Bzzlletin. Jaargang 19
(1989-1990)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Richard Todd
| |
[pagina 60]
| |
en de artistieke kanten van deze zaak, onlosmakelijk met elkaar vervlochten zijn. Inderdaad lijkt er op dit moment nog weinig kans te bestaan op wederzijds begrip. En passant zal ik tevens proberen een aantal verschillen aan te geven tussen de diverse reacties op de Rushdie-affaire binnen Amerika en Groot-Brittanië, twee toch hechte bondgenoten. Deze verschillen lijken in hoofdzaak voort te komen uit de toenmalige oprichting van de Verenigde Staten als onafhankelijk van Engeland, dat, zo is gebleken naar aanleiding van de Rushdie-affaire, wetten op godslastering kent die alleen betrekking hebben op het anglicaanse staatsgeloof. Daarentegen werd het Eerste Amendement op de Amerikaanse grondwet opgesteld juist om het recht op vrije meningsuiting duidelijk vast te leggen en daardoor te beschermen in een land zonder officiële staatsgodsdienst.
Ik zal proberen zo voorzichtig mogelijk de literaire argumenten uiteen te zetten, die m.i. De duivelsverzen vrijpleiten van godslastering (voor een uitgebreide analyse van de roman verwijs ik naar het artikel van Diana van den Broek en Peter Bormans elders in dit nummer). Tevens zal ik mijn indruk geven van hoe de Rushdie-controverse werd gezien in de Verenigde Staten en zal ik een wat objectiever en feitelijker verslag geven van de reacties in Engeland, Iran en elders. Voorzichtigheid is hierbij geboden, want, hoewel ik mij zal beperken tot het beschrijven van de literaire criteria, de vraag dringt zich herhaaldelijk op of die criteria op zich wel voldoende zijn. Wat in ieder geval duidelijk lijkt, is de absolute noodzaak voor de westerse landen, waaronder Groot-Brittannië, om de wet op godslastering (indien die nog in hun grondwet staat opgenomen) te schrappen. | |
VerdeeldheidOp 14 februari werd door Khomeiny een fatwa (decreet) uitgevaardigd. Hierin werd Rushdie ter dood veroordeeld wegens godslastering. Tegelijkertijd loofde een onafhankelijke islamitische organisatie een beloning uit. Dit doodvonnis viel toevalligerwijs samen met de publicatie op 22 februari van Rushdie's roman in Amerika. In de westerse pers was men algemeen van mening dat de keuze van dit tijdstip door de Ayatollah zeker opzettelijk was. Nadat de oorlog tegen Irak in Iraanse ogen zo teleurstellend was verlopen, zocht Khomeiny een doel waarmee hij de islam kon verenigen onder zijn fundamentalistische dictatuur. Hoewel het zeker waar is dat Khomeiny zeer berekenend gehandeld heeft, is deze verklaring al te eenvoudig, omdat die te weinig aandacht schenkt aan de essentiële verdeeldheid binnen de islam zelf. Als Imam vertegenwoordigde de ayatollah Khomeiny voornamelijk de sji'itische islamieten, die de grootste groep in Iran en Irak vormen, en niet de sunni's, die zich elders bevinden, bv. in Engeland met een mohammedaanse gemeenschap van 850.000 mensen. Desalniettemin vond het fatwa grote weerklank bij deze Engelse minderheidsgroep die zich niet alleen geïsoleerd, maar zelfs verraden voelde, zowel door haar eigen leiders en intellectuelen als door de Britse overheid. Dit is een belangrijk en tevens ironisch aspect van de tragedie rondom de gehele affaire. Omdat de Engelse islamieten zich in feite wel moesten scharen achter dit vonnis, gaven zij hun steun aan wat door de hele wereld werd veroordeeld als ‘terrorisme met staatssubsidie’. Indien hun eigen leiders, alsmede de Britse politie en politici, in de afgelopen twintig jaren zich ontvankelijker hadden getoond voor het groeiende gevoel van culturele vervreemding binnen de islamitische gemeenschap, dan had deze zich wellicht anders opgesteld. De grootste ironie is wel, dat Rushdie ter dood veroordeeld werd juist voor wat men kan beschouwen als het hoofdthema van zijn totale artistieke visie, nl. de erbarmelijke vooruitzichten van zowel de islamieten als andere ethnische minderheden; en de vreselijke dilemma's waarmee de enkeling wordt geconfronteerd wanneer hij bewust kiest voor aanpassing aan de Engelse, post-koloniale cultuur. Laten wij Rushdie's eigen uitspraak accepteren, dat hij al twintig jaar over dit boek heeft nagedacht en dat hij zich pas na zijn terugkomst uit Nicaragua, waar hij materiaal verzamelde voor zijn reisverslag De glimlach van een jaguar (1986), in staat voelde zijn visie te verwoorden in al haar complexiteit.
Rushdie had al eens eerder een aanvaring gehad met het autoritaire gezag. Zowel Middernachtskinderen (1981) als Schaamte (1983) werden na publiactie beide verboden, eerst in Indië en vervolgens in Pakistan. Het verbod op De duivelsverzen was verder verbreid en | |
[pagina 61]
| |
reikte bv. tot aan Indonesië en - bijzonder ironisch - Zuid-Afrika. Maar was het een politiek leider (en niet een geestelijk leider) van pas gekomen, dan zou Schaamte zeker gezien zijn als een belediging van de islam en hoogstwaarschijnlijk als ketterij, aangezien het een zeer doeltreffende satire is op de politieke manipulatie van de waarheid door religieuze extremisten binnen de regering van een islamitische staat (in dit geval Pakistan). Dit punt is van belang omdat juist dit thema, de manipulatie van de waarheid, ten grondslag ligt aan mijn literaire verdediging van het omstreden tweede en zesde deel van De duivelsverzen (‘Mahoen’ en ‘Terug naar Djahilia’).
Illustratie: Leo Eland
| |
Paradise LostSalman Rushdie verkreeg bekendheid in Europa met Middernachtskinderen, waarvoor hij de ‘Booker Prize’ won. Ook Schaamte en De duivelsverzen werden onmiddellijk in het jaar van hun publicatie voorgedragen voor de nominatie, een minstens even zo grote eer. Hoewel men in de Amerikaanse media bij De duivelsverzen-affaire steevast verwees naar ‘de Engelse romanschrijver Salman Rushdie’, leken maar weinig verslaggevers iets over hem te weten. Noch schenen zij zich bewust te zijn van Rushdie's prominente rol als voorstander van de harmonieuze rassenintegratie in Groot- Brittanië, noch hadden zij opgemerkt dat de immigratie en assimilatie van ethnische minderheden in de veranderende maatschappij van Engeland beschouwd kan worden als hèt centrale thema van zijn boek. In de Verenigde Staten heerst nog steeds grote onwetendheid over überhaupt het bestaan van de multi-raciale maatschappij in het hedendaagse Engeland en over de aard daarvan. Ik werd bijzonder getroffen door deze Amerikaanse reactie, omdat hij zo verschilde van de eerdere reactie in West-Europa. Het viel mij op, en vele kritische lezers in West-Europa met mij denk ik, dat de roman opent met wat een indrukwekkende bewerking mag worden genoemd van Miltons - Paradise Lost, het belangrijkste epos van de christelijke literatuurgeschiedenis. Dit is het gedeelte waarin Djibriel Farisjta en Saladin Chamcha uit een Boeing 747 vallen, nadat deze is opgeblazen door terroristen. De hoogte waarvan zij vallen is gelijk aan die van Mount Everest: | |
[pagina 62]
| |
‘Voor je wordt herboren,’ zong Djibriel Farisjta toen hij uit de hemel tuimelde, ‘moet je eerst wel dood. Ho hi! Ho hi! En voor je valt op aardse boezem, redden vleugels uit de nood. Taka! Taka-boem! En glimlacht er, wie nooit een traan vergoot? En wie won ooit een meisjeshart, vadertje, die eerst geen zucht ontschoot? Voor je wordt herboren, baba ...’ Op een winterochtend, op nieuwjaarsdag of daaromtrent, vielen van grote hoogte, zevenentachtighonderd meter en zestig centimeter, zonder het voordeel van parachutes of vleugels, vlak voor zonsopgang twee heuse, volwassen, levende mannen uit een heldere hemel in de richting van het Kanaal.Ga naar eind2. De aard van deze passage geeft reeds enig idee over de ingewikkeldheid die gaat volgen. Rushdie's bewerking van Paradise Lost bestudeert op complexe wijze de dualistische gedachte en steunt dus niet alleen eenvoudigweg op de oosterse vertelkunst. Zo wordt de identiteit van Farisjta en Chamcha verwisseld en later, in de omstreden hoofdstukken van het boek, brengen Farisjta's dromen de lezer in verwarring over de eigenlijke identiteit van de dromer.
Wat mij opviel, en hierin sta ik, denk ik, niet alleen, is de voor Rushdie zo karakteristieke mythografie: de naam van het vliegtuig is ‘Bostan’ en dit, zo staat ook later in het verhaal, is de Perzische naam van één van de tuinen van het paradijs. Eveneens zullen vele lezers, net als ik, getroffen zijn geweest door het feit dat Rushdie bijna aan het einde van zijn boek een aantal van zijn personages een bezoek laat brengen aan Schotland, waarbij de rit hen o.a. voert door de stad Lockerbie. Deze stad is inmiddels het symbool geworden van één van de ergste gebeurtenissen in de geschiedenis van de luchtterreur. Deze daad vond echter plaats nà de fictieve bombardering in Rushdie's boek, nl. op 21 december 1988. En dit is niet de enige welhaast profetische voorspelling in het boek. Sommige Engelse recensenten beschreven Rushdie's talent, achteraf gezien, zelfs als bijna demonisch van aard, als die van een gedreven schepper die weinig consideratie toont voor de gevolgen van zijn kunst. De doelbewustheid waarmee Rushdie in het omstreden hoofdstuk ‘Mahoen’ één van ‘de geteisem-drieëenheid’ omschrijft als ‘de een of andere armoedzaaier uit Perzië met de zonderlinge naam Salmaan’ (blz. 98), die later ook moet onderduiken, is menig lezer niet ontgaan, noch zinnen als: Mahoen schudt het hoofd. ‘Jouw godslastering is onvergeeflijk, Salmaan. Dacht je dat ik daar niet achter zou komen? Jouw woorden tegenover Gods Woorden stellen!’ (blz. 343) Een verslag in The Observer, dat na het fatwa terugblikte op de gebeurtenissen rondom de Engelse publicatie van De duivelsverzen, citeerde de evenzo profetische woorden van de voorzitter van het Engels-Islamitisch Genootschap ter Bevordering van Godsdienstige Tolerantie, dr. Hesjam El Essawi, die op 2 oktober aan Rushdie schreef: ‘Ik zou U willen verzoeken Uw houding enigerwijs te verbeteren, voordat het monster dat U zo achteloos schiep, uitgroeit tot wereldse proporties en niet beteugeld kan worden.’Ga naar eind3. In dit licht is het zeer verleidelijk om, evenals andere schrijvers, uiteenlopend van Roald Dahl tot Joseph Brodsky, te stellen dat het boek, zoals Brodsky zei, ‘er gewoon om vroeg’.Ga naar eind4. Het lijkt mij dat we er inderdaad van uit moeten gaan, dat Rushdie precies wist wat hij deed. De enige wijze waarop wij inzicht kunnen krijgen in de vraag waarom Rushdie deed wat hij heeft gedaan, is door het bestuderen van Djibriels dromen in de hoofdstukken ‘Mahoen’ en ‘Terug naar Djahilia’, waar hij droomt van het ‘herschrijven’ van de Koran en de overlevering van ‘de duivelsverzen’. Volgens de overlevering verwierp de profeet Mohammed een openbaring als vals omdat die, naar het scheen, in plaats van monotheisme, het polytheisme toestond. De artistieke vraag die zich onmiddellijk opdringt, zoals Rushdie ook aangaf in menig vraaggesprek vóór het fatwa, is: wanneer kan men een goddelijke openbaring vertrouwen en wanneer niet? En wat is de invloed van dit probleem op openbaringen van wereldse aard, zoals een creatief kunstenaar, die zich bezighoudt met de problematiek van de metamorfose (die Rushdie noemde als één van de belangrijkste hoofdthema's van zijn boek), die zou kunnen beleven? In het boek zelf wordt herhaaldelijk de aandacht gevestigd op een zegswijze uit de oosterse verhaaltrant: ‘Het was wel en het was niet zo.’ Voor Rushdie bleek dit dè manier | |
[pagina 63]
| |
om omzettingen, gedaanteverwisselingen en veranderingen van allerlei aard te bestuderen: Om beledigingen om te zetten in kracht; whigs, tories, zwarten, allemaal besloten ze trots de naam te dragen die hun smalend werd gegeven, en zo wordt ook onze bergbeklimmende, profetisch gemotiveerde eenling de kinderschrik van de middeleeuwen, het synoniem van de Duivel: Mahoen (blz. 91). (...)
In deze passages wordt onmiskenbaar diep nagedacht over artistieke identiteit, het creatieve proces en de positie van de kunstenaar als een soort god. De literaire verdediging dient hier groot belang aan te hechten. | |
Vrije meningsuitingIn de Verenigde Staten toonde men voor deze argumenten maar weinig interesse. Het debat richtte zich meestal op het recht van vrije meningsuiting. Geeft het Eerste Amendement op de Amerikaanse grondwet de burger het recht op vrije meningsuiting om alles wat zij/hij wil, te zeggen of ten uitvoer te brengen in naam van de kunst? Evenals de Britse historicus Christopher Hill zullen vele letterkundigen waarschijnlijk wederom herinnerd worden aan de Engelse republikein John Milton. Het pleidooi dat Milton in 1644 hield, werd door Hill omschreven als het van oudsher verdedigen van het recht op vrije publikatie: ‘Wij moeten het kwaad leren kenner opdat wij vrijelijk het goede kunnen kiezen.’Ga naar eind5. De Amerikaanse grondwet waarborgt dus het recht op vrije meningsuiting. Maar dan dient de andere vraag zich aan: of De duivelsverzen niet het negatieve stereotype van de moslim bevordert. Deze vraag is nooit beantwoord, deels omdat het fatwa zelf het stereotype leek te bevestigen en deels omdat er waarschijnlijk geens overtuigd islamiet te vinden is, die inderdaad het hele boek heeft gelezen.Ga naar eind6. Dit laatste is absoluut niet bedoeld als een populaire uitspraak. Al zou zo'n speurtocht succesvol zijn geweest, dan is het toch ondenkbaar dat een moslim het boek op dezelfde wijze zou interpreteren als een blanke Europeaan, tevens getraind lid van de gevestigde academische orde. Hiermee begint het probleem, want het is vrijwel onmogelijk deez twee interpretaties van elkaar te scheiden. Een islamiet die De duivelsverzen leest, is niet, en kan niet gevoelig zijn, voor wat de Caribische dichter Derek Walcott, ‘het fantasmagorische karakter’ van het boek noemde.Ga naar eind7. Hiermee betreden wij het gevaarlijke gebied van onverenigbare culturele waarden waarvoor Rushdie destijds, in oktober, door dr. El Essawi gewaarschuwd werd. Het is misschien nuttig om dit moment in mijn betoog een korte samenvatting te geven van de toenmalige islamitische reacties buiten Iran en Groot-Brittannië. Hoewel menig moslim later zijn bezorgdheid heeft geuit over Khomeiny's fatwa en diens beweegredenen, of die zelfs heeft betreurd, bleef men toch algemeen van mening dat het boek beledigend en godslasterlijk was. Deze gematigde reactie verdient de serieuze aandacht van de westerse, wereldse, lezer. Samenvattend kan men stellen dat het de taal was en met name dergelijke uitdrukkingen als ‘trinity of scum’ en ‘fucking clowns’ (in de vertaling van Marijke Emeis respectievelijk, ‘geteisem-drieëenheid’ en ‘stomme clowns’) die duidelijk de ergste aanstoot gaven. De algemene opinie beschuldigde Rushdie van pornografisch verraad van het geloof (‘scum’ suggereert ook ‘mannelijke zaad’ en in een latere episode dragen twaalf prostitué's dezelfde naam als de vrouwen van de Profeet). Een Pakistaner vatte de algemene gevoelens als volgt samen: het was net alsof Rushdie ‘een briljant gedicht had geschreven over de geslachtsdelen van zijn ouders, en dat voorleest op de markt onder toejuiching van vreemden die natuurlijk lachen om de grapjes over zijn ouders’ genitaliën en daar vangt hij dan nog geld voor ook.'Ga naar eind8. Vooral dit laatste stak en men | |
[pagina 64]
| |
beschuldigde Rushdie ervan dat hij zich in feite had gedragen als een ‘blanke’ Indiër; dat hij zich verlaagd had tot de waarden van een literaire elite van een verdorven cultuur. Het Indiase en islamitische parlementslid Sajed Sjahaboeddin, één van de belangrijkste personen die het Ministerie van Financiën van Rajiv Ghandi's regering er van wist te overtuigen dat de roman verboden moest worden, schreef: Er is meer dan alleen het leven en royalties door een uitgebluste cultuur betaald in ruil voor Uw optreden als meester in literaire foefjes en als leverancier van cultuurshock ... Het grieft U, dat U bent veroordeeld zonder gehoord te zijn en zonder dat men Uw boek heeft gelezen. Het is waar, ik heb het niet gelezen en ik ben ook niet van plan het te lezen. Ik hoef mij niet door een stinkende rioolbuis te wringen om te weten wat smerig is.Ga naar eind9.
Salman Rushdie (Foto: Taco Anema)
Rushdie verwierp deze kritiek uit een dergelijke hoek als politiek cynisme. In een open brief aan Rajiv Ghandi, die dezelfde week verscheen in diverse internationale kranten, schreef hij: U weet, net als ik, dat meneer Sjahaboeddin en zijn medestanders helemaal niets om mijn boek geven. Waar het bij hen om draait is: naar wie gaat de islamitische stem. Het ontstemt mij dat mijn boek als politieke voetbal gebruikt wordt.Ga naar eind10. | |
De KoranEén grote uitzondering op de Amerikaanse reactie, zoals ik die eerder heb beschreven, dient hier te worden vermeld. In maart 1989 bezocht de vermaarde Afro-Amerikaanse geleerde, Ali A. Mazrui, zelf ook islamiet, de Universiteit van Michigan te Ann Arbor om een lezing te houden over De duivelsverzen. Hoewel hij aandrong op het herroepen van het fatwa, stond hij toch aan de kant van de eisende, islamitische, partij. Mazrui kwam met een voor westerlingen waarschijnlijk onbekend gezichtspunt. Hierin verwees hij naar het belangrijke feit dat de Koran vandaag de dag het meest gelezen boek ter wereld is, d.w.z. het meest gelezen in de oorspronkelijke (Arabische) taal en niet in vertaling. Het behoort tot de krachtige mondelinge overleveringstraditie, maar is tegelijkertijd een onweerlegbaar geschreven boek. De taal is daar een integraal deel van; iets wat bijvoorbeeld niet geldt voor de bijbel. Hiermee bedoelt Mazrui, dat de Koran een gezaghebbend boek is dat nooit, zoals de bijbel, mag worden verklaard of zelfs worden vertaald. Hieruit volgt de directe en zelfs pijnlijke vraag, in hoeverre de Koran een verzonnen constructie die afwijkt van het origineel kan of mag voortbrengen - helemaal wanneer als dat in een andere taal dan het Arabisch gebeurt. De overlevering waaruit het boek is voortgekomen, vertelt dat de Koran het Woord van God is, gedicteerd door de aartsengel Gabriël en opgetekend door de Profeet Mohammed. De Koran is daarom dus niet het werk van Mohammed, maar het stelt wel als voldongen feit dat Mohammed de unieke gave had om mondelinge uitspraken van het goddelijke om te zetten in het geschreven woord Uit Mazrui's betoog werd duidelijk dat de godslasterlijke daad die ten grondslag ligt aan | |
[pagina 65]
| |
De duivelsverzen, voor een Moslim te vergelijken valt met die van Paradise Lost door de revolutionaire republikein Milton (zo zou hij althans te boek hebben gestaan in 1667 toen zijn meesterwerk uiteindelijk uitkwam). Deze waagde het immers een heilig geschrift te herschrijven. De islam, dit zelfs in tegenstelling tot orthodox- christelijke groeperingen, kent dus geen traditie van hermeneutische tekstverklaring. Dit simpele gegeven snijdt als een scheermes dwars door Salman Rushdie's kunst. Zoals zovele politieke satirici creëert hij in zijn werk, zij het op uitermate verfijnde wijze, een andere wereld, door overeenkomst verwant aan de onze, maar toch verschillend daarvan. Westerse studenten letterkunde worden tijdens hun opleiding getraind op het herkennen van deze strategie. Om met Sir Philip Sidney's onsterfelijke woorden te spreken: ‘the poet [lees hiervoor: elke creatieve kunstenaar die werkt met woorden] he nothing affirms, and therefore never lieth.’Ga naar eind12. Het is onmogelijk dat een roman, ontsproten aan de fantasie, stelt: ‘zo gebeurt het werkelijk in de wereld’, want hij heeft als inherente eigenschap dat hij een wereld beschrijft die niet bestaat; de paradox is, dat het toch in bepaalde gevallen (gevallen die wij realistisch noemen), de schijn moet wekken dat wel te doen. Het soort realisme dat Rushdie hanteert, werd door het professionele literaire gezag voorzien van de term ‘magisch’ en dit gebeurde hoofdzakelijk onder de invloed van een recente, zeer krachtige en fascinerende literaire stroming afkomstig uit Latijns-Amerika. Maar, zo schreef de Britse recensent (en aanhanger van Rushdie) Blake Morrison in The Observer, wat voor Europeanen een schitterend voorbeeld was van ‘magisch realisme’, leek voor gelovige moslims meer op ‘vunzig realisme’.Ga naar eind13. | |
ConclusieHet is voor iemand uit het Westen welhaast onmogelijk, gezien de kloof van culturele vooroordelen waaruit de Rushdie-controverse is ontstaan, de literaire argumenten die De duivelsverzen van godslastering zouden vrijpleiten, op zich als voldoende te beschouwen - al is de zaak zelf nog zo overtuigend. Mocht deze conclusie wat al te pessimistisch klinken, bedenk dan dat deze controverse een ieder, in Europa of de Verenigde Staten, die geïnteresseerd is in een studie letterkunde, dwingt tot het aangaan van een aantal duidelijke confrontaties. Ik zou mijn betoog willen afronden met een samenvatting van die problemen voor de studie Engelstalige literatuur.
Laat de westerse lezer ervan doordrongen zijn dat de canonisering van De duivelsverzen door het opplakken van het etiket ‘magisch realisme’, niet meer dan een hermeneutische strategie is. Immers, de term ‘magisch realisme’ sluit niet per definitie andere interpretaties van Rushdie's boek uit. In ons enthousiasme Rushdie te plaatsen in dezelfde (westerse) school als Borges en Márquez, zijn wij misschien geneigd dit feit over het hoofd te zien. Aanvaarden we echter het bestaan van culturele pluriformiteit in een land zoals Engeland, dan moet het ons duidelijk zijn dat dit een politiek gebaar is, dat gevolgen heeft voor onze opvatting over de literatuur. Als wij erkennen dat de ontmoeting met een groot kunstwerk politiek een explosief karakter kan aannemen, dan moeten we ons bewust worden van de aard daarvan. Als de literaire anglistiek in een crisis verkeert, dan ligt de oorzaak van de crisis bij het uitblijven van die gewaarwording. We kunnen niet langer meer doen alsof de Europees-gerichte criteria die wij hanteren bij de bestudering van de Engelstalige literatuur, de enig juiste zouden zijn.
In een poging het verraderlijke gebied over te steken tussen oosterse en westerse ideeën over een gegeven tekst, de betekenis van de eigen geschiedenis, en de aard van een bepaald literair werk, heeft Rushdie zijn eigen leven, waarschijnlijk tot het einde van zijn dagen, in de waagschaal gesteld. Hij werd hiertoe gedreven door de behoefte om zijn eigen status als verwesterde oosterling en als ‘vertaald’ persoon (zoals de verteller in Schaamte het uitdrukt) onder de loep te nemen. Hoewel wij misschien de hoop hebben gekoesterd op een vreedzamer einde aan de onderhandelingen tussen de twee zo verschillende culturen, kunnen we de zaak die Rushdie's leven in gevaar heeft gebracht geen slechtere dienst bewijzen dan door te beweren dat verdere onderhandelingen onnodig zijn, omdat die toch geen zin hebben. Het is de plicht van een ieder die belang heeft bij wat de Rushdie-affaire symboliseert, het feit onder ogen te zien dat, indien we het aan de kaak stellen van Europees-gerichte normen opvatten als een bedreiging, onverdraagzaam- | |
[pagina 66]
| |
heid en fanatisme het onvermijdelijke gevolg zullen zijn. Maar aanvaarden we de uitdaging voor wat die is, dan zullen we beloond worden: door Paradise Lost af te staan en te laten toetsen volgens normen die afwijken van de normen die de literaire anglist(e) traditiegewijs hanteert, kan onze interpretatie van het prachtigste epos uit de Engelse literatuurgeschiedenis alleen maar worden verrijkt. En omgekeerd raken we misschien opnieuw doordrongen van de noodzaak - hoe gevaarlijk het ook moge zijn - teksten te lezen (zoals de Koran), die we anders ter zijde hadden geschoven.Ga naar eind14. Kort gezegd: de Rushdie-affaire heeft aan het licht gebracht dat de studie Engelse letterkunde in een crisis verkeert die alleen dan kan worden opgelost, als zijn beoefenaars bereid zijn het bestaan van andere culturele waarden te honoreren en de gevaarlijke taak op zich te nemen die te assimileren.Ga naar eind11. Dit artikel is tot stand gekomen met medewerking van Winnie Todd-Kooy, die de Nederlandse bewerking verzorgde. Ook wil ik hierbij mijn dank betuigen aan Nicole Slagter, die een deel van het secundaire materiaal vergaarde. |
|