| |
| |
| |
Diana van den Broek & Peter Bormans
De duivelsverzen als moderne metamorfosen
De duivelsverzen zijn wereldberoemd geworden omdat de auteur ervan door Khomeiny van godslastering beschuldigd en ter dood veroordeeld werd. De nadruk in heel deze zaak is daardoor op de aspecten fundamentalisme en intolerantie komen te liggen, hetgeen men ook heeft gemerkt aan de artikelen die er tot nu toe over zijn geschreven: men krijgt de indruk dat de meeste journalisten het boek zelfs niet gelezen hebben, want over de inhoud worden slechts enkele oppervlakkigheden te berde gebracht, het literaire aspect van de zaak wordt genegeerd. Met deze bijdrage willen we daar - summier - iets aan veranderen.
De kern van het boek is het begrip verandering. Maar die verandering vindt niet plaats van een welbepaalde toestand naar een andere welbepaalde toestand. Niets is vast of bestendig; alles vloeit, gaat voortdurend in elkaar over. In het begin van het boek wordt enkele keren naar ‘thin air’ verwezen. Dit is een allusie op The Tempest van Shakespeare, waarin Prospero zegt:
As I foretold you, were all spirits, and
Are melted into air, into thin air:
And, like the baseless fabric of this vision
The cloud-capp'd towers, the gorgeous palaces,
The solemn temples, the great globe itself,
Yea, all which it inherit, shall dissolve,
And, like this insubstantial pageant faded,
Leave not a rack behind: We are such stuff
As dreams are made of (...)
Niets is blijvend, niets is vast. Alles lost op.
Het boek is gebouwd op een aantal dichotomieën. Voortdurend wordt het absolute tegenover het relatieve gesteld, en dat is dan ook de voornaamste tegenstelling die we in De duivelsverzen terugvinden. Maar er zijn er meer: het goede wordt tegenover het kwade gesteld, het Oosten tegenover het Westen, de ‘worteling’ tegenover de ontworteling. In de godsdienst wordt openbaring tegenover rede gesteld, onderwerping tegenover revolte, mystiek tegenover godsdienst als machtsinstelling. Het boek wemelt van de tegenstellingen en paradoxen: alles heeft twee kanten. Vandaar ook de voortdurende twijfel, onstandvastigheid en onzekerheid van de hoofdpersonen. Die tegenstellingen zijn niet in tegenspraak met het zojuist genoemde begrip ‘vloeien’, het zijn tegenstellingen zoals Herakleitos ze zag: ze zijn dynamisch, en gaan in elkaar over. Dit veronderstelt dat het ene reeds op een zekere manier in het andere tegenwoordig is, dat het goede bijvoorbeeld al in het kwade aanwezig is, zodat het ene uit het andere geboren wordt en omgekeerd. Voor Herakleitos was de opeenvolging van tegenstellingen onophoudelijk; er bestaat in de natuur geen ogenblik van rust: alles vloeit.
| |
Web van verwijzingen
Structureel drijft het boek op drie principes: een origineel vertelstandpunt, de splitsing als basisstuctuur van het verhaal, en een web van interne verwijzingen.
Het boek is geschreven vanuit het standpunt van de alwetende verteller, maar dat standpunt wordt voortdurend geïroniseerd. De verteller komt er enkele keren persoonlijk tussen, de eerste keer in het begin, waar reeds onmiddellijk de dubbelzinnigheid van de figuur blijkt: enerzijds: ‘Ik ken, zoals u merkt, de waarheid. Ik heb het allemaal gevolgd.’ - maar dan: ‘Wat alomtegenwoordigheid en almacht betreft - ik maak vooralsnog geen aanspraken maar het zal wel lukken, hoop ik.’ (blz. 17) Het eerste deel van deze uitspraak wordt dus onmiddelijk gerelativeerd in het tweede deel. De verteller kent dus wel de waarheid, maar het is niet zeker welke waarheid. Dit merken we aan de wijze van vertellen: ‘Er was eens - het was wel en het was niet zo, zoals in de verhalen van vroeger staat, het is wel en het is niet gebeurd - misschien, dus, of misschien ook niet...’ (blz. 39) en dan wordt een verhaal verteld. De (door Rushdie) gecursiveerde zin- | |
| |
nen komen het hele boek door terug. Voor de schrijver is de waarheid dubbelzinnig, want ieder individu heeft zijn eigen waarheid. De werkelijkheid is de som van al die waarheden, wat niet wil zeggen dat de werkelijkheid waar is.
De verteller zaait dus twijfel. Niet enkel over de werkelijkheid, maar ook over zichzelf. Is hij God of is hij Sjaitaan? Hij vraagt het zichzelf ook af.
Kernpassage in verband met dit probleem is die waarin God zich aan Djibriel vertoont. Deze ziet dan een tamelijk zware man van rond de 40, met een korte baard. De verschijning is kalend en draagt een bril. Hij kondigt zich aan als de man van boven. Op de vraag van Djibriel hoe hij kan weten dat hij niet die kerel van beneden is, geeft hij geen antwoord. Er wordt gezegd dat God op een ‘bijziende klerk’ lijkt en, inderdaad, wanneer men deze beschrijving naast de achterflapfoto van Rushdie legt, blijkt dat de auteur hier zichzelf beschrijft.
In deze passage vallen dus God als romanfiguur, God als verteller en schrijver als verteller samen: een ‘heilige drievuldigheid’ waarin de hele ironie en dubbelzinnigheid van het vertelstandpunt wordt samengevat.
De eigenlijke verhaalstructuur is op splitsing gebaseerd. Het eerste hoofdstuk vormt de inleiding waarin de twee hoofdpersonen geïntroduceerd worden: Djibriel Farisjta en Saladin Chamcha, beiden Indiërs. In dit eerste hoofdstuk is alles nog één, hoewel er reeds enig bederf in de appel zit: Djibriel heeft nachtmerries waarin hij de Aartsengel Djibriel is en Saladins uitspraak, die altijd very British is geweest, ontaardt in een zangerig Indisch accent. Het vliegtuig, waarin beide personen naar Engeland vliegen, heet ironisch genoeg de Bostan, de naam van een van de tuinen van het paradijs. Dit vliegtuig wordt opgeblazen en Djibriel en Saladin vallen eruit; het is de val van de engelen en de zondeval, waardoor de bipolariteit, de verscheurdheid in de mens ontstaan is.
Het boek splitst zich vervolgens in twee delen: het vervolg van het verhaal van Saladin en Djibriel, dat zich in het heden afspeelt (waarin Saladin de realist en Djibriel de mysticus is), en de visioenen van Djibriel over Mahoen (de realist) en Aisja (de mysticus). Deze vier personen hebben op hun beurt weer te maken met twee personen van het andere geslacht waarvan er één realist en de ander eerder mystisch of idealistisch aangelegd is (zie schema).
Zoals het vertelstandpunt de twijfel aan een absolute God uitdrukt, zo drukt deze structuur de paradoxale bipolariteit van de werkelijkheid uit.
Rushdie is er in geslaagd de visioenen van Djibriel met hoofdverhaal te verweven in een web van interne verwijzingen. Niet alleen werkelijkheid en droom worden verweven, ook de personages onderling. Enkele voorbeelden: de profeet Mahoen beklimt de Conusberg, Djibriel heeft een minares Alleluja Cone, Alleluja beklimt Mt Everest, Rekha Merchand, de vroegere minnares van Djibriel, wordt een ‘schepsel van de lucht’ genoemd en woont in Everest Vilas. Aisja is de lievelings-vrouw van Mahoen, maar ook het Vlinder-meisje èn de keizerin van Desj, beide personen uit de visioenen van Djibriel. Hind is de vrouw van het stadshoofd Aboe Simbel in het
| |
| |
verhaal over Mahoen, maar ook de bazin van het Café Sjandaar waar Saladin zijn toevlucht zal zoeken. Haar dochter heet Misjal, in het verhaal van het vlindermeisje was dat de vrouw van de grootgrondbezitter mirza Saïed, enzovoort. Ook op een lager niveau zijn er nog vele interne verwijzingen tussen de verschillende onderdelen van het boek, waardoor een indruk van sterk functionele samenhang ontstaat.
Salman Rushdie (Foto: Steye Raviez)
Toch zijn er nog vele disparate elementen uit de werkelijkheid. Zo zijn er verwijzingen naar Poena en Rajniesj, die na een tijdje niet meer begrepen zullen worden. We vinden een grapje over Madonna en een verwijzing naar de polariteit National Front - Socialist Workers Party. Ook Maggie Thatcher wordt ten tonele gevoerd. Op die manier wordt de werkelijkheid in de roman binnengebracht, een procedé dat sinds Döblins Berlin Alexanderplatz gemeengoed is. Wat alles bindt is het verband met het hoofdthema (de verandering) en de verschillende vormen van religie.
| |
Saladin en Djibriel
Ook in het eigenlijke verhaal - de inhoud om een verouderde term te gebruiken - zijn allerhande metamorfosen constitutief voor het geheel.
Salahoeddin Chamchawala, die in Londen woont, is de zoon van een rijke industrieel (cf. Djibriel). Hij wilde per se tot Engelsman muteren en kortte zijn naam daarom in tot Saladin Chamcha. De naam Chamcha verwijst naar Samsa van Kafka's Die Verwandlung. De vader van Saladin heet overigens Changez! Saladin kreeg zijn schoolopleiding in Engeland en paste zich daar aan door maskers te zoeken, die hij kon opzetten, zodat zijn klasgenoten zouden denken dat hij een van hen was. Zo werd hij Engelser dan de Engelsen. Hij brak met zijn vader toen deze na de dood van zijn moeder hertrouwde. Saladin werd acteur, hij werd de man van de 1000 stemmen, die in reclamefilms chips en worstjes liet spreken. Als kleurling mocht hij echter nooit in beeld komen. Hij trouwde met een zeer Engelse
| |
| |
vrouw, Pamela, en zo te zien was de metamorfose tot Engelsman compleet.
Zijn identiteit was hij echter kwijtgeraakt. Saladin is naar India gegaan om zich met zijn vader te verzoenen, wat echter mislukt. Hij besluit dan maar naar Londen terug te vliegen. In het vliegtuig begint er echter iets te veranderen: hij verliest zijn prachtige Oxford-accent en er komt een zangerig Indisch accent voor in de plaats.
Djibriel Farisjta, die in Bombay woont, heeft een armoedige jeugd gehad en bleef in leven met het bezorgen van maaltijden. Na de dood van zijn moeder werd hij door een ouder echtpaar in huis opgenomen en bracht het tenslotte tot een gevierd filmster in religieuze spektakelfilms. Hij verloor zijn geloof na een zware ziekte en demonstreerde dat verlies door het eten van onrein varkensvlees. Sindsdien heeft hij dromen waarin hij de Engel Gabriël is en ruikt zijn adem slecht. Djibriel had een minnares, Rehka Merchant, maar werd verliefd op Alleluja Cone, een bekend Everestbeklimster. Hij vliegt haar incognito naar Londen achterna, zijn minnareas Rehka pleegt samen met haar kinderen zelfmoord.
En zo zitten Djibriel Farisjta en Saladin Chamcha samen in hetzelfde vliegtuig, de Bostan, dat gekaapt wordt en 111 dagen in de Arabische woestijn blijft staan. De kapers vliegen richting Engeland, krijgen ruzie en laten het vliegtuig ontploffen. Djibriel en Saladin klampen zich aan elkaar vast, flapperen met hun armen en blijken te kunnen vliegen. Hun val wordt de ‘Djibrielsaladin Farisjtachamcha, engelenduivels-val’ (blz. 13) genoemd.
Saladin krijgt dan Djibriels slechte adem en voelt bulten aan zijn slapen, terwijl Djibriel omgeven is door en stralenkrans. De perfecte Engelsman wordt opgehaald door de vreemdelingenpolitie.
Saladin Chamcha wordt door de politie vernederd en mishandeld. Hij krijgt nu te maken met het racisme dat hij altijd had gedacht te kunnen negeren. De knobbels op zijn voorhoofd groeien uit tot horens en hij wordt erg behaard. Hij belandt in een ziekenhuis, waar hij allerlei wezens ontmoet die half mens, half dier zijn. Het zijn allemaal vreemdelingen. Het idee komt misschien van The island of Dr. Moreau van Wells, maar de aanklacht tegen de racistische vooroordelen is duidelijk. Saladin kan echter naar Londen ontsnappen.
Zijn vrouw Pamela ( een zeer aards en sexy wezen, bovendien een rijke Trotskiste) heeft intussen en minnaar genomen, en dan nog wel een vriend van hem, Jojo Josji. Deze brengt Saladin naar het Café Sjandaar, waar hij een zolderkamertje krijgt. Daar verdierlijkt hij hoe langer hoe meer: hij krijgt grotere horens, een reuzepenis, tenslotte ook een staart - de incarnatie van de duivel. Vanuit zijn zolderkamer ziet hij het straatgeweld, het racisme en de opgang van een duivelscultus die de kop heeft opgestoken - steeds meer jonge kleurlingen gaan plastic horentjes dragen. Hij groeit tenslotte zijn zolderkamertje uit en wordt naar de Club Hot Wax gebracht, waar jonge kleurlingen de wassen beelden van politici doen smelten. Daar wordt zijn toestand hem teveel, hij krijgt een enorme woede-aanval, vernielt de club, en wordt bewusteloos, maar uiteindelijk weer normaal, aangetroffen.
Djibriel, die de trein naar Londen heeft genomen, wordt ook geplaagd door de gevolgen van de val uit het vliegtuig. Het begint ermee dat hij in het compartiment een godsdienstfanaat ontmoet die zijn engelennatuur erkent. Vervolgens ziet hij zijn dode minnares Rehka op een vliegend tapijt langs het raam van de trein vliegen. Dat beeld blijft hem ook in Londen achtervolgen. Rehka verwijt hem waanzin en valsheid. Als hij tenslotte uitgeput in de sneeuw neervalt, blijkt dat voor de voeten van de vrouw te zijn voor wie hij naar Londen is gereisd: Alleluja Cone, de bergbeklimster, die het absolute op de hoge ijstoppen zoekt en daar met geesten spreekt. Hij gaat bij haar inwonen en is een goede minnaar, maar erg jaloers. Hij krijgt bij een van die aanvallen van jaloezie een visioen van God, die hem echter niets te zeggen heeft. Toch verlaat hij Ali met het plan Londen te redden, omdat hij er nu zeker van is dat hij de engel Gabriël is. Al zijn pogingen lopen uit op jammerlijke mislukkingen, en terwijl de tijd voorbijgaat, vermagert en vervuilt hij steeds meer. Hij krijgt weer visioenen van Rehka, maar kan het spookbeeld verslaan met de woorden ‘Er is geen God, behalve God’. Na die overwinning voelt hij zich almachtig, schrijdt door het verkeer, wordt overreden en terug naar Ali gebracht. De dokters beschrijven zijn geval als schizofrenie.
Wat later mag Djibriel de rol van de aartsengel Djibriel spelen in drie films: ‘Djibriel in Djahilia’, ‘Djibriel ontmoet de imaam’ en ‘Djibriel en het Vlindermeisje’ (dat zijn ook de drie
| |
| |
visioenen die het droomluik van het boek uitmaken). Hij wordt aan het grote publiek voorgesteld, maar verdwijnt op onverklaarbare wijze; de mensen zeggen door levitatie. Hij zweeft boven Londen, veroorzaakt een hittegolf en wordt teruggevonden voor Ali's deur.
Saladin, die intussen is gaan inwonen bij zijn vrouw Pamela en haar minnaar, heeft eveneens Ali Cone ontmoet en wordt verliefd op haar. Hij is nog steeds kwaad op Djibriel, door wie hij zich verraden voelt. Alp vraagt hem in al haar onschuld Djibriel te helpen en Saladin onwerpt een duivels plannetje. Uiterlijk mag hij dan wel geen duivel meer zijn, maar innerlijk is hij dat blijkbaar nog steeds. De bipolariteit duivel/engel bestaat immers in ieder mens en we neigen op een natuurlijke wijze tot het kwaad. Hij besluit in te spelen op Djibriels seksuele obsessie dat Ali voor wellust bewaard moet blijven. Hij onderhoudt een geveinsde vriendschap, maar - als man met de 1000 stemmen - begint het paar op te bellen en op duivelse manier een aantal kinderachtige versjes op te zeggen, waardoor Djibriels twijfel over Ali steeds verder toeneemt. Door de boosaardige stem van Chamcha wordt Ah in Djibriels ogen zelfs getransformeerd tot hoer. In opperste geestelijke verwarring verlaat Djibriel de flat opnieuw en koopt de trompet Izraïel, de trompet van het laatste oordeel. Daarmee trekt hij als engel der wrake de stad in.
Het beeld van die stad is veranderd, overal vinden er geweldplegingen en racistische aanslagen plaats en zijn er rellen. De Club Hot Wax wordt door de politie bestormd. Djibriel dwaalt in deze chaos rond en blaast op zijn trompet, waar vuur uitkomt. Het Cafï Sjandaar brandt af en Pamela en haar minnaar sterven. Saladin is in de buurt en wil hen nog redden, maar krijgt een hartaanval. Djibriel vindt hem en moet nu een keuze maken. Hij vraagt zich af of het mogelijk is dat het kwaad nooit volledig is, dat zijn overwinning - hoe verpletterend ook - nooit absoluut is. Hij redt zijn vijand Saladin van de dood.
Anderhalf jaar na zijn hartaanval keert Saladin terug naar Bombay, waar zijn vader stervende is. De Indiase kranten staan vol van de stijd tussen mannen en vrouwen, corruptie en moorden. Saladin verzoent zich met zijn vader, blijft in India, neemt zijn oude naam weer aan en leeft verder met zijn oude Indiase vriendin Zieni, wat het proces van vernieuwing en regeneratie compleet maakt. Hij heeft zijn identiteit, zijn wortels teruggevonden en daarbij zijn Ik; voor hem is de cirkel gesloten. Met Djibriel loopt het anders af. In Bombay kent hij slechts mislukte produkties en schandalen. Hij vermoordt Ali en zijn regisseur en zoekt Saladin een laatste maal op. ‘Het scheen dat Djibriel niet aan zijn innerlijke demonen had kunnen ontsnappen. Hij, Salahoeddin, had - naar nu bleek onnozel genoeg - geloofd dat de brand van Brickhall, toen Djibriel hem het leven had gered, hen de een of andere manier had gelouterd, dat de duivels waren uitgedreven in het verterende vuur; dat de liefde toch maar had bewezen een vermenselijkende kracht te kunnen uitoefenen die even groot was als die van de haat; dat de mens zowel door verdienste als verdorvenheid kon veranderen. Maar niets was voor altijd; geen genezing was volledig, leek het wel.’ (blz. 488) Saladin denkt dat Djibriel hem gaat neerschieten voor de duivelse versjes die hij heeft opgezegd, maar Djibriel zegt zijn eigen verzen, met als thema: ‘Ik weet het ook niet zeker’ (blz. 492). Zijn Ik is gespleten, als engel der wrake moet hij de mensheid straffen voor de misdaad van het mens-zijn, maar zelf wil hij toch ook menselijk zijn. Djibriel verklaart tenslotte zo niet verder te kunnen leven, schiet zijn pistool af in zijn mond en is vrij.
Beide personages worden dus geconfronteerd met dat wat zij hebben verworpen. De cultureel ontwortelde Saladin heeft zich al teveel willen integreren en wordt een harige duivel, die enkel door kleurlingen wordt aanvaard. Djibriel heeft zijn geloof verloren, maar verdient met het geloof zijn brood. Hij wordt een engel en zijn partners zijn spoken, godsdienstfanaten en mystici.
Toen ze uit het vliegtuig vielen hebben ze elkaar omarmd, zodat goed en kwaad, Engel en Duivel met elkaar met elkaar vermengd werden.
Als duivel is Saladin niet slecht, hij is eerder te beklagen. Ook Djibriel legt zich eerst op het goede toe, door Londen te willen redden. Eenmaal weer mens blijkt er in Saladin een duivel te zitten, die wraak wil nemen op zijn tegenpool Djibriel, door zijn duivelsversjes voor te dragen. De engel Djibriel heeft te lijden van menselijke jaloezie en verandert in de Engel der Wrake, die het menselijke wil vernietigen.
Saladin ziet uiteindelijk het relatieve van alles
| |
| |
in. Hij geneest en vindt zijn identiteit terug. Djibriel gaat ten onder. Hij kan niet leven met het absolute, of het nu van God of van de duivel komt. Met de ontkenning ervan kan hij echter ook niet leven.
In De duivelsverzen lezen we: ‘De mens heeft God van het begin af gebruikt om het ontrechtvaardige te rechtvaardigen.’ Er komen veel godsdienstige elementen in De duivelsverzen voor, en dan vooral in de drie visioenen van Djibriel. Rushdie is geen gelovige maar dat wil niet zeggen dat hij zich als een ongelovige bestempelt. Zo wordt er gevraagd:
Vraag: Wat is het tegenovergestelde van geloof?
Geen geloof. Te definitief, te vaststaand, afgerond. Een soort geloof op zich.
Twijfel
Iemand die twijfelt vindt genade in de ogen van de schrijver. Geloof leidt echter tot excessen, en volstrekt ongeloof leidt tot starheid.
| |
Djibriel en Mahoen
In de visioenen die Djibriel heeft is Mahoen de enige die aanvankelijk twijfelt. De koopman Mahoen woont in de van zand gebouwde stad Djahilia (letterlijk: ‘onwetendheid’ of ‘barbaarsheid’; hier ook met de connotatie ‘de periode voorafgaande aan de openbaring van de koran aan de profeet Mohammed’) en beklimt de Conusberg, waar hij de engel Gabriël ontmoet die hem reveleert dat er slechts één God bestaat. Aboe Simbel, het hoofd van de stad, dwingt Baál, de satirische dichter, Mahoen belachelijk te maken omdat Djahilia er economisch belang bij heeft dat vele goden aanbeden worden. Op aandringen van zijn vrouw Hind, vraagt Aboe Simbel later aan Mahoen tenminste drie godinnen, Laat, Oezza en Manaat, te willen erkennen. Mahoen gaat naar zijn berg, maar Djibriel weet niet wat hij aan Mahoen moet antwoorden: hij twijfelt tussen monotheïsme en polytheïsme. Maar ook Mahoen is onzeker en voelt wanhoop en twijfel. Toch krijgt hij een visioen en terug in de stad erkenkt hij de drie godinnen, wat grote verslagenheid wekt bij zijn volgelingen en grote vreugde bij de stadsbewoners. De volgelingen vermoorden de broers van Hind, die wraak zweert.
Mahoen gaat terug naar de berg, worstelt met de engel Djibriel en krijgt hem aan het praten. Mahoen zegt tegen zichzelf: ‘Het was de Duivel, (...) De vorige keer was het Sjaitaan.’ Hij gelooft dat hij bedrogen is, dat de duivel in gedaante van de aartsengel naar hem toekwam, zodat de verzen die hij van buiten leerde, de verzen die hij in de poëzietent had opgezegd, niet de echte waren maar hun diabolische tegengestelden - niet goddelijk maar duivels. Maar Djibriel zegt in zichzelf:
... dat ik het alle twee die keren zelf was, baba, eerst ik en toen nog eens ik. Uit mijn mond: zowel verklaring als herroeping, verzen en controverzen, perversie en conversie, de hele troep; en we weten allemaal dat mijn mond dat niet zelf heeft gedaan. (blz. 118)
Waarheid en leugen zijn dus hetzelfde. Er bestaat geen waarheid in de godsdienst, er zijn geen dogma's mogelijk. Er is geen openbaring. Mahoen gelooft echter in zijn waarheid en terug in de stad herroept hij in het openbaar de duivelsverzen. Er is een nieuwe godsdienst geboren, die de naam ‘onderwerping’ draagt (Islam betekent inderdaad ‘onderwerping aan God’).
Wegens de moord is Mahoen echter niet veilig meer in de stad en dus trekt hijj met zijn volgelingen naar Jathrib. Als hij de stad verlaat, begint de nieuwe tijd. Dit klopt: 16 juli 622, toen Mohammed Mekka ontvluchtte, is het begin van de mohammedaanse tijdsrekening.
Jaren gaan voorbij en Djahilia is in verval. Mahoen is nu een machtig man, zijn godsdienst is een instelling, een machtsinstrument geworden. De onderwerping moet letterlijk worden opgevat.
De dichter Baä4l ontmoet Salmaan, medewerker van de profeet en diens officiële schrijver. Salmaan gelooft niet meer in de boodschappen van Mahoen, hij vindt dat het hersenspinsels van een zakenman zijn. Daarom begint hij andere dingen op te schrijven dan hem gedicteerd worden; en Mahoen merkt niets. Het goddelijke woord wordt vervangen door het menselijke woord en er vindt geen aardverschuiving plaats. De waarde van de soera's in de Koran is dus slechts relatief, zeker niet heilig. Op het laatst voelt Salmaan de grond toch te heet onder zijn voeten worden en vlucht.
| |
| |
Mahoen verovert Djahilia, dat niet meer van zand is gebouwd. Hier wordt het probleem van de macht gesteld: 'Hoe gedraag je je als je wint? Als je vijanden aan je genade zijn overgeleverd en je macht absoluut is: wat dan? (blz. 388) Salmaan krijgt te horen dat zijn godslastering niet kan worden vergeven: hij heeft zijn woorden tegenover de woorden van God gesteld. Salmaan koopt echter zijn leven af door Baäl te verraden, die in een bordeel is gevlucht en daar vermomd als zwarte eunuch leeft. Om meer succes te hebben bij de klanten hebben de hoeren de namen van de twaalf vrouwen van Mahoen aangenomen, en speelt Baäl de rol van de profeet, want, zegt hij: ‘Waar geen geloof is, is geen godslastering.’ (bzl. 348) Baal is de geheime, profane spiegel van Mahoen en schrijft de beste poëzie die hij ooit geschreven heeft. Hij wordt echter teleurgesteld: voor Mahoen is er echter geen verschil tussen hoeren en schrijvers.
De profeet sterft in de armen van zijn lievelingsvrouw Aisja. In een laatste droom spreekt hij met de oppergodin al-Laat; ze bestaat wel degelijk.
Illustratie: Leo Eland
De mannelijke Allah wordt tegenover de vrouwelijke al-Laat gesteld. Zij vertegenwoordigt het vitaliteitsbeginsel, het leven, zij is de wijn, terwijl Allah het water is. Zij is de sterkste. Godsdienst als machtsinstrument wordt verworpen.
| |
Djibriel en het vlindermeisje
Het enige wat uit godsdienst als instituut voortkomt is onderdrukking, zowel mentaal als fysiek. Het illustreert het reeds eerder geciteerde zinnetje ‘De mens heeft God van het begin af gebruikt om het onrechtvaardige te rechtvaardigen.’
Maar ook de godsdienst als mystiek wordt door Rushdie verworpen; dat blijkt duidelijk uit het verhaal van het vlindermeisje.
De grootgrondbezitter mirza Saïed is een verlicht man die in de wetenschap gelooft en Nietzsche gelezen heeft. Op een dag ziet hij op zijn gazon een jong meisje, Aisja, dat vlinders eet en dat een epileptische aanval krijgt. Hij haalt haar in huis en wordt verliefd op haar, maar als ze aan zijn vrouw Misjal vertelt dat deze zal sterven aan kanker en wanneer dat door een dokter bevestigd wordt, zet hij haar de deur uit.
Ze verdwijnt voor een week en keert dan
| |
| |
terug. Ze meldt dat de engel Djibriel bevolen heeft dat het hele dorp een pelgrimstocht naar Mekka moet maken, de Arabische Zee zal door een wonder voor hen splijten. Mirza Saïed verzet zich tegen het vertrek van zijn vrouw: er is geen God en de waters van de Arabische Zee zullen niet uiteen gaan.
Mirza Saïed vertegenwoordigt het rationalisme, het materialisme van het Westen, tegenover het spirituele, religieuze van Aisja. Mirza Saïed wordt erg lachwekkend voorgesteld en dit is niet ten onrechte, want rationele argumenten maken geen kans tegen geloof en mystieke beleving.
Het hele dorp vertrekt en mirza Saïed volgt hen in zijn Mercedes. Naarmate ze vorderen sterven er steeds meer pelgrims en komen er steeds meer twijfelaars in de Mercedes te zitten. Aisja daarentegen wordt steeds zelfverzekerder, ze is een soort negatieve Jeanne d'Arc geworden. Haar aanbidder Osmaan verwijt haar een demon te zijn geworden, maar zij antwoordt hem dat ze een boodschapper is. Dit werd echter al eerder ontkracht toen de aartsengel Djibriel opmerkte dat Aisja alleen hoort wat hij niet zegt. Overal horen mensen stemmen, worden verleid door woorden. Maar het zijn niet de zijne. Weer wordt dus gesteld dat er geen openbaring is.
Mirza Saïed probeert telkens de dorpelingen van hun dwaze voornemen af te houden. Hij vertelt hen over lemmingen, over de rattenvanger van Hamelen, over Circe. Aisja antwoordt daarop: ‘Zij die luisteren naar de verzen van de duivel, gesproken met de stem van de duivel, gaan tenslotte naar de duivel.’ (blz 441) Mirza Saïed is echter meer Westers-rationeel ingesteld en vraagt de dorpelingen meer vertrouwen te hebben in de rede dan in wonderen.
Als de profetes bekent dat Djibriel de boodschappen in populaire hitsongs aan haar doorgeeft, keren de dorpelingen zich van haar af. Maar ze kan ze terugwinnen. Ze zegt dat Djibriel haar over de twijfel heeft verteld, en hoe de Duivel er gebruik van maakt. Ze zegt dat ze op de proef werd gesteld, maar dat ze vernieuwd is, compromisloos, absoluut, puur. Het gezelschap komt aan de zee en Aisja wandelt vastbesloten het water in, gevolgd door heel het dorp, behalve enkele twijfelaars. Maar zelfs zij getuigen dat de wateren zich voor de pelgrims onder een wolk van vlinders openden.
Mirza Saïed gaat terug naar zijn huis, dat langzaam tot stof vergaat. Hij sterft in een visioen van wandelaars die de heilige stad bereiken.
Aisja is aanvankelijk niet slecht, ze gelooft werkelijk in haar missie. Ze is een aanhangster van het irrationele, dat de mensen echter naar de ondergang voert. Het rationele, vertegenwoordigd door mirza Saïed, kan niets tegen haar beginnen. Naarmate haar missie vordert en ze ziet welke macht ze over de mensen heeft, wordt ze pervers. Alles is nu goed te keuren, in naam van het geloof. Mystiek gekoppeld aan macht leidt dus tot excessen.
| |
Goed en kwaad
De hoofdpersonen van het boek zijn niet aan een bepaalde godsdienst gebonden. Tijdens de jeugd van Saladin, nam diens vader de plaats van God in. In zijn puberteit werd dat beeld aangetast, wat hij als een soort geloofsverlies ervaarde. De breuk met zijn vader is een breuk met God; Saladin gaat verder als een ongelovige door het leven. Ook zijn vader zegt op zijn sterfbed dat hij geen illusies heeft, dat hij weet dat hij hierna nergens anders naar toe gaat.
Djibriel is de twijfelaar, degene die nergens zeker van is. Tijdens zijn ziekte heeft hij iedere minuut dat hij bij bewustzijn was God. aangeroepen, maar Allah antwoordde niet. Toen voelde hij een vreselijke leegte. Hij smeekte Allah zich te manifesteren, maar voelde geen aanwezigheid en op een dag merkte hij dat het niet langer nodig was iets te voelen. Toen werd hij beter. Het is typerend dat hij later terugvalt in het religieuze en er vast van overtuigd is de engel Gabriël te zijn, die de wereld moet redden. Als hij terug is in India en denkt genezen te zijn, vervalt hij weer in het tegenovergestelde: hij werkt aan een remake van het Ramajana-verhaal, waarin de helden en heldinnen corrupt en verdorven zijn in plaats van puur en vrij van zonden. Zoals reeds gezegd wordt hij voortdurend heen en weer geslingerd tussen het absolute en de ontkenning ervan.
Ali, de vriendin van Djibriel, ervaart godsdienst als mystiek. Het beklimmen van een berg is voor haar een mystieke daad, ze komt er in contact met geesten: ‘Ze beklom de Everest om goed en kwaad te ontlopen’ (cf. Nietzsche). Op haar manier zoekt ze het absolute, het pure. En iedereen die dat zoekt, sterft in het boek!
| |
| |
Aan het einde van het boek, als het verhaal zich in India afspeelt, heerst er een soort ondergangsstemming. De Islamitische fundamentalisten zijn alom. Het is alsof de goden ten strijde trekken. Er heerst een strijd tussen schoonheid en wreedheid. Geloof is nu de dienaar van de laagste instincten en God is het werktuig van het kwaad.
Welke conclusie kan uit dit alles getrokken worden? Dat alle geïnstitutionaliseerde godsdiensten die tot machtsinstrumenten verworden zijn, worden verworpen. Ook de mystieke ervaring leidt tot excessen en is te verwerpen. Fanatisme is in alle gevallen het instrument van het kwaad. Koud rationalisme is evenmin een alternatief voor de verschillende vormen van religie. Persoonlijk streven naar het absolute leidt tot ondergang. Enkel aanvaarding van de eigen menselijkheid en een goede dosis twijfel houden stand.
| |
‘Het geval Rushdie’
Wat nu ‘het geval Rushdie’ betreft, men kan niet zeggen dat de Islam echt wordt aangevallen, noch in het verhaal over het vlindermeisje, noch in het stuk over Mahoen, dat in normale omstandigheden weinig ophef zou hebben gemaakt. Mahoen wordt in het eerste deel zelfs sympathiek voorgesteld: als een oprecht man die twijfelt. De duivelsverzen zijn overigens niet door Rushdie uitgevonden, die hebben werkelijk bestaan en zijn uiteindelijk door Mohammed herroepen. Alles wat over Mahoen gezegd wordt is ternslotte historisch juist: hij was een koopman, was met zijn veel oudere werkgeefster getrouwd, moest uit Mekka (Jahilia) vluchten en heeft dat gewapenderhand weer ingenomen. Nadien had hij inderdaad twaalf vrouwen. Het feit dat de hoeren van het bordeel ‘Het Gordijn’ zijn vrouwen personifiëren kan in de context van het boek absoluut niet worden opgevat als een aanval op Mohammed of zijn vrouwen.
Indien het boek enkel het hoofdverhaal en de twee religieuze verhalen had bevat, zou er nooit reactie uit Iran zijn gekomen. Maar het boek bevat nog een laatste verhaal, dat eigenlijk niet functioneel is in de structuur van het geheel, omdat het overbodig is.
De keizerin van Desj (die Aisja heet) en de imaam hebben elkaars dood gezworen. Hij is een balling in Londen, dat hij ziet als een Sodom waarmee hij geen contact wil hebben. Hij wil er onwetend van blijven, en derhalve onbevlekt, onveranderd, puur. Hij drinkt voortdurend water om puur te blijven. Zijn vijandin Aisja drinkt wijn.
Maar er is een grotere vijand dan Aisja en dat is de Geschiedenis zelf. ‘Geschiedenis, de bloed-wijn die niet meer gedronken mag worden. Geschiedenis, de bedwelmer, schepping én eigendom van de duivel, van de machtige sjaitaan, de grootste van alle leugens - vooruitgang, wetenschap, rechten - waartegen de imaam zich keert. Geschiedenis is afdwalen van het rechtgebaande pad, kennis is een waanidee want op de dag dat Allah zijn openbaring aan Mahoen voltooide, was de som van alle kennis bereikt.’ (blz. 196) En elders: ‘Wij zoeken de eeuwigheid, de tijdloosheid van God. (...) Verbrand de boeken en vertrouw op het Boek; verscheur het papier en luister naar het Woord (...).’ (blz. 196)
De imaam roept de engel Djibriel op en dwingt hem ertoe hem naar Desh te brengen waar het volk in opstand is. Moeders duwen hun zonen naar het front: ‘Ga dan, word martelaar, doe wat er gedaan moet worden, sterf’ (blz. 213). De imaam zegt tegen Djibriel:
‘Je ziet hoe ze van me houden,’ zegt de lichaamloze stem. ‘Geen tirannie ter wereld kan de macht van deze trage, wandelende liefde weerstaan.’
‘Dit is geen liefde,’ antwoordt Djibriel. ‘Het is haat.’ (blz. 198)
Djibriel wordt gedwongen de keizerin te doden en het blijkt dat de oppergodin al-Laat in de huid van keizerin Aisja zat. Dan volgt een mooi beeld:
En Djibriel (...) ziet hoe de imaam monsterlijk uitgegroeid, met gapende mond op het voorhof van het paleis aan de poort ligt; zodra er mensen door de poort marcheren slokt hij hen met huid en haar op. En nu is ‘het einde der tijd’ begonnen, ‘het uur dat niet meer aangegeven kan worden, het uur van de terugkeer van de balling, van de overwinning van water op wijn, van het begin van de ontijd van de imaam.’ (blz. 200)
De imaam in dit deel is duidelijk Khomeiny, die op deze manier dé incarnatie wordt van wat godsdienst als machtsinstrument, als fana- | |
| |
tiek en onplooibaar fundamentalisme kan aanrichten.
Het is omwille van deze aanval op de politicus Khomeiny dat Rushdie voor zijn leven moet vrezen. Bij Khomeiny's doodvonnis werd God nog maar eens misbruikt om moord te rechtvaardigen.
Waarschijnlijk heeft de schrijver wel geweten dat hij een risico nam om het stuk over de imaam in zijn boek op te nemen: ‘Blasfemie, daar staat de doodstraf op’ (blz. 99), staat er, en de Salmaan in het boek (de schrijver Mahoen, die diens verzen veranderde) weet in ieder geval wat het betekent de draak te steken met de profeet:
‘Het is zijn Woord tegen het mijne.’ (blz.337)
Mahoen schudt het hoofd. ‘Jouw godslastering is onvergeeflijk, Salmaan. Dacht je dat ik daar niet achter zou komen? Jouw woorden tegenover Gods woorden stellen!’ (blz. 343)
De duivelsverzen is een ongemeen rijk boek: alle aspecten die we hier slechts uiterst summier konden vernoemen, kunnen - naast vele andere: de deconstructie van het verhaal, de literaire en politieke allusietechniek, de personages rond de twee hoofdpersonen, de reflectie op het métier, op film etc. - elk het onderwerp zijn van lange, gedetailleerde studies.
Ook de stijl is belangrijk; het barokke, maar toch niet moeilijke, eerder erg creatieve Engels, waarbij de auteur vaak met betekenissen van het aan idioom zo rijke Engels speelt.
Ook door het sprookjesachtige, fantasievolle aspect, dat voor grote afwisseling zorgt en dat vaak aan de klassieke Arabische literatuur doet denken, boeit het boek voortdurend.
En bij dit alles kan De duivelsverzen het best gelezen worden als een pleidooi voor relativisme en dus tolerantie. Hoewel de schrijver noch wijzelf ons wat dat betreft enige illusie maken.
(Met dank aan Marijke Emeis, voor haar snelle en uitgebreide hulp bij de vertaling van de Engelse citaten.)
| |
| |
| |
Nawoord van Marijke Emeis
Zoals uit het artikel van Diana van den Broek en Peter Bormans al blijkt is in De duivelsverzen niets zeker, gaat één stadium, één metamorfose voortdurend over in een ander.
Dit is een thema dat, hoewel in minder uitgewerkte vorm, ook voorkomt in Rushdies eerste boek Grimus, en dat is gebaseerd op de quantumtheorie: de waarheid bestaat pas op het moment dat de keuze ertoe wordt gemaakt. Het is een gedachte die de schrijver ook vanuit zijn culturele achtergrond heeft aangesproken, want hij is opgegroeid, zegt hij, met de sprookjes en verhalen van vele culturen. Rushdie heeft ze in zijn jeugd gehoord en gelezen, en de openingszin waarmee elke Perzische moeder een verhaaltje aan haar kinderen inleidt, is dan ook dezelfde als die waarmee de vele verhalen in De duivelsverzen beginnen: ‘Het was zo, het was niet zo...’
Dezelfde gedachte, het moment van de keuze, het scheppen van de waarheid, komt aan bod in de Rigveda (verzameling van brahmanistische gezangen, geschreven in het Sanskriet tussen ca. 1500 en 800 v.C): ‘Eerst was er duisternis, verborgen door het donker/Zonder de kenmerken van water was water wat bestond...’ En ook de Rigveda is een deel van Rushdies culturele erfgoed.
De duivelsverzen gaat in zekere zin over die keuze. Halverwege hoofdstuk VII maakt Chamcha een keuze: hij kiest het linkerpad en verklaart zichzelf daarmee tot de duivel waarvan hij het uiterlijk inmiddels heeft afgelegd. Even later kiest Djibriel Farisjta, aan het eind van hetzelfde hoofdstuk, tussen goed en kwaad: zal hij zijn tegenstander Chamcha redden uit de vlammen? Hij kiest, zoals een engel betaamt, voor het goede en lijkt met deze daad de demonen bij Chamcha uit te drijven. Maar aan het slot van het boek blijken deze keuzen op losse schroeven te staan en kan de lezer opnieuw besluiten wie hij tot duivel en wie hij tot engel kiest - en of hij een onderscheid tussen deze twee wil maken.
Zo, volgens het principe van de keuze van de werkelijkheid, wordt op het moment dat men besluit deze structuur eruit te lichten de visie van Van den Broek en Bormans op De duivelsverzen de goede analyse. Maar ook al is het een kloppende analyse waarin ik mij heel goed kan vinden, het is slechts één van de vele, misschien oneindig vele structuren waaruit men in De duivelsverzen kan kiezen. Het maakt deze roman van Salman Rushdie tot een onuitputtelijke schatkamer, een ‘Sesamopen-u’ van kostbaarheden naar eigen keuze.
|
|