Bzzlletin. Jaargang 19
(1989-1990)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
E.H. Kossmann
| |
Intellectueel instrumentU beschouwt sinds lange tijd de historicistische filosofie van het marxisme als het beste middel om het verleden en heden te begrijpen en ook uw positie in de politieke werkelkij - heid van nu te bepalen. Uw marxisme is een intellectueel instrument dat u meestal soepel hanteert. Het is geen dogma; het is evenmin een geloof. Het geeft u de mogelijkheid het sociale leven zo te interpreteren, er zo'n zin en betekenis aan te geven, het is zo te ordenen dat u het beschrijven kunt. Natuurlijk, dat is | |
[pagina 34]
| |
niet alles. Gedurende lange jaren hebt u zich politiek gebonden gevoeld en hebt u de zaak van het marxisme als politieke stroming actief willen bevorderen. Bovendien, voor ieder die uw werk kent, is het duidelijk dat in uw optie voor het marxisme steeds een sterk gevoelselement heeft meegespeeld: verontwaardiging over de manier waarop in zoveel tijden, vooral uiteraard in de periode van het 19de-eeuwse industriële kapitalisme, zeer grote groepen mensen hebben moeten werken, leven en sterven, compassie met de onderdrukten, geestdrift voor hun pogingen tot verzet, tot opstand, ten slotte tot revolutie. Dit alles geeft aan uw marxistische filosofie een grotere inhoud dan alleen die van een intellectueel stelsel; indien zij geen geloof voor u is en geen dogma, dan toch zonder twijfel een bron van inspiratie en - heel belangrijk, denk ik - een kader dat u niet alleen in staat stelt de werkelijkheid te begrijpen maar dat u ook de middelen biedt om aan uw gevoelens van woede, deernis en hoop een rationele vorm te geven en aan het werk waarin u deze gevoelens tot uitdrukking brengt, een ideële, sociale zin.
Theun de Vries; 1979, erepromotie aan de universiteit van Groningen
Ik weet dat er vele marxismen mogelijk zijn en dat niet alle marxismen per definitie gelijk zijn in hun hypotheses over de loop van de geschiedenis. Toch is het niet onjuist om aan te nemen dat een marxistische opvatting over de geschiedenis een veronderstelling inhoudt over de min of meer gedetermineerde ontwikkeling van ons menselijk verleden. Iemand die geen min of meer gedetermineerde ontwikkeling meent waar te nemen, kan zich, denk ik, toch moeilijk trouw voelen aan de geest van Marx. Ook al reduceert men de mate van historische gedetermineerdheid tot een minimum, iets van gedetermineerdheid zal men als marxist moeten aanvaarden. Maar natuurlijk niet slechts een gedetermineerdheid an sich. Het gaat om het intellectuele inzicht dat de geschiedenis naar een doel leidt, naar de emancipatie van steeds grotere groepen van de bevolking. Zo krijgt elke periode in de geschiedenis een plaats in de totaliteit van het historische gebeuren die als een etappe - soms een stap vooruit, soms achteruit - in dat ingewikkelde proces kan worden begrepen. Uw trilogie over 1848 eindigt met deze gedachte. Op oudejaarsnacht 1848 laat u Marx door de sneeuw in Keulen lopen en peinzen over de zin van de revolutionaire mislukkingen van dat jaar en u laat hem denken dat er geen levend element in de wereld der mensen bestaat of het is voorbestemd zich, tegendeel na tegendeel overwinnend, te bevrijden. Uw marxistische opvattingen hebben in sommige delen van uw werk duidelijk effect gehad op uw tekening van bepaalde groepen der bevolking. De opstandige volksmassa's vervullen in uw boeken een positieve rol en u schildert hen met veel liefde; de burgerij uit de 19de eeuw echter schildert u in zeer zwarte kleur als een inhalige materialistische klasse die zichzelf heeft gedegradeerd tot de rol van uitbuiter. Het is duidelijk dat zulke generaliserende tekeningen van hele groepen der bevolking samenhangen met uw historicistische uitgangspunten. | |
HistorismeNaast en misschien tegenover het historicisme staat wat het historisme wordt genoemd, dat is die traditie in de geschiedwetenschap die haar bekendste vertegenwoordiger vindt in de Duitse auteur Leopold Ranke. Als wetenschapsopvatting is het historisme pas in de Romantiek tot volle groei gekomen en het | |
[pagina 35]
| |
heeft iets romantisch behouden. In het politieke heeft het de neiging enigszins conservatief te zijn; in zijn stijl is het vaak wat esthetiserend; in zijn oordelen is het vrij zacht en soms week. Het is idealistisch; het leunt aan tegen een zekere religiositeit; het is weinig strijdbaar. Voor een historist is de geschiedenis een opeenvolging van periodes die elk gekenmerkt worden door een bepaald complex van opvattingen eigen aan die tijd en slechts vanuit de waarden van die tijd zelf te begrijpen. De historicus, zegt de historist, moet geen rechter spelen; hij mag het verleden niet beoordelen op grond van zijn eigen normen of op grond van normen die hij als eeuwig beschouwt. Dat, zegt de romantische historist, had de Verlichting wel gedaan. De Verlichting had gemeend dat zij in staat was om de kwaliteit van het verleden te toetsen aan haar kennis van het rationele natuurrecht. Zij had geoordeeld en veroordeeld, want een tijd uit het verleden die de individuen de grondrechten van mens en burger en de natuurlijke vrijheden niet gunde, was volgens haar een slechte tijd geweest, beheerst door verachtelijke mensen. Hiertegen nu kwam de romantische historist in verzet. Op deze manier, zei hij, plaatst de geschiedschrijver zich in feite boven de geschiedenis. Dat moet hij niet doen. Hij moet begrijpen, verstaan, meevoelen wat in het verleden gedacht, ondervonden en gedaan is. Hij moet zich kunnen verplaatsen in voorbij leven en dat mee kunnen leven, het slechte, het goede, het indifferente, het mooie en het lelijke, zonder dat te prijzen of te laken. Het verleden moet weer levend worden en de lezer moet het in de boeken aantreffen zoals het geweest is. Zoiets kan men op allerlei wijzen proberen te bereiken. Het kon zoals Ranke zelf het wilde toen hij in het verleden speurde naar ‘schöpferische Kräfte’ of ‘moralische Energien’ en bij zichzelf door noeste studie ‘ein Mitgefiihl ihres Daseins’ trachtte op te wekken, en toen hij in zijn werken - hij schreef een even gigantisch oeuvre als Theun de Vries - ‘wünschte mein Selbst gleichsam auszulösen und nur die Dinge reden, die machtigen Kräfte erscheinen zu lassen...’ Maar het kon ook anders. Historistisch is de liefde voor het schilderachtige in het verleden en voor de kleur, de couleur locale. De uiterst gedetailleerde en bestudeerde schildering van scènes uit de geschiedenis, met pen of kwast, een schildering die met volmaakte precisie tot in de vorm van een vaandel, de kleur van een jasknoop, de pluim op een helm, verantwoord moet zijn, kwam voort uit de romantische behoefte het verleden in al zijn bontheid en schittering te doen herleven en te visualiseren. Dit historisme wordt in al zijn ambities en verschijningsvormen gekenmerkt door zijn esthetische en morele genoegen in het individuele. Het historisme tracht de geschiedenis te begrijpen als een gigantisch geheel van individualiteiten. De historist wil niet generaliseren maar individualiseren. Voor hem rijzen uit het verleden tastbare, concrete individualiteiten op waarvan hij de uniekheid moet proberen te verstaan - personen, volkeren, staten, hele perioden. Terwijl de historicist dus probeert te generaliseren, legt de historist er zich op toe te individualiseren. Terwijl de historicist van elk voorbij leven de plaats zoekt in een voorbestemd voortgaan van de ontwikkeling, probeert de historist het na te voelen en na te schetsen om zichzelfs wil en het uit de tijd te lichten zodat hij het zijn lezers als een uniek en onherhaalbaar verschijnsel kan tonen.
Theun de Vries en E.H. Kossmann bij de erepromotie; Groningen, 13 juni 1979
| |
[pagina 36]
| |
Tastbaar, hoorhaar, zichtbaarEr is in uw werk, geachte heer De Vries, een grote dosis historisme. De rijkdom aan zeer nauwkeurige details is enorm. U beschrijft met uiterste precisie een stad, een kamer, een landschap uit het verleden; u wekt in de beste traditie van de historische roman het verleden in al zijn schilderachtigheid voor de lezer op; u hebt kennelijk een onuitputtelijk genoegen in de analyse van concrete dingen zoals muren, bomen of kledingstukken, van een haardracht, van een wapen of van een meubilair. Als u over het beleg van Haarlem vertelt dan voert u uw lezer langs de straten zodat hij de aanleg ervan leert kennen en van de vestingswerken. Als u de grote gebeurtenissen van 1848 in Parijs beschrijft dan ontwerpt u een beeld van de volkswijken dat in zijn sensuele plasticiteit doet denken aan de schilderingen van het Parijs van een halve eeuw later die Jules Romains gaf. Als u Friedrich Engels in januari 1848 laat terugdenken aan zijn ontdekkingsreizen door de krottenbuurten van Manchester die hij een paar jaar tevoren onder leiding van Mary Burns had ondernomen, dan staan de muren en de gangen de lezer scherp voor ogen en ruikt hij de ellendige geur van die armoede - zoals hij de tropen ruikt in uw boek over Guadeloupe. Aan geen werkelijkheid uit het verleden bent u haastig voorbijgegaan. Zij is - of het nu om hutten gaat of paleizen, om landschappen of tempels, om fabrieken of luxe hotels - concreet in uw oeuvre aanwezig in al haar onmiddellijke, tastbare, hoorbare, zichtbare individualiteit. Maar, dunkt me, niet alleen hierin toont zich uw historisme. Ik zei daarnet dat uw tekening van bepaalde groepen uit de bevolking duidelijk in overeenstemming is met oordelen uit de marxistische filosofie. Uw beschrijving van de 19de-eeuwse bourgeoisie of van de laat- 18de-eeuwse planters - ik noem maar wat - toont geen spoor van historisme; daarin treedt u op als historicist en generaliseert u met krachtige nadruk. Licht u uit de groepen of klassen echter een individuele persoon om hem of haar iets te laten doen, dan hebt u toch de neiging deze persoon als een individualiteit te schetsen en zich in hem in te leven zodat u hem kunt opbouwen vanuit zijn eigen ideeën (hoe verkeerd u die dan ook moge vinden). Ik denk niet alleen aan het portret van Guizot in februari 1848 of aan dat van Nicolaas I, maar ook aan uw Buddenbrooks over Harlinggen, als ik me zo mag uitdrukken, uw Anna Casparii of het Heimwee waarin de ondergang van het kleinsteedse patriciaat als onafwendbaar sociaal verschijnsel wordt geanalyseerd maar niet zonder sympathie met de slachtoffers, ja, ik zou bijna zeggen, met empathie wordt beschreven. 0 zeker, ik weet dat u ook niet aarzelt regelrechte schurken op te voeren; slavenhandelaren, politiemannen, alle mogelijke militairen worden door u soms met zo'n woede beschreven dat ik het niet zou wagen in zulke passages ook maar een spoor van historisme te ontdekken. Ik weet ook dat u in uw boeken met betrekking tot hen die u vereert, geen historistische esthetiek en nuancerende invoeling duldt en ik wil dan ook niet meer zeggen dan dat er in uw oeuvre een element van historisme ligt en, naar ik meen, een belangrijk element.
Historicisme tegen historisme - het zijn pedante en wat hulpeloze termen waarmee wij proberen iets te omschrijven wat eigenlijk moeilijk te omschrijven valt. Ik heb ze hier gebruikt om aan te duiden dat uw lezer, ook als hij zichzelf als vakhistoricus presenteert, in uw werk geen scherpe tegenstelling tussen deze twee grote stijlen van geschiedschrijving waarneemt. Uw historicisme doordringt uw geschiedopvatting en uw levenshouding; het geeft, meen ik, richting aan uw scheppigskracht doordat het u de zekerheid biedt van een betere toekomst. Uw historisme, op zijn beurt, verschaft u een enorm visueel en sensueel genot zodat uw beschrijvend proza lyrische intensiteit krijt, rijk en plastisch wordt en dingen zowel als mensen in al hun concrete uniciteit probeert te vatten. Uw weergaloze kennis van de geschiedenis hebt u gebruikt voor een groot literair werk waarin u wat schijnbaar tegengesteld is, souverein beheerst. Daarvoor dienen uw lezers u dankbaar te zijn en daarom bieden wij u de beste erkenning aan die een universiteit te vergeven heeft: een doctoraat. |
|