Bzzlletin. Jaargang 19
(1989-1990)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Jaak de Maere
| |
VertrouwdheidDeze 34 verhalen betekenen in De Vries' prozawerk een epische lijn die zich volledig zelfstandig ontwikkelt. Die eigenzinnigheid steunt op twee polen: de geografische en temporele beperktheid van de geëvoceerde wereld (het Friese dorp Eslawolde tussen ongeveer 1911 en 1925), en vooral de realisatie ervan door het half-autobiografische ik-personage Wilt Tjaarda. De Vries' andere boeken spelen in een veel ruimere wereld, of tenminste in een mikrokosmos die exemplarisch is voor algemeen- maatschappelijke ontwikkelingen; die wereld wordt gerealiseerd in de derde persoon (pas in 1987 behandelt de auteur in zijn grote roman Baron een omvangrijker thema in de ik-vorm) en via sterk geobjectiveerde personages, die ver van hun schepper afstaan of althans een duidelijke epische distantie hebben. Het dorp Eslawolde is in het begin van deze eeuw een idyllisch oord, dat zijn idyllisch karakter snel verliest. ‘Vroeger moeten hier niet zoveel mensen gewoond hebben; toen ik klein was, kenden mijn grootvader en vader alle bewoners van het dorp en de omliggende gehuchten; maar later hoorde ik hen dikwijls zeggen: “Ik begrijp niet waar al dat volk vandaan komt; vandaag zag ik wel zo en zoveel onbekende gezichten”’ (‘Dorp in het | |
[pagina 22]
| |
verleden’, p. 11). Ook in het verleden was het dorp geen eenheid. Er waren verschillende buurten met eigen kenmerken, en eenzame boerderijen; er was rijk en min volk, er leefden scheepsbouwers, schippers, dokters, smeden, boeren, stropers, renteniers en venters, er waren belangrijke sociale en religieuze verschillen. In de overgang naar de nieuwe tijd wordt het dorp ontsloten: zo komen er nieuwe inwoners met nieuwe gewoonten (‘Vrijers om Fokje’, ‘Vlucht’), de oorspronkelijke inwoners gaan gemakkelijker naar de stad, er komt een trein en een station, de traditionele tegenstellingen krijgen nieuwe kleuren. Waar de kleine Wilt het over het dorp en de inwoners heeft, gaat het over botsingen en tegenstellingen en over rebellerende mensen. Ze verzetten zich als conservatief (in ‘Galgenaas’ verzet Sytze zich tegen de aanleg van een tramlijn over zijn eigendom), omdat ze te vitaal zijn (‘Rebellen’) of in zich een onweerstaanbare drang hebben (‘De demon’), omdat ze door geboorte (‘Juffersstate’) of studie (‘De tegels van de haard’) van hun milieu vervreemd zijn, verdrukt worden (‘Haar’) of geen voeling krijgen met de gemeenschap (‘De winter van dertig’).
Theun de Vries voor zijn geboortehuis in Veenwouden (Foto: Louis van Paridon)
Alleen in De tegels van de haard wordt bij dit alles een overstijgende zingeving gesuggereerd: in het verhaal ‘Dorp in het verleden’ door de | |
[pagina 23]
| |
beschrijving van het oude gehucht en van de bewonderde grootvader - naamgenoot Wilt Tjaarda, die verlicht liberalisme en rotsvast geloof in zich verenigde, en in ‘Amos, de boer’ via een dominee die het oude geloof afzweert om vol zelfvertrouwen een nieuw sociaal ideaal na te streven: ‘Dat is goed, zie je, de moed te hebben iets de rug toe te draaien, als het niet meer voor je deugt - voorwaarts te gaan als er een dood punt dreigt, voorwaarts in de richting die het kompas in jou wijst’ (p. 193). In die omkadering vinden we toch iets terug van De Vries' toenmalige behoefte aan en expressie van universele zingeving, al brengt ook de geest van de tijd hem ertoe iéts lyrischer en emotioneler te formuleren dan hij dat later zou doen; in de twee latere bundels ontbreekt die zingeving. Maar de variatie en de crisis leiden niet tot tegenstrijdigheid; integendeel, de tegenstellingen worden opgenomen in een zeer grote epische interne consistentie. Dezelfde personages komen in verschillende verhalen en verschillende bundels voor: Wilt Tjaarda sr., die in het begin op een hoog voetstuk wordt geplaatst (‘Dorp in het verleden’, ‘Galgenaas’) maar daar in de derde bundel spectaculair afvalt (‘De demon’), de volledige familie, de dominee (‘Amos, de boer’ en ‘Vaarwel’), de vrienden Nanne en de Kei (‘Dodenmaal’, ‘Slachtmaand’), de stroper Grote Wander (‘Vrijers om Fokje’, ‘Dood paard’). Kleine details blijven met elkaar in overeenstemming. Zo is er bij Wilt huis een bruggetje (‘Een mislukkeling’, p. 851 over een kroossloot (‘Snoek’, p. 471); in ‘Negotie’ (p. 493) blijkt dat bruggetje van hout te zijn, en in ‘Zuster’ (p. 638) heeft het hangkettingen en is het witgeverfd. Elke buurtschap houdt zijn eigen karakter in de drie bundels. Zo ervaart de lezer een geruststellend gevoel van vertrouwdheid in een kleine wereld met vaste referentiepunten, die toch door strijd en verscheidenheid gekenmerkt wordt; die concrete verbindingen van de tegenstelling geven het geheel zijn epische kracht. De tweede bepalende factor is de hoofdpersoon Wilt Tjaarda, die als focalisator de anderen ziet, maar ook zichzelf. Zijn waarneming verbindt alle verhalen: hij is altijd en overal aanwezig, ook al is die aanwezigheid soms onwaarschijnlijk. In ‘Haar’ beschrijft hij het lot van Jouwert Holwerda, een dorpsgenoot die hij nauwelijks kende. In het begin van het verhaal spreken zijn ouders over Holwerda's dood, wat Wilt nogal kunstmatig bij het gebeuren betrekt. In de daarop volgende beschrijving van Holwerda's leven komt Wilt niet meer voor, en bijna ongemerkt verschijnen er elementen die Wilt onmogelijk kan weten: ‘Wel had Jouwert in de bruidnacht ontdekt dat Aaltje zich voor hem met anderen moest hebben vermaakt. De wetenschap verdween in het zwijgensgraf van zijn diepe borst’ (p. 542). Anderzijds kan de jonge Wilt zich uitstekend in de wereld van de volwassenen indringen, en zijn onwaarschijnlijke aanwezigheid wordt episch waarschijnlijk gemaakt (bijvoorbeeld in ‘Negotie’ of ‘De vierde’). Zijn nieuwsgierigheid wordt soms een structureel wapen. In Amerika ondervraagt hij zijn grootouders over hun avonturen in de Nieuwe Wereld; Wilts vragen zijn de drijvende kracht van het verhaal, verhaalgegevens en vertelsituatie worden tot een kostelijk interview gecombineerd, en het geheel eindigt met een pointe die alleen maar uit de mond van een kind kan komen. Het waarnemende kind met zijn verrassende eigen klemtonen wordt ook geregeld gerelativeerd en gecorrigeerd door een oudere verteller, die vraagtekens plaatst of verklaringen geeft waar het kind nog niet aan toe was: ‘Nu pas weet ik ook, waarom Wilt Tjaarda zo'n “bijzonder” man was in het dorp’ (‘Dorp in het verleden’, p. 17); ‘Ik heb de mensen op de meeting allerlei dingen laten zeggen, zoals ik me later voorstelde dat ze gedaan hadden’ (‘Titanic’, p. 298); ‘Ik was me daarvan toen slecht bewust; het leven scheen te bestaan uit grillige grondlijnen, die zich van de ene gebeurtenis naar de andere doortrokken als zinloze krassen op de bodem van de ziel. Achteraf pas ziet men, dat zij een patroon vormen met duidelijke herkenbare tekening’ (‘Amos, de boer’, p. 188). Door de splitsing tussen jongere waarnemer en oudere beschouwer is er ook een verschil in stijl en woordgebruik: de ervaringen van het kind zijn sneller, concreter, worden meer in situaties en dialogen omgezet; de reacties van de oudere verteller zijn bedachtzamer, en breedvoeriger; vaak worden beide niveaus handig vermengd. Vooral in De tegels van de haard durft de auteur wel eens omslachtig of hoogdravend te formuleren, wat samenhangt met de stijl van de tijd en de behoefte aan zingeving; in De namen in de boom wordt het soberst geformuleerd, en ook in De vogels om het erf blijft de formulering sober, al gebruikt | |
[pagina 24]
| |
de auteur wel graag eens een oud, lokaal, kleurrijk woord. Er doet zich een eigenaardige paradox voor: terwijl in andere werken van De Vries het geëngageerde getuigenis zeer sterk is, (hoewel er geen personele verteller is), ontbreekt dat getuigenis hier, hoewel de verteller nadrukkelijk aanwezig is. De verteller is in de eerste plaats een sfeerschepper: hij schept een rustgevende, vertrouwde, zelfs idyllische sfeer door de charmante vanzelfsprekendheid waarmee hij zijn lezers door de kleine dorps-wereld leidt en hen bij het gebeuren betrekt. | |
LevensdriftDe jonge Wilt Tjaarda is niet enkel waarnemer, hij is ook hoofdpersonage: vele verhalen thematiseren zijn innerlijke ontwikkeling. Die wordt niet chronologisch opgebouwd; de verhalen zijn meer variaties op een thema. De zich ontwikkelende persoonlijkheid is zeer complex; ze wordt gedomineerd door een, meestal noodgedwongen onderdrukte, interne vitaliteit en dadendrang, die dan panisch tot uitdrukking of uitbarsting komt: in Wilt Tjaarda is Pan weer onder de mensen. ‘Ik danste weer van verrukking’ (‘Snoek’, p. 492); ‘Ik danste, onweerstaanbaar’ (‘Rebellen’, p. 608); ‘Ik wil de wereld tekenen.... ik zal geen tijd genoeg hebben om deze wereld te tekenen!’ (‘Vrijers om Fokje’, p. 169). Elders groeit die levenskracht uit tot ‘een licht duizelig geluk’ (in het zeer korte ‘Kastanjes’, p. 621) of verrukking bij een eerste erotische ervaring (‘De hooiwagen’). Maar dikwijls komt die levensdrift in botsing met existentiële en maatschappelijke beperkingen, en dan wordt levensdrang panische angst: angst voor verlatenheid (‘Het feest van het kind’), voor honden en spoken (‘Dodenmaal’), voor een wrekende God (‘God en geloof’), voor de dood (‘Vrijers om Fokje’), voor agressie (‘Rebellen’), voor vreemden (‘Negotie’), voor bloed (‘Slachtmaand’); zijn levendige fantasie zet al deze obstakels om in zeer visuele, nachtmerrieachtige beelden, die hem ook fysisch ontredderen en hem zelfs maandenlang ziek maken. Die angst domineert ook zijn sociale gedrag: hij kan hoogmoedig en agressief zijn ‘Vaarwel’, p. 670), is conformistisch als hij dreigt uitgelachen of gemarginaliseerd te worden (in een beklemmende vlucht naar voren in ‘Oud kabinet’; in ‘Snoek’, ‘Rebellen’ en ‘Spijbelen’), en wil zich steeds laten gelden: in sommige verhalen lijkt het erop dat hij zich een plaats toeëigent die hij, als jongste van de groep, in werkelijkheid niet kan hebben gehad (‘Snoek’ - ‘Ik wist dat ik de overwinnaar van de middag was’ (p. 492), ‘Spijbelen’, ‘Rebellen’); zodra hij ernstig genomen wordt en meetelt, verdwijnen de spanningen en de dromerijen (‘Zuster’). Maar meestal is hij daar nog niet aan toe en zoekt troost en toenadering in zijn fantasie (‘Vrijers om Fokje’). Toch ervaart hij vormen van bevrijding. Ze ontstaan in de overweldigende veelheid van zintuiglijke indrukken uit de omgeving - geur en kleur, klank en licht -, die naar innerlijke ordening zoekt en die hij in de kunst meent te vinden. Wilt Tjaarda is een kunstminnaar, die zonder enige stimulans van thuis uit bezwijkt voor de verlokking van de muziek (‘Oud kabinet’, ‘De zomer van zestien’); hij wil al zeer jong alles tekenen en volgt daarvoor later een opleiding. Via deze kunstvormen probeert hij het leven in zijn greep te krijgen. Of dat lukt, is een andere vraag. | |
VluchtheuvelTheun de Vries heeft zich enkele malen over het ontstaan en de achtergrond van de Wilt Tjaarda-verhalen uitgelaten. ‘In het eerste oorlogsjaar was ik tamelijk depressief over onze toekomst.... Zou ik het einde van de oorlog halen? Zou ik er onderdoor gaan? En toen gebeurde er iets vreemds met mij in deze depressieve en pessimistische toestand. In grote drommen kwamen talloze jeugdherinneringen opzetten die ik begon op te schrijven. Heel curieus. Zo is de Wilt Tjaarda-figuur ontstaan. Van Wilt Tjaarda heb ik een soort dubbelganger gemaakt, in het terugkeren naar mijn Friese jeugd vond ik een eigenaardige troost.’Ga naar eind4. ‘Het boek was een kreet om mijn verloren jeugd, een terugkeer naar een periode van kinderlijk geluk en eenvoud, vanuit de kondities van oorlog en bezetting!’Ga naar eind5. ‘Het wezen van de zaak is hetzelfde gebleven, n.l. het heimwee van de auteur Theun de Vries naar zijn Friese jeugd, belichaamd in de “herinneringen” van een dubbelganger. Wilt Tjaarda is (...) een “samenvatting” van bepaalde persoonlijke trekken.’Ga naar eind5. Ook De namen in de boom is geschreven in een periode van persoonlijke problemen: ‘Een geweldig heimwee naar mijn jeugd kwam opnieuw over mij na mijn moeilijkheden in de politieke sfeer, mijn breuk met de USSR, en in feite ook mijn latent conflict met de | |
[pagina 25]
| |
C.P.N.’Ga naar eind5. En althans na De tegels van de haard trad een therapeutisch effect op: ‘Het schrijven van de verhalen gaf mij, zo herinner ik me, een grote innerlijke rust en expansie, en bereidde mij daardoor weer voor op de actualiteit.’Ga naar eind5. De auteur heeft dus in de loop der jaren een soort vluchtheuvel ontdekt die hem afleiding bezorgde van de dagelijkse beslommeringen en van het andere literaire werk. Zeker in het begin ging dat met weinig planning gepaard: hij schreef eerst ‘Het heksershuis’, ‘Doden-maal’ en ‘Juffersstate’, en pas daarna besloot hij ‘een bundel “jeugdverhalen” te maken, gegroepeerd rondom mijn familie, en de ene episode na de andere kreeg vorm. Om duidelijk te maken wie en wat de familie was, schreef ik een introduktie: “Dorp in 't verleden”.’Ga naar eind5. De structuur van de bundel is dus geen opzet vooraf, maar is geleidelijk ontstaan; Theun de Vries heeft er achteraf een structuur in aangebracht die in de lijn lag van zijn lyrisch-synthetische ontboezemingen in Stiefmoeder Aarde, en in de lijn van veel heimatliteratuur uit zijn tijd. In de twee volgende bundels ontbreekt die synthese volledig, allicht omdat de auteur tot andere epische inzichten was gekomen en omdat de verhalen op dezelfde ongeordende manier zijn ontstaan: ‘al die herinneringen hadden het karakter van een episode, losse beelden (...), u moet er dus niet te veel achter zoeken.’Ga naar eind5. | |
Autobiografisch?Zijn de verhalen autobiografisch? Wat betekent ‘alter ego’ precies? De auteur, en enkele familieleden en dorpsgenoten, wijzen op overeenkomsten en verschillen in de beschrijving van het dorp. ‘Het landschap en de streek bleven misschien het meest autentieke’ (T. de Vries, brief van september 1978). Met de personages springt hij vrijer om: ‘Het grootouderpaar uit ‘Het heksershuis’ is volkomen fictief de dominee uit ‘Ames, de boer’ is in ‘laatste instantie een fiktie.’Ga naar eind5. De dominee uit ‘Een mislukkeling’ is een fantasie op basis van een reëel bestaande kerkgemeenschap (Brief van J. De Vries). De erotische ervaring uit ‘De hoorwagen’ is volgens de auteur grotendeels autobiografisch, de bewoners van ‘Juffersstate’ zijn in een ander huis gesitueerd (T. de Vries, brief van september 1978); in feite springt de auteur dus erg eigenmachtig met de dorpsbewoners om. Dat geldt gedeeltelijk ook voor zijn familie (‘Het heksershuis’), maar meestal betracht hij hier toch referentiële exactheid: het beeld van de Amerikaanse emigranten, de bewonderde grootvader Wilt Tjaarda (die in ‘De demon’ van zijn voetstuk valt; ook dat is volgens Theun de Vries autobiografisch), vader en moeder zijn over het algemeen naar het leven getekend. Het bindende element is Wilt Tjaarda, in elk boek dwingend aanwezig. Theun de Vries realiseerde zich in het begin van het scheppingsproces nog niet dat hij een blijvende bron voor creativiteit had aangeboord, maar later heeft hij zelf de continuïteit beklemtoond: De tegels van de haard/ De namen in de boom/ De vogels om het erf hebben in de titel een bewust nagestreefde, identieke ritmiek die de eenheid benadrukt, en Wilt Tjaarda is van die eenheid de speerpunt. Alle beschouwingen blijven hier aan de buitenkant; men kan alleen enkele externe gegevens controleren. ‘Hij was een vrolijke jongen met een grote ondernemingsgeest, die het avontuur niet schuwde (..) Hij had een uitgesproken gevoel voor recht en rechtvaardigheid (...) Als jonge tekenaar schiep hij (...) ridders met of zonder paarden, jonkvrouwen, boeren. Hij bezat een grote fantasie’. (brief van Wytze de Vries). Zegt het iets over de essentie? Wordt er hier een interpretatie gegeven vanuit de latere gegevens? Het getuigenis van de auteur weegt zwaarder: hij bevestigt de consistentie en de referentialiteit. Wie Theun de Vries wil begrijpen, zal Wilt Tjaarda moeten bestuderen; in dit personage heeft hij zichzelf beschreven zoals hij zich enkele tientallen jaren later zag. In het oeuvre van Theun de Vries, en in de Nederlandse letterkunde, blijft de Wilt Tjaarda- cyclus een unieke gebeurtenis. De concurrentie is groot, maar géen ander Nederlands of Vlaams auteur heeft in verhaalvorm zo diepgaand, zo gevarieerd en genuanceerd, en zo kwalitatief hoogstaand een onherroepelijk voorbije jeugd geëvanceerd. Des te spijtiger is het, dat het publick die poging weinig heeft gewaardeerd. De tegels van de haard heeft wel succes gehad, maar de twee latere bundels hebben op de literaire markt weinig sporen nagelaten. De verhalen zijn vrij recent wel in één band herdrukt, maar tot veel nieuwe belangstelling heeft dat niet geleid. Dat is onverdiend voor de auteur en jammer voor de potentiële lezers, die een unieke kans laten ontsnappen. | |
[pagina 26]
| |
* Anne Wadman bracht het zwerfgebied van Wilt Tjaarda in kaart. Hiernaast vindt u deze ‘Wilt Tjaarde-fietsroute’ bij wijze van curiosum afgedrukt.
Theun de Vries in 1937 (Foto: Cas Oorthuys)
| |
[pagina 27]
| |
Anne Wadman |
|