Bzzlletin. Jaargang 19
(1989-1990)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
E.H. Kossmann
| |
Schoonheid en begaafdheidOok deze roman is het werk van een meester. Het onderwerp is hoogst verrassend: de jeugd van een Franse toneelspeler en comedieschrijver, Michel Baron, die leefde van 1653 tot 1729 en die in dit boek wordt geacht zelf het verhaal van zijn eerste twintig jaren te vertellen, zijn kindertijd, zijn entrée op het toneel en zijn relatie met Molière in wiens gezelschap hij enkele jaren werkte, tot diens dood in 1673. Veel erin is fictie. Op heel wat plaatsen in de roman laat De Vries zijn fantasie de vrije loop en vult hij Barons voor het grootste deel uit het zeventiende-eeuwse materiaal natuurlijk niet te reconstrueren leven met gebeurtenissen, ervaringen en avonturen van eigen vinding. Dat is niet alleen zijn volste recht; het is, zou men bijna zeggen, ook zijn plicht en hij heeft aan deze plicht op een hoogst onderhoudende manier voldaan. Als verteller viert Theun de Vries hier ware triomfen. Steden, gebouwen, paleizen, landschappen, tuinen, situaties, evenementen, wonderlijke personages, uiterst gevarieerde en aangenaam beschreven erotische relaties, ze trekken in een bonte stoet aan ons voorbij. De Vries toont in de vele door hem bedachte scènes het kind, de jongen, de efebe die Baron was, uitverkoren door een zeldzame schoonheid en begaafdheid, zich al vroeg bewust van zijn uitzonderlijkheid, op een nauwelijks als arrogant te kwalificeren manier ijdel, op een bijna naïef te noemen manier frivool en libertijns, een levenskunstenaar die het aan zijn buitengewone natuur te danken heeft dat hem de mogelijkheid tot de meest diverse ervaringen en het meest diverse genot gegeven wordt. Een picareske roman is dit echter allerminst. De individualiteit van Baron en zijn daaruit voortkomende levenslot worden immers bepaald door zijn totale overgave aan en toewijding tot de meester die hij nog als hij oud is, 76 jaar, in de proloog van zijn boek met hartstocht gedenkt: Molière, dan al meer dan een halve eeuw dood. Baron werd volgens dit verhaal (dat overigens niet geheel schijnt vast te staan) in het begin van 1666, toen hij twaalf jaar was, in Molières theater en in zijn huis opgenomen. Molière behandelde hem als zijn zoon. In 1667 echter liep Baron bij hem weg en hij doolde drie jaar lang in een reizend toneelgezelschap door het Zuiden van Frankrijk. Maar in 1670 riep Molière hem door middel van een koninklijke lettre-de-cachet naar Parijs terug en tot Molières dood in 1673 was hij een van de sterren in de schouwburg bij het Palais Royal die de meester sinds 1661 bespeelde. Kort na Molières dood verliet Baron het gezelschap dat diens weduwe nu bestuurde. Hij werd opgenomen in het concurrerende gezelschap in de even ten noorden van het tegenwoordige Centre Pompidou gelegen schouwburg Hôtel de Bourgogne waar Jean Racine zijn tragedies liet opvoeren. Hij schitterde er in grote rollen. Hij behoorde tot hen die in 1677 Racines laatste tragedie, de Phèdre, voor het eerst speelden. Hoe zou hij hebben gereageerd op Racines besluit van dat jaar de treurspelschrijverij eraan te geven en als koninklijke geschiedschrijver een goed betaald hovelingenbestaan te gaan voeren? Racine was toen 38 jaar. Zelf legde Baron er in 1691 het bijltje bij neer. Hij vroeg en kreeg ontslag. Hij | |
[pagina 29]
| |
was toen zo oud als Racine in 1677 was, 38 jaar en een van de meest bejubelde acteurs die Parijs kende. Maar in 1720, toen hij 67 was, keerde Baron op de planken terug en in zijn laatste negen jaren speelde hij opnieuw met vaak veel succes in talloze rollen en gedaanten tot zijn stem het in september 1729, vlak voor zijn zesenzeventigste verjaardag, begaf. In december 1729 stierf hij. | |
Onderdrukking en verzetEr is over het toneel en de toneelspelers in het zeventiende-eeuwse Frankrijk veel studie gemaakt. Theun de Vries heeft al dit materiaal met de grootst mogelijke toewijding gelezen en gebruikt. Zijn roman is op veel solide informatie gebouwd. Maar dank zij het feit dat dit een roman is en geen geschiedwerk, had Theun de Vries meer gelegenheid dan de gewone geschiedschrijver om een zeer persoonlijke interpretatie van deze man en deze tijd te geven. Hij heeft van deze vrijheid op een prachtige manier geprofiteerd en een beeld van het Frankrijk dier jaren geschilderd dat de lezer imponeert, ontroert en soms met verontwaardiging over de wantoestanden vervult. Het milieu van het toneel, het hof, de ellende van het lagere volk en vooral de boeren, bepaalde aspecten van de intellectuele discussie, in panorama na panorama vindt men deze dingen beschreven en vertoond.
Op 's schrijvers 80e verjaardag, 26 april 1987, verschijnt de roman Baron en organiseert uitgeverij Querido een omvangrijk feest. Het aansnijden van de feesttaart
(Audio foto) Kunstig mengt De Vries historisch vaststaande feitelijkheid met eigen inventie en scherpt hij streek na streek het beeld aan dat hij voorstelt: de decadentie, frivoliteit, despotie van het absolutistische stelsel, de fundamentele ernst van de artistieke produktie uit dit hoogtij van de Franse cultuur, een artistieke produktie die wordt geïnspireerd door afkeer van, protest, ja zelfs rebellie tegen de vorst. De politieke macht is lichtzinnig en wreed. De literatuur, het toneel, ook de comedie, en de toneelspelers zijn er als het ware van nature tegen gekant en zij verwoorden en verbeelden de oppositie tegen het stelsel. Al zijn zij gegeven de omstandigheden afhankelijk van het systeem, zij vertegenwoordigen het in het geheel niet maar zoeken er op hun manier en met hun middelen een plaats in te verwerven die hun enige vrijheid laat. Zoals in al de boeken van Theun de Vries vormt ook hier het thema van onderdrukking en verzet het dragende motief. Het is, ik herhaal het, De Vries' volste recht om de situatie zo te zien. Het was zijn plicht als schrijver zijn visie zo weer te geven dat zijn lezer haar plausibel vindt. Hij is daar, dunkt me, zeker in geslaagd. Het is een samenhangende interpretatie die hij geeft en | |
[pagina 30]
| |
zij wordt in het met zoveel intensiteit vertelde verhaal overtuigend verbeeld. Het is dan ook niet om kritiek uit te oefenen en zeker niet om De Vries te corrigeren dat ik me veroorloof op bepaalde elementen even in te gaan, zonder pretentie, zuiver en alleen als een naïeve lezer die volkomen bereid is zich door dit proza te laten meevoeren maar zo nu en dan even van zijn lectuur opkijkt en een enkel ding nog eens in een ander werk naslaat. Zoals gezegd, Baron zelf wordt als auteur van het boek beschouwd. Wanneer en waarom schreef hij het? Dat staat in Barons eigen proloog die slechts drie bladzijden telt. Deze proloog dateert blijkbaar uit 1729. De aanleiding tot Barons besluit om een autobiografie te gaan maken waarin hij Molière eren en danken kan, was een affront dat hij zo juist had ondergaan. Hij is 76 jaar. Hij speelt Britannicus, de vijfentwintigjarige held van Racines drama. In dit stuk, suggereert Baron, wordt de despotie aangeklaagd. Britannicus, schrijft hij, is de jonge reine krijgsheld vol zielskracht die er tegen in opstand komt. Wie kan Racines verzen beter spreken dan ik, Baron? Wie voelt grotere weerzin tegen de verdorvenheid van de despotie? Baron noemt in deze proloog Lodewijk XIV ‘de grootste aller monarchen (...) die alles heeft verknoeid en verziekt, de staat, de financiën, het leger, zijn eigen familie, de faam van Frankrijk in deze wereld, deze koninklijke Tartuffe, deze walgelijke christensultan die het volk in stad en land heeft laten verrekken in honger en vuil, deze godsdienstige massamoordenaar die zich door de Jezuïeten heeft laten ophitsen om de nijversten van de natie uit te roeien...’ Welnu, deze zesenzeventigjarige Baron, astmatisch, met het verzakte lichaam van een oude man, wordt door het publiek in zijn rol van Britannicus uitgelachen en al brengt hij het door een krachtige donderspeech tot zwijgen en luisteren, de belediging is onduldbaar en de wond onheelbaar. Slechts de gedachte aan de leermeester van zijn jeugd, Molière, bij wie hij zeven jaar heeft gewerkt, kan zijn woede en wraaklust matigen en het boek begint: Barons eigen beschrijving van zijn eerste twintig jaren, van zijn geboorte in 1653 tot Molières dood in 1673. | |
literatuur en geschiedenisDe proloog telt, zoals gezegd, slechts drie bladzijden. Er staan in deze forse, gespierde tekst enkele mededelingen die de lezer van nu, wanneer hij ze toetst aan enige literatuur over Barons leven, als opmerkelijk ervaart. Zijn ze door De Vries bewust ingevoerd en dus bedoeld om de aard van de fictieve schrijver, Baron, al direct te tonen? Ik noem enkele details. Baron zegt dat hij zesenzeventig was toen hij de vernedering onderging en zijn boek begon te schrijven. Dit is waar en niet waar. Het is een aangename puzzel. Indien Baron namelijk eigenlijk Theun de Vries is, ja, dan was de auteur zesenzeventig op het moment dat hij aanving zijn verhaal te schrijven. Theun de Vries zelf immers vertelt dat hij in 1983 met het boek begon en wij vieren in 1987 zijn tachtigste verjaardag. De rekensom klopt prachtig. Maar indien Baron Baron is, dan kan het niet. Baron werd in oktober 1729 zesenzeventig jaar en was al een maand tevoren door ziekte gedwongen om zijn werk op te geven. Hij stierf bovendien in december en het is niet waarschijnlijk dat hij in nog geen drie maanden een boek kon maken waar Theun de Vries drie jaar voor nodig had. Het is dan ook waarschijnlijker dat hij in de zomer van 1728, vierenzeventig jaar oud, werd bespot toen hij Britannicus speelde. Hij zegt overigens dat Britannicus in Racines drama vijfentwintig jaar is. Dat is niet juist. De historische Britannicus was veertien jaar toen hij door Nero werd vermoord. Racine erkende in het voorwoord bij de editie van het stuk in 1670 dat hij de leeftijd van de jongen wat had verhoogd: hij gaf hem zeventien jaren. En hij schilderde hem inderdaad als een adolescent, een adolescent vol gevoel, liefde, oprechtheid, naïveteit, om Racines voorwoord te citeren, die zoals Aristoteles dat van een tragische persoon verlangde, niet volmaakt was. Stelde Racine hem werkelijk voor als een jonge krijgsheld die tegen de despotie in opstand komt, zoals Baron beweert? Is hij niet eerder een slachtoffer dat in Nero's val loopt, een goedgelovige, zeer jonge man die hulpeloos stierf, nogal passief, weerloos, ‘sans aucune force intellectuele et morale’, zoals Lucien Goldmann het zag? Maar goed, over de leeftijd van Britannicus valt weinig te twisten, over de interpretatie van de tragedie natuurlijk wel. Er valt echter weer niet te twisten over Barons curieuze telling van de jaren die hij bij Molière doorbracht. In het boek dat op de proloog volgt, beschrijft hij zelf hoe hij in 1666, als twaalfjarige, in Molières gezelschap wordt | |
[pagina 31]
| |
opgenomen maar al in 1667 wegloopt en met een reizend gezelschap door Zuid-Frankrijk trekt tot hij in 1670 door Molière naar Parijs wordt teruggeroepen waar hij tot 1673 bij hem werkt. Hij werkte dus niet zeven jaren met Molière maar vier of hoogstens vier-en-eenhalf.
De schrijver van Baron op tachtigjarige leeftijd
(Foto: Klaas Koppel Laten we ons een ogenblik verdiepen in een andere episode uit het boek. Baron vertelt met veel plezier en humor hoe hij als kleine jongen werd opgenomen in de toneelgroep van Raisin die te Parijs een kindertheater exploiteerde. Hij vertelt vervolgens hoe de vrouw van Raisin, na de dood van haar man, het bedrijf voortzette maar tot diepe spijt van de Parijse jongen Baron in 1665 naar de provincie uitweek: naar Troyes, staat er in het boek, naar Rouen, staat er in de bronnen die wij bezitten. We mogen er Baron of Theun de Vries dankbaar voor zijn dat hij Troyes heeft gekozen: hij beschrijft de stad met elegantie en velerlei fraai verwoorde details zodat de lezer haar in haar zeventiende-eeuwse provinciale charme en verveling voor ogen schijnt te krijgen. Er gebeurden daar met het gezelschap van de weduwe Raisin overigens onaangename dingen. Haar veertienjarige dochter die belangrijke rollen vervulde, werd verliefd op een volwassen getrouwde man en speelde niet meer mee, wat een gevoelig verlies betekende. Wie was deze man? Het was, vertelt Baron, ‘een klerk van het stedelijke parlement’. Mogen we hem geloven? Ik denk van niet, want er is in Troyes nooit een parlement geweest. Rouen had een parlement, Troyes niet. Uit dit soort kleine oneffenheden zal men niet meer mogen concluderen dan dat Barons geheugen niet overal geheel betrouwbaar blikt te zijn en dat hij zijn neiging tot overdrijving of zelfs snoeverij soms niet kan onderdrukken. | |
Het gevecht met de draakHoe zullen wij, zijn lezers, zijn pretentie dat hij zijn kunst tegen de despotie richtte, waarderen? Dat is geen eenvoudige kwestie. Baron beweert in zijn verhaal dat hij het hofleven waarmee hij reeds als een zeer jonge komediant in aanraking kwam, van het begin af aan met tegenzin en afkeer gadesloeg al bestudeerde hij het kennelijk met de grootste nauwkeurigheid. Hij beschrijft het immers in meeslepend proza. Maar hij voelde er zich een vreemdeling, een buitenstaander en, onduldbare sensatie, een ondergeschikte, een lid van de lagere standen. Hij kent de rituelen ervan, zoals hij de rituelen van de kerkdienst kent. Ze zijn voor hem echter nooit meer dan een kijkspel, een poppenkast, esthetisch misschien indrukwekkend maar wat hun zin en functie betreft niets dan schijn, frase, façade waarachter totale lichtzinnigheid, verdorvenheid en zedeloosheid liggen. Nu werden de zeden van Baron zelf bepaald ook niet beheerst door de normen van het burgerlijke fatsoen - hij schetst zichzelf als een onuitputtelijke minnaar - maar, laat hij zien, in zijn leven vormde de kunst een ordenend en principieel alles dominerend beginsel dat in het hofleven en zelfs in het bestaan van hoge staatsambtenaren, militairen en de koninklijke familie geen equivalent had. Kort voor diens dood had Molière een openhartig gesprek met Baron waarin hij zich beklaagde over de nauwe limieten waarin het koninklijke stelsel hem en zijn vrienden, Boileau, La Fontaine, bond. Wij zouden opposanten moeten zijn, zei Molière, wij zouden ‘de onrechtvaardigheid die het mensdom teistert | |
[pagina 32]
| |
van de daken’ behoren te schreeuwen maar wij komen niet verder dan spot, satire, fabel-dichten. ‘Onze handen en ziel’ zijn behekst, zei hij, ‘wij kunnen niet zijn wie we zijn.’ Toen Baron hem troostte en toonde dat hij in zijn Précieuses, zijn Tartuffe, zijn Mensenhater toch een kritiek hda geleverd waarmee hij de redelijken, de besten onder het publiek had gesteund in hun sympathie voor een maatschappij waarin misdadige domheid niet meer zou regeren, antwoordde hij: zeker, zeker, maar ‘ik heb de draak niet kunnen verslaan (...) De draak leeft en wij krijgen van hem geen rust.’ Eens echter, verklaarde Molière, zul jij, Baron, gaan waar ik niet kon gaan en je van Lodewijk XIV losmaken en je zult waar maken waar ik ben blijven steken. Ging Baron inderdaad verder? Hij wanhoopt soms in zijn boek. Als hooligans in de vroege jaren zeventig in Parijs rellen schoppen dan erkent hij dat de diepste oorzaak daarvan het perverse regeringsstelsel is, maar hij ziet tegelijkertijd dat zulke losbandigheid geen remedie tegen de despotie is. En wat vond Molière van zijn grote rivaal, Racine? In 1673 zei hij tegen Baron: hij spreekt slechts één waarheid. Alleen waar het de roerselen van de menselijke ziel betreft, liegt hij niet. Hij lijdt als wij allemaal aan het euvel van het regime. Daarom spreekt de dichter alleen nog de waarheid over de menselijke ziel. Ten slotte, wanneer Baron zich in het gezelschap van het Hôtel de Bourgogne laat opnemen, stelt hij dat voor als een uitdaging aan Lodewijk XIV die, meende hij, in 1673 Molière had verstoten. Nu zal hij, Baron, Molières handschoen opnemen en met zijn kunst Parijs veroveren - een lang en hardnekkig tweegevecht met de despoot ver weg in zijn paleis achter de donkere bosgordels van Courbevoie, tussen zijn kruiperige slaven en slavinnen. | |
Glorieus kunstenaarschapDit is de voorstelling die Baron geeft. Moeten wij hem geloven? Natuurlijk, hij snoeft en overdrijft, maar dat komt uit gezonde kunstenaarshoogmoed voort en het verhindert niet dat wij hem ernstig nemen. Maar wanneer wij dat doen, hoe reageren wij dan op zijn zelfportret? Ik weet het niet goed. Voorzover mij bekend - maar ongetwijfeld is aan Theun de Vries veel meer bekend en ik heb geen enkele moeite om voor zijn autoriteit te buigen -, voorzover mij bekend bestaat er geen zeventiende- eeuws materiaal waarin voor deze visie bevestiging is te vinden. Integendeel. Als Baron in 1691 om geheel onbekende redenen met zijn publieke optreden als acteur ophoudt, schijnt Lodewijk XIV dat te betreuren en in elk geval geeft hij hem een jaargeld van duizend francs dat in 1697 tot vijftienhonderd francs wordt verhoogd. Baron zelf heeft bovendien een aantal toneelstukken geschreven die niet zonder succes werden opgevoerd. Voorzover ik weet, is daarin geen rebelse toon te horen. Het zijn, als ik me niet vergis, weinig fijnzinnige zedencomedies zonder zichtbare boodschap. Voorlopig neem ik aan dat Theun de Vries het volle recht op vrije vinding dat hij bezat, heeft gebruikt om zijn eigen visie op glorieus kunstenaarschap in een absolutistisch geregeerd land tot uitdrukking te brengen. De positie van dit kunstenaarschap was in deze jaren uiterst precair. Het was immers, zoveel is zeker, juist aan het absolutistische stelsel zelf te danken dat het peil en het prestige van het toneel in Parijs zo indrukwekkend werden verhoogd en vergroot. Kardinaal Richelieu, zijn opvolger als eerste-minister, Kardinaal Mazarin, en ten slotte vooral ook Lodewijk XIV hadden grote belangstelling voor het toneel en zij bewaakten en steunden het met veel zorg en zeer veel subsidies. Het was een parel aan de vorstelijke kroon. Met wat een verve en beschrijvingskunst wordt dat door Baron zelf in zijn verhaal verteld! Betekent dit nu dat juist dit toneel toen in het geheel niet kon dienen tot de rebelsheid waarvan Baron zei blijk te willen geven? Ik weet het niet. Misschien krijgen we in nieuwe delen een vervolg op Barons autobiografie: er wachten nog 56 zeer raadselachtige jaren op beschrijving. Ik denk het echter niet. Theun de Vries, de rusteloze reiziger, zal zich nu waarschijnlijk aan een heel ander onderwerp gaan wijden en dat is goed. Wij volgen hem met dankbaarheid en spanning op zijn zwerftochten door de wereldgeschiedenis. Wij wensen hem vele goede en vruchtbare jaren en nemen met ontzag zijn Baron ter hand, een meesterlijk boek, prachtig gedocumenteerd, hoogst verrassend in zijn vrije vinding en zeer persoonlijk. |
|