Vaak gingen we met de pont over het IJ of naar pakhuizen bij de haven om te zoeken naar loodjes die van hun verpakkingen waren losgeraakt. Door die wandelingen heb ik alle karakteristieke plekken van de stad leren kennen en ben ik ook aan Amsterdam verknocht geraakt. Daarnaast waren er onze bezoeken aan de Cineac in de Reguliersbreestraat, waar om het uur een nieuwsprogramma met tekenfilms werd herhaald. Ook dat vond ik heerlijk. Alleen als mijn vader enigzins cynisch hardop ‘ja ja’ zei, wanneer een opmerking in het nieuws hem niet beviel, wenste ik wel eens dat ik even met mijn stoel onder de grond kon verdwijnen. Ik was altijd bang dat mensen daar kwaad op zouden reageren (later hoorde ik dat mijn broer diezelfde ervaring had).
Wandelen in Amsterdam
Ook mijn muzikale belangstelling is door mijn vader gewekt, al heeft mijn moeder daar zeker ook een rol in gespeeld. Als mijn vader naar muziek luisterde, liep hij dikwijls met een denkbeeldige stok te dirigeren. Ik keek daar graag naar en werd zo spelenderwijs ingevoerd in de muziek van Bach, Beethoven en Mozart. Toen mijn ouders het financieel wat beter kregen, kocht mijn moeder een zeer dure platenspeler. Soms luisterden zij dan samen naar muziek en zo kon het voorkomen dat ik, thuiskomend uit school, getroffen werd door een merkwaardige stilte in huis. Mijn ouders zaten dan, als grote insecten, met koptelefoons op platen te draaien en waren tijdelijk volstrekt van de wereld afgesloten.
Aanvankelijk hadden boeken als Sla de wolven herder (1946), Het motet voor de kardinaal (1956) en Moergrobben (1946, later herdrukt als Het raadselrijk) mijn voorkeur. De gebeurtenissen en de mensen die daarin werden beschreven riepen bij mij altijd een heimwee-achtig gevoel op. Al moet ik eerlijk bekennen dat ook de liefdesscènes uit sommige van deze boeken mij hevig interesseerden. Ze zijn niet alleen romantisch, maar ook vanuit een vrouwelijk belevingswereld geschreven. Ik heb dat altijd opmerkelijk gevonden. Vandaar dat de roman Het zondagsbed (1975), dat door de N.C.R.V. steevast werd besproken als Het Zondagsgebed, bij mij een speciaal plaatsje inneemt.
Gedurende de middelbare school begon mijn interesse meer uit te gaan naar Het meisje met het rode haar (1962) en de driedelige roman Februari (1962). Door middel van deze boeken kon ik beter bevatten welke consequenties de Tweede Wereldoorlog had op het leven van alledag, dan door het lezen van menig geschiedenisboek.
Pas veel later ben ik geïnteresseerd geraakt in zijn studies over Oldenbarneveldt (1937), Schimmelpenninck (1941), Spinoza (1972) en de Ketters (1982). Als ik deze boeken lees, betreur ik het wel eens dat hij zijn narratieve talent niet vaker ten dienste van de wetenschap heeft gesteld. Mensen die kennis op een heldere, inzichtelijke manier kunnen overdragen, zijn dun gezaaid. Hij zou dat mijns inziens goed kunnen.