beleven:
| |
| |
‘Wat zou u denken van een vertelseltje,’ vroeg Janneman Robinson.
‘Wat bedoel je met een vertelseltje?’ vroeg ik.
‘Zou u er Winnie-de-Poeh eens eentje willen vertellen? Maar heel zachtjes, hoor!’
‘Ja, dat zal wel gaan,’ antwoordde ik.
‘Welk soort van vertelsels vindt hij 't mooist?’
‘Over hemzelf. Want zó'n soort van een beer is hij.’ (p. 9)
En een eindje verder, als het verhaal aan de gang is en Winnie-de-Poeh vraagt in dat verhaal aan Janneman Robinson of die een ballontje voor hem heeft, richt de verteller zich tot Janneman Robinson met de woorden: ‘Nu was jij heel toevallig de vorige dag op een partijtje geweest bij je vriend Knorretje en daar had iedereen een ballonnetje gekregen.’ (p. 15).
Soms stellen Janneman Robinson en de dieren ook vragen aan de ‘ik’ over het vertelde verhaal. Zo vraagt Janneman Robinson als hij per ongeluk Poeh met een geweerschot geraakt heeft:
‘Ik deed Poeh toch geen pijn, toen ik hem trof, is 't wel?’ vroeg hij zacht.
‘Nee, helemaal niet, hoor!’
Exact dezelfde kenmerken zijn aan te wijzen in sprookjes van Reve. In Lieve jongens bij voorbeeld vertelt een ‘ik’ sprookjes aan Woelrat waarin Woelrat zelf optreedt. Want zo'n soort van woelrat is hij. In de sprookjes converseert de ‘ik’ ook met Woelrat:
‘Herinner je je, dat ik je vertelde dat de paleistuin aan het einde overging in een laan, die de Koningin en ik altijd inwandelden? Nou, die laan ligt toevallig precies in het verlengde van de laan [...] waarin jij in je prachtige donkerrode sportauto gestopt bent en met Fonsje staat te praten.’ (p. 10)
Herhaaldelijk ook stelt Woelrat vragen over het vertelde sprookje:
‘Is hij bang voor me?’
‘Eh...in zekere zin wel, Woelrat.’
Ook worden de sprookjes over Woelrat soms onderbroken door passages tussen haakjes, waarin de ik zich rechtstreeks tot de lezer lijkt te wenden.
Hetzelfde soort sprookjes wordt in Een circusjongen aan Jakhals verteld. Voor wie de thematiek van de sprookjes over Woelrat kent en zich het opwindende grofmazige hempje van Fonsje herinnert, krijgen passages als de volgende uit Het huis in het Poeh-hoekje een extra dimensie:
‘Maar Knorretje luisterde niet, want hij brandde gewoon van verlangen, om Janneman Robinson zijn blauwe bretels weer te zien. Hij had ze vroeger ook al eens een keer gezien, toen hij nog veel jonger was en toen was hij er zo opgewonden van geworden, dat hij een half ur eerder naar bed moest dan anders’ (p. 56).
‘en na een poosje droeg Knorretje een wit dasje om zijn halsje, en hij voelde zich sneeuweriger achter zijn oortjes, dan hij zich ooit gevoeld had.’ (p. 9).
Nog een overeenkomst tussen die sprookjes is dat ook de dieren die in Winnie-de-Poeh figureren van het mannelijk geslacht zijn: er wordt steeds met hij naar verwezen. Er is één uitzondering: Kanga, de moeder van Roe. Dat is noodgedwongen, want in het eerste verhaal waarin Kanga en Roe optreden, speelt de buidel van Kanga een grote rol en mannelijke buideldieren hebben nu eenmaal geen buidel. Bovendien wordt Kanga door de dieren die de hoofdrol spelen in de sprookjes over Winnie-de-Poeh (Poeh zelf, Knorretje en Konijn) beschouwd als een indringster:
‘Ja - hier - zijn - wij dan,’ vervolgde Konijn heel langzaam en nauwkeurig. ‘Wij - alle-maal en dan - opeens - worden we op een morgen wakker - en wàt zien we? We vinden een vreemd beest in ons Woud! Een beest, waarvan we vroeger nooit gehoord hadden! Een beest, dat haar hele familie in haar zak draagt! Stel je voor, dat ik mijn familie ook eens in mijn zak ging dragen! Hoeveel zakken zou ik dan wel nodig hebben?’ (p. 76)
Poeh, Knorretje en Konijn besluiten dan ook Roe te ontvoeren om, als Kanga hen vervolgens zal vragen waar Roe is, ‘Aha!’ te zeggen:
‘Want “Aha!” dat wil zeggen: “Wij willen je wel zeggen waar Kindje Roe is, als jij ons
| |
| |
wilt beloven het Woud te verlaten en er nooit terug te komen”.’ (p. 77)
Overigens mislukt het plan van de ontvoering jammerlijk en keert, zoals zo vaak bij Reve ook, de grap zich tegen de grappenmaker zelf (‘Even mijn lul opstrijken’ (Nader tot u, p. 69).) Het loopt er nl. op uit dat Knorretje in handen geraakt van Kanga waarbij ze door Kana, net als Fonsje in Lieve jongens en Zusje in Een circusjongen, op liefdevolle wijze ‘gemarteld’ wordt:
‘Ik kijk naar je, Roe, lieverdje,’ zei Kana streng. ‘En je weet zeker nog wel wat ik gisteren tegen je zei wat er zou gebeuren als je nog eens probeert om gezichten te trekken? Als je me aldoor blijft aankijken met een gezichtje net als dat van Knorrie, dan zul je zien dat je zelf een biggetje wordt, als de klok slaat. En denk eens aan, hoe ongelukkig je Moeder dan zou zijn! Maar kom nu, vlug in 't bad, en pas op dat je geen kik meer geeft!’
Voordat hij recht wist waar hij was, lag Knorretje al te spartelen in de badkuip, terwijl Kanga hem stevig boende met een grote spons vol schuimende gele zeep.
‘Au’ gilde Knorretje. ‘Laat me er toch uit! Ik ben heus Knorretje zelf!’
‘Houd je mondje goed dicht, lieveling,’ zei Kanga, ‘anders krijg je al het zeepschuim binnen! Kijk nu - wat heb ik gezegd? Daar heb je 't al!’ (p. 88)
| |
Gewichtige zaken
Poeh, Knorretje en Konijn opereren in dit en de andere verhalen als een hecht vriendenclubje dat veel weg heeft van de jongensclubs in de verhalen van Reve over zijn jeugd. Ze zijn sterk in het smeden van allerlei kwaadwillige dan wel goedbedoelde plannen, gaan op expeditie en strijden trouw, voor zover hun lafheid dat toelaat en verborgen kan worden, tegen echte bedreigingen (watersnood, stormramp) alsook vermeende (flipperdeflappen, woezels en wizzels). Net als in de jongensclubs bij Reve (zie bij voorbeeld Werther Nieland) worden gewichtige zaken (reglementen, plannen) op schrift gesteld. Bij voorbeeld het plan voor de ontvoering in het al genoemde sprookje:
PLAN VOOR HET STELEN VAN KINDJE ROE
1. Algemene Opmerkingen. Kanga kan harder lopen dan iemand van Ons, zelfs harder dan Ik.
2. Meer algemene Opmerkingen. Kanga kijkt aldoor naar Kindje Roe, behalve wanneer hij veilig in haar dichtgeknoopte zak zit.
3. Daarom. Als we Kindje Roe gevangen nemen moeten we een Grote Voorsprong hebben, omdat Kanga harder kan lopen dan iemand van Ons, Mij inbegrepen (zie 1.).
4. Een gedachte. Als Roe nu eens uit Kanpa's zak sprong en Knorretje sprong er op t zelfde ogenblik in, dan zou Kanga 't verschil niet merken, omdat Knorretje zo'n Heel Klein Beestje is. (Winnie-de-Poeh, p. 79).
REGLEMENT OM IETS OP TE ZOEKEN
1. Apart Plaatsje (Knorrie zoeken)
2. Knorrie. (Vragen wie Kleintje is)
3. Kleintje. (Kleintje zoeken)
4. Konijn. (Vertellen d.i. Kleintje gevonden heb).
5. Kleintje nog es. (Vertellen d.i. Kon. gevonden heb).
(Het huis in het Poeh-hoekje, p. 35)
‘Bekendmaking een bijeenkomst van iedereen moet kommen bij Het Huis in het Poeh-hoekje om een Risselusie aan te nemen Volgen Order Rechts houden Was getekent Konijn.’ (Het huis in het Poeh-hoekje, p. 124)
| |
Speelgoeddieren en koosnamen
Reve is, zoals hij het in Op weg naar het einde, p. 85 noemt, ‘dol op dieren’. Evenals Janneman Robinson behoort hij tot het slag mensen dat in de ‘Introduction’ van Winnie-the-Pooh ‘the nicest people’ genoemd wordt. Dat zijn die mensen die graag langdurig in een dierentuin verblijven. En inderdaad geldt voor Reve wat ook in die introductie staat: ‘Niemand kan een poosje in Londen zijn, zonder naar de dierentuin te gaan.’ (Zie de ‘Brief uit Camden Town’ in Op weg naar het einde).
Evenzo deelt Reve met Janneman Robinson de liefde voor speelgoeddieren. Bij beiden gaat daarbij de voorkeur uit naar de speelgoedbeer: ‘O Beer,’ zei Janneman Robinson, ‘wat houd ik toch een boel van je!’ (Winnie de Poeh, p.
| |
| |
61). Van de speelgoeddieren die Reve en Wimie bezitten is ook een beer kennelijk de liefste: die mag bij hen in bed slapen en net als de beer van Janneman Robinson heeft hij een naam ‘die helemaal van hemzelf’ is: hij ‘heette Alexander - ik kan het ook niet helpen, want we hebben altijd eerlijk ons best gedaan om oorspronkelijk te doen.’ (Nader tot u, p. 41).
Omslagfoto van Op weg naar het einde
Op de omslagfoto's van de door mij gebruikte edities van Op weg naar het einde en Nader tot u is een aantal speelgoeddieren te ontwaren waarvan er maar liefst drie een beer zi jn. Oude liefde roest niet. Ook in Bezorgde ouders is een belangrijke rol weggelegd voor een speelgoedbeer die Treger vindt bij een vuilnisbak en die vele malen groter is dan ‘het speel oedbeertje dat hij in zijn jeugd had bezeten.’ (p. 19-20) Behalve dol op dieren is Reve ook dol op koosnamen voor zijn liefdesvrienden en zichzelf. Daarvoor dienen gewoonlijk namen van dieren: (Broertje) Beer, Beest, Wolf, Tijger, Vos, Woelrat, Jakhals, Eenhoorn, Luipaard. Het geven van koosnamen oftewel namen die helemaal van iemand zelf zijn zoals het daar heet, is ook een geliefde bezigheid in Winniede-de-Poeh. Men leze in de introductie de liefdevolle beschrijving van hoe de beer aan zijn naam Winnie-de-Poeh komt, en men leze een passage als de volgende:
En toen zei deze zelfde Beer, Poeh Beer, Winnie-de-Poeh, V.V.K. (Vriend van Knorrie), K.K. (Konijns Kameraad), P.O. (Poolontdekker), I.T. en S.V. (Iejoors Trooster en Staart-Vinder) - in één woord, Poeh zelf, iets zo verstandigs, dat Janneman Robinson niet anders kon doen, dan hem met open mond en ogen almaar aanstaren, zich verwonderend, dat dit heus dezelfde Beer met het Héél Kleine Beetje Verstand was, die hij al zo lang gekend had, en van wie hij zoveel hield.
Aardig is ook dat men de twee n-en in de naam Winnie maar met elkaar hoeft te verbinden en men heeft de koosnaam van een van Reve's beminden. Nog opvallender is dat in Het buis in het Poeh-hoekje een Tijger geïntroduceerd wordt die luistert naar de naam Teigetje. Dit zijn uiteraard vrij oppervlakkige details (het zou leuker geweest zijn als Wimie Teigetje had geheten want evenals Wimie is Teigetje uit Het huis in het Poeh-hoekje ontzettend kieskeurig wat eten betreft, tot ergernis van de andere dieren). Interessanter is dat met name in de verhalen waarin Teigetje een rol speelt, proza voorkomt dat zo uit de kroontjespen van onze volkschrijver gevloeid zou kunnen zijn. De volgende passage uit het verhaal ‘Waarin Teigetje het springen en stompen afleert’, moge voor zich spreken:
‘Nou, maar ik heb een idee,’ zei Konijn, ‘en hier heb je het. We nemen Teigetje mee op een lange onderzoekingstocht, ergens waar hij nog nooit geweest is, en dan verdwalen we hem daar, en de volgende morgen vinden we hem terug en dan - let eens op mijn woorden - dan zal hij een Geheel Ander Teigetje geworden zijn.’ ‘Waarom?’ vroeg Poeh.
| |
| |
‘Omdat hij dan een Onderdanig Teigetje is. Omdat hij dan een Verdrietig Teigetje is, een Melancholiek Teigetje, een Klein Berouwvol Teigetje, een soort van 0-Konijn- ik-ben-toch-zo-blij-dat-je-er-bent Teigetje. Daarom!’
‘Zou hij ook blij zijn, dat ik er was, en Knorrie ook?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘O, dan is het goed,’ zei Poeh. ‘Ik zou het erg naar vinden, als hij altijd verdrietig blééf,’ zei Knorretje een beetje onzeker.
‘Teigetjes blijven nooit altijd verdrietig,’ legde Konijn uit. ‘Ze raken er met Verbazingwekkende Snelheid overheen. Ik heb het pas aan Uil gevraagd, om er helemaal zeker van te zijn, zie je, en die zei, dat dat het was, waarmee ze er altijd overheen raken. Maar als we Teigetje maar vijf minuutjes een Klein en Verdrietig gevoel kunnen geven, dan hebben we al een goede daad gedaan.’ (p. 87-88)
Overigens keert ook dit plan zich weer tegen de plannenmakers: ze verdwalen (zich)zelf en het verhaal eindigt dan ook met een Klein Berouwvol Konijntje en een Groot Helpend Teigetje ‘die sprong en stompte [...] op die prachtige springerige manier, die bij een Teigetje hoort.’ (p. 98)
| |
Sijoep, sijoep
Uit de tot nu toe aangehaalde passages uit de twee boeken over Winnie-de-Poeh blijkt dat daarin veelvuldig woorden die geen eigennaam zijn toch met een hoofdletter beginnen waardoor ze iets geladens krijgen. Van dat procédé mag ook Reve graag gebruik maken: ‘Zelfs in dit geringe licht, en nog zonder dat hij zich beweegt, is zijn Nek alleen reeds de vertolking van een Heimwee naar het Onzegbaar Troostende’ (Op weg naar het einde); ‘Onrechtmatige Penetratie Van Zinloos Feit’ (idem); ‘Ik wil gaan tot Haar Die is de Hoop der Wereld’ (Een circusjongen) etc.
In de Poeh-verhalen wordt nog op een andere manier met de spelling gespeeld. De dieren houden er zo hun eigen spellingregels op na. Poeh, die verzot is op honing, etiketteert zijn potten steeds met HONNING. En als hij een van zijn potten aan Iejoor wil geven voor diens verjaardag, schrijft Uil er voor hem op: TRR WERU VRAAJDAAIEGAG METTE BSTTE WESNEN NA PEO. En Janneman Robinson, van wie gezegd wordt ‘die was de enige in het Woud, die spellen kon’, schrijft als hij het druk heeft en daarom niet thuis is, op een ‘Bekendmaking’: UIT GOUTRUG DURUK GOUTRUG. Zoals bekend schept ook Reve er genoegen in met de spelling te spelen: Polietsie, Godt, &, Wolph, Sczymon etc.
Wie houdt van onzinwoorden kan gelijkelijk bij Winnie-de-Poeh en Reve terecht. Poeh heeft evenals Reve de gewoonte om in zichzelf te mompelen, hummen en neuriën: ‘Rumtum-tiddel-um-tum, Tiddel-iddel, tiddel-iddel, Rum-tum-tum-tiddel-um’ (Winnie de Poeh, p. 23). ‘Ik verkeerde in een toestand, waarbij men het beste naar beneden kan staren en bij zichzelf zinloze woorden en zinnen uitspreken. Dat deed ik dan ook. ‘Blauw de wingbijl, dromdrom,’ sprak ik bij mijzelf. ‘Kan niets er aan doen, niets, tom drom diejom. God lieve heiland. Kuilen, allemaal kuilen. De huiluil, sijoep, sijoep. Een toestand. Redebo hop’ (Tien vrolijke verhalen, p. 150).
Reve vat in Op weg naar het einde een betoog van een Pakistaan aldus samen: ‘Oehoe doedoe, oerdoe boe, behoe hoe boeng noj’ (p. 47). Als Teigetje voor het eerst als vreemdeling bij Poeh verschijnt, lezen we: ‘“Borreborreborreborre,” zei Wie-ter-wereld-het-was’ (Het huis in het Poeh-hoekje, p. 20).
Ook woorden waarvan de strekking duister is, zijn om te smullen. Bij het lezen van de passage waarin verteld wordt dat naast Knorrie zijn huis een bord staat met de tekst ‘Overtreders W’ moet ik altijd denken aan de tocht van Reve waarbij hij onderweg een bord tegenkomt ‘welks opschrift WERKDROGER 11, of een tekst van gelijke strekking, mij tot op deze dag is blijven intrigeren’ (Op weg naar het einde, p. 55).
| |
Tiereleboem
Net als Reve vindt Poeh het heerlijk om een zelfde zinsnede steeds weer te herhalen. Zoals bij Reve de hemel steevast openscheurt tot ‘Het weer van alle mensen’, zo is het voor Poeh altijd wel weer ‘tijd voor een hapje van het een of het ander’.
Beide bedienen zich graag van algemene waarheden: ‘Weliswaar is gezondheid de grootste schat’ (Op weg naar het einde, p. 120), daar staat tegenover: ‘Vandaag gezond, morgen dood’ (Het huis in het Poeh-hoekje, p. 27), dus: ‘Je moet
| |
| |
altijd voorzichtig zijn.’ (Winnie-de-Poeh, p. 25) Er is immers altijd wel wat, of woorden van gelijke strekking.
Evenals Reve is Poeh een dichter. Net zoals Reve koestert Poeh daarbij het idee dat het ‘allemaal genade’ is: ‘Want Gedichten en Deuntjes is niet iets, dat je te pakken krijgt, maar iets, dat jou te pakken krijgt’ (Het huis in het Poeh-hoekje, p. 112). De gedichten die Poeh maakt zijn van het genre ‘Goed Deuntje, zo een, dat Hoopvol voor anderen geneuried zou kunnen worden’: ‘Hoe langer tiereleboem/ Of het sneeuwt tiereleboem/ Hoe meer tiereleboem/ Of er valt tiereleboem’ (Het huis in het Poeh-hoekje, p. 7). Dit genre heeft Reve ook beoefend: ‘Van pang pang pang pang pang pang pang/ Laat er de hamer smeden/ Van pang pang pang pang pang pang pang/ Dan winnen wij veel leden’ (Archief Reve 1931- 1960, p. 151). Ook laat hij zijn romanfiguren het genre beoefenen: ‘Denis [...] neuriede enige ogenblikken en zong: Ik zat op de trein te wachten,/ Zeven dagen, zeven nachten,/ In de regen, in de kou...’ (Archief Reve 1931-1960, p. 88); ‘hij zong, maar was dat... zingen?.. “Tierelierelier.../Wie is nummer vier..?”’ (De vierde man, p. 40); ‘Terwijl hij met luide stern zong: “En Jezus stierf op Golgotha, wiede-wiede-wiet tsieng boem”.’ (VVier wintervertellingen, p. 130)
Door het hele werk van Reve heen is zijn grote hang naar symbolen te vinden: ook de gewoonste dingen betekenen iets. Dat geldt ook voor Poeh:
Winnie-de-Poeh ging zitten aan de voet van de boom, ondersteunde zijn kop met zijn beide voorpoten en begon diep na te denken. Eerst zei hij bij zichzelf: ‘Dat gezoem heeft een betekenis. Niemand zou zo'n zoemend geluid maken, aldoor: zoem, zoem, zonder dat hij er iets mee bedoelde.’ (Winnie-de-Poeh, . 11)
‘Aha!’ zei Poeh (Rum-tum-tiddel-um-tum).
‘Als ik iets van iets afweet, dan betekent dit gat, dat Konijn hier woont, en’ zei hij, ‘Konijn betekent Gezelschap,’ zei hij, ‘en Gezelschap betekent iets te Eten, en Luisteren naar Mij als ik mijn Deuntje Neurie, enzovoort! Rum-tum-tiddel-um.’ (Winnie-de-Poeh, p. 23)
En ook voor Iejoor:
‘Weet je, wat dat betekent, een A, kleine Knor?’
‘Nee, Iejoor!’
‘Dat betekent Opvoeding, het betekent Geleerdheid, het betekent alles, wat jij en Poeh niet hebben. Dat betekent een A.’ (Het huis in het Poeh-hoekje, p. 69)
| |
Treurige Toestand
Reviaans tobben doet Poeh ook: ‘... aldoor flink voortstappend, begon hij erover na te denken, wat alle anderen op dit ogenblik wel zouden doen en hoe je je wel zou voelen als je opeens iemand anders was...’ (Winnie-de- Poeh, p. 23). Maar qua tobben wordt hij in de schaduw gesteld door Iefoor die vrijwel permanent in een ‘Treurige Toestand’ verkeert waarin hij ‘heel somber’ is. Alsof niet God maar Reve zelf in de gedaante van een Ezel tot ons komt:
De arme oude grijze Iejoor stond heel alleen in een vergeten hoekje van 't Woud, waar veel distels groeiden, met zijn voorpoten wijd uit elkaar, zijn kop naar één kant gebogen, in gedachten verzonken. Nu eens dacht hij treurig bij zichzelf: ‘Waarom?’ En dan weer dacht hij: ‘Waarvoor?’ en een poosje later dacht hij: ‘In hoeverre?’ (Winnie-de-Poeh, p. 40)
Net als Frits van Egters in De avonden bekijkt Iejoor zich aandachtig in de spiegel (i.c. spiegelend water) en net als Frits is hij weinig tevreden over wat hij ziet: ‘Aandoenlijk,’ zei hij. ‘Dat is 't juiste woord: “Aandoenlijk”.’ En nadat hij ook zijn andere zijde bekeken heeft: ‘Dat dacht ik al,’ zei hij, ‘aan deze kant zie ik er niet veel beter uit! Maar niemand, die er zich om bekommert! Geen enkel schepsel, dat wat om me geeft!’ (Winnie-de-Poeh, p. 62-63). En dit gebeurt dan ook nog op Iejoors verjaardag, die door iedereen in het Woud vergeten wordt. Totdat Poeh bij hem langskomt en het zo triest vindt dat hij op een drafje een cadeau gaat halen voor Iejoor en Knorretje opdraagt zulks eveneens te doen. Poeh bedenkt als cadeau een pot Honning, maar besluit na rijp beraad de inhoud daarvan toch maar zelf te nuttigen. ‘Als je maar lang genoeg nadenkt, valt je vanzelf het juiste besluit in,’ zegt Reve als hij de ‘laat-Victoriaanse vleesschaal’ die hij eerst aan ‘P.’ en vervolgens aan ‘kunstbroeder W.’ heeft toebedacht, uiteindelijk toch maar
| |
| |
voor zichzelf bestemt (Op weg naar het einde, p. 100). Zo ook krijgt Iejoor voor zijn verjaardag een lege honingpot en van Knorretje een ballonnetje dat helaas onderweg geknapt is. Toch is Iejoor ‘halfdol van blijdschap’, want hij kan nu het kapotte ballonnetje in de lege honingpot (door Poeh omschreven als ‘Nuttig Presentje’) opbergen!
illustratie: Leo Eland
De niet goed te omschrijven Immense Treurnis-Waar-Je-Of-Je-Wilt-Of-Niet-Toch-Om-Moet-Lachen die uit dit en vele andere Poehverhalen spreekt, maakt voor mij dat die verhalen kunnen wedijveren met het mooiste wat Reve heeft geschreven. Met name het al eerder genoemde verhaal waarin Poeh en Knorretje een huis voor Iejoor bouwen - om het met de woorden van Reve te zeggen: ‘Ik geloof niet dat men een voorval als dit, vooral de dubbelgelaagde verwarring die het bevat, ooit zelf zou kunnen bedenken’ (Op weg naar het einde, p. 37).
Maar wat meer is: voor wie zowel de verhalen over Poeh als die van/over Reve kent en van beide evenveel houdt, dient onvermijdelijk bij het lezen van de Poeh-verhalen, het werk van Reve als repoussoir en andersom. Zo kan Reve, die bij voorbeeld in zijn brieven aan Carmiggelt klaagt dat hij het helemaal zonder traditie moet stellen, toch nog aan ‘zo'n soort van een Ding’ geholpen worden.
En is het niet Darger zelf die dat prophetisch al jaren geleden voorspelde? In het verhaal ‘De vacantie’ uit Vier wintervertellingen overkomt hem dit: ‘Plotseling vormden zijn lippen een zin. “Achter alles is behang,” fluisterde hij, “achter alles is behang”, hoewel hij niet wist wat deze woorden te betekenen hadden.’ Moge het hem bij dezen duidelijk zijn.
|
|