| |
| |
| |
Cees Nooteboom
Bashō
De cyclus Bashō, die werd opgenomen in Het gezicht van het oog, verscheen eerder in Raster 40 (1986-1987). Vergelijking leert dat alleen in het eerste gedicht de op twee na laatste regel aanvankelijk langer was: ‘In een marmer getij de glans van geslepen fossielen’. In de bundel koos Cees Nooteboom voor de variant: ‘In een marmer getij de geslepen fossielen.’
De Duitse vertaling van Erwin Peeters verscheen in het literaire tijdschrift Akzente (Heft 3, juni 1988), dat onder redactie staat van Michael Krüger. Krijger is een van de meest inspirerende personen in de Duitse literaire wereld. Uitgever, vertaler (o.a. van de poëzie van Cesar Pavese), prozaïst (in vertaling verschenen bij De Bezige Bij zijn voortreffelijke moderne zedenschetsen Wat te doen?, Waarom Peking? en Hoezo ik?) en dichter (dit jaar kwam Idyllen und Illusionen, Tagebuchgedichte uit).
De Engelse vertaling werd in samenwerking met de dichter gemaakt door de Amerikaanse poëet Leonard Nathan, die in 1988 optrad tijdens Poetry International. Dit najaar verschijnt in vertaling van Nooteboom Nathans bundel De meester van het winterlandschap.
Interessanter dan deze bibliografische gegevens is een vergelijking tussen het orgineel en de beide vertalingen. Opmerkelijk is dat zowel Nathan als Peeters zeer dicht bij de Nederlandse versie blijven, ook in metrisch opzicht. Bashō is zeker geen voorbeeld van ‘de poëtische poëzie’, zoals Nooteboom dat zelf in het tweede gedicht noemt, integendeel: de verzen lijken haast op stellingen of wetten door de kracht van de formulering. Ze verbeelden eerder een manier van leven, een staat van zijn, dan dat ze een beschrijving geven van een exotisch dichterschap. In Nootebooms poëzie winnen de zelfstandige naamwoorden het altijd van de adjectieven. In dit geval heeft dat de nooit eenvoudige taak van een vertaler misschien wat verlicht.
Daan Cartens
| |
| |
| |
Bashō I
Oude man tussen het riet achterdocht van de dichter.
Hij gaat op weg naar het Noorden hij maakt een boek met zijn ogen.
Hij schrijft zichzelf op het water hij is zijn meester verloren.
Liefde alleen in de dingen uit wolken en winden gesneden.
Dit is zijn roeping zijn vrienden bezoeken tot afscheid.
Schedels en lippen vergaren onder wuivende luchten.
Altijd de kus van het oog vertaald in de dwang van de woorden.
Zeventien het heilig getal waarin de verschijning bestemd wordt.
Het voorbije verteren bevriest zo versteend als een vlinder.
In een marmer getij de geslepen fossielen.
Hier kwam de dichter voorbij op zijn reis naar het Noorden.
Hier kwam de dichter voor altijd voorgoed voorbij.
| |
Bashō I
Old man in the middle of reeds suspicion of the poet.
He goes his way to the North he composes a book with his eyes.
He writes himself on the water he has lost his master.
Love only in the things cut out of clouds and winds.
This is his calling to visit friends as a farewell.
To gather skulls and lips under swaying skies.
Always the eye's kiss translated into the fit of words.
Seventeen the holy number in which the apparition is sealed.
Time consumed to a butterfly frozen in stone.
In a tide of marble the sheen of cut fossils.
Here the poet passed on his way to the North.
Here the poet passes forever in a past without end.
| |
Bashō I
Alter Mann inmitten des Rieds Argwohn des Dichters.
Er bricht auf nach Norden er macht ein Buch mit den Augen.
Er schreibt sich selbst auf dem Wasser er hat seinen Meister verloren.
Liebe allein in den Dingen aus Wolken und Winden geschnitten.
Dies ist reine Berufung die Freunde zum Abschied besuchen.
Schädel und Lippen zu sammeln unter winkenden Lüften.
Immer der Kuß des Auges übersetzt im Zwange der Worte.
Siebzehn die heilige Zahl darin die Erscheinung bestimmt wird.
Das vergang'ne Verzehren erfriert so versteint wie ein Falter.
In marmornen Gezeiten die geschliffenen Fossilien.
Hier kam der Dichter vorbei auf seiner Reise nach Norden.
Hier kam der Dichter endgültig vorbei.
| |
| |
| |
Bashō II
Wij kennen de poëtische poëzie de gemene gevaren
Van maanziek en zangstem. Gebalsemde lucht is het,
Tenzij je er stenen van maakt die glanzen en pijn doen.
Jij, oude meester, sleep de stenen
Waar je een lijster mee dood gooit.
Jij sneed uit de wereld een beeld dat je naam draagt.
Zeventien stenen als pijlen een school doodse zangers.
Zie bij het water het spoor van de dichter
Op weg naar het binnenste sneeuwland. Zie hoe het water het uitwist
Hoe de man met de hoed het weer opschrijft
En water en voetstap bewaart, de vergane beweging steeds stilzet,
Zodat wat verdween er nog is als iets dat verdween.
| |
Bashō II
We know the cheap thrills of sweet poesy
And of moonstruck singing. It is embalmed air,
Unless you make stones of it that glitter and give pain.
You, old master, cut the stones
With which you can kill a thrush,
You carved from the world an image that bears your name.
Seventeen stones like arrows a school of silenced singers.
See by the water the trace of the poet
On his way to the inmost snow country. See how the water erases it
How the man with the hat writes it again
Saving water and footstep, always arresting lost motion
So what has vanished remains as something that vanished.
| |
Bashō II
Wir kennen die poetische Poesie die gemeinen Gefahren
Von Mondsucht und Singstimme. Balsamierte Luft ist es,
Sofern du nicht Steine draus machst die glänzen und schmerzen.
Du, alter Meister, schliffest die Steine,
Mit denen man Lerchen erschlägt.
Du schnittest ein Bild aus der Welt, das trägt deinen Namen.
Siebzehn Steine wie Pfeile, eine Schule gesichtsloser Sänger.
Siehe am Wasser die Spuren des Dichters
Auf dem Weg zum inneren Schneeland. Sieh, wie das Wasser sie auswischt,
Wie der Mann mit dem Hut aufs Neue sie hinschreibt
Und Wasser und Fußspur bewahrt, vergang'ne Bewegung stets festsetzt,
So daß, was verschwand, hier noch ist als das, was verschwand.
| |
| |
| |
Bashō III
Nergens in dit heelal heb ik een vaste woonplaats
Schreef hij op zijn hoed van cypressen. De dood nam zijn hoed af,
Dat hoort zo. De zin is gebleven.
Alleen in zijn gedichten kon hij wonen.
Nog even en je ziet de kersebloesems van Yoshino.
Zet je sandalen maar onder de boom, leg je penselen te rusten.
Berg je stok in je hoed, vervaardig het water in regels.
Het licht is van jou, de nacht ook.
Nog even, cypressehoed, en ook jij zult ze zien,
De sneeuw van Yoshino, de ijsmuts van Sado,
Het eiland dat scheepgaat naar Sorēn over grafstenen golven.
| |
Bashō III
On his hat of cypress he wrote: Nowhere in this universe
have I found a settled home. Death took his hat off.
As he should. But the line stayed with us.
Only in his poems could he live.
A little time and you see the cherry blossoms of Yoshino.
Set your sandles under the tree, lay your brushes to rest.
Tuck your staff in your hat, fashion the water in lines.
The light is yours, so too is the night.
A littele while, cypress hat, and you too will see them,
The snow of Yoshino, the ice cap of Sado,
The island that embarks for Soren over gravestone waves.
| |
Bashō III
Nirgends im All hab ich eine feste Wohnung
Schrieb er auf seinen Hut von Zypressen. Der Tod zog den Hut,
Wie sich's gehört. Die Worte blieben:
Nur in seinen Gedichten konnte er wohnen.
Noch eben, und du siehst die Kirschenblüten von Yoshino.
Stell deine Sandalen nur unter den Baum, leg deine Pinsel zur Ruh.
Verbirg deinen Stock Mi Hut, mach das Wasser zu Zeilen.
Das Licht ist von dir, die Nacht auch.
Noch eben, Zypressenhut, und auch du wirst sie sehen,
Den Schnee von Yoshino, die Eishaube von Sado,
Die Insel, die fährt nach Sorén Ober steinerne Wellen.
| |
| |
| |
Bashō IV
De dichter is een gemaal door hem wordt het landschap van woorden.
Toch denkt hij net als jij en zien zijn ogen hetzelfde.
De zon die verongelukt in de bek van het paard.
De buitenste tempel van Ise het strand van Narumi.
Hij vaart in het zeil van de rouw hij koerst naar zijn opdracht.
Zijn kaken malen de bloemen tot de voeten van verzen.
De boekhouding van het heelal zoals het zich dagelijks voordoet.
In het Noorden kent hij zichzelf een hoop oude kleren.
Als hij is waar hij nooit meer zal zijn lees jij zijn gedichten:
Hij schilde komkommers en appels hij schildert zijn leven
Ook ik ben verleid door de wind die de wolken laat drijven.
| |
Bashō IV
The poet is a mill that turns the landscape to words.
Yet he thinks like you and his eyes see the same.
The sun that crashes in the mouth of the horse.
The outer temple of Ise the beach of Narumi.
He sails in the canvas of mourning he sets course for his mission.
His jaws grind the blossoms down to the meter of poems.
The account of the cosmos as it presents itself daily.
In the North he knows himself a bundle of old clothes.
When he is where he never can be you still read his poems.
He peeled cucumbers and apples he painted his life
I too am tempted by the wind that allows the clouds to drift.
(vertaald door: Leonard Nathan)
| |
Bashei
Der Dichter ist eine Mühle durch ihn wird die Landschaft zu Worten.
Er denkt genau wie du, seine Augen sehen dasselbe.
Die Sonne, die im Maul des Pferdes verunglückt,
Den sufkeren Tempel von Ise, den Strand von Narumi.
Er fährt im Segel der Trauer, er kunt wie geheißen.
Seine Kiefer zermahlen die Blumen zu Füßen von Versen.
Die Buchhaltung unserer Welt, wie sie sich täglich ergibt.
Im Norden kennt er sich selbst, ein Stoß alter Kleider.
Wenn er ist, wo er weiterhin bleibt, liest du seine Gedichte:
Er schälte Gurken und Äpfel, er zeichnet sein Leben.
Auch ich bin verführt vom Wind, der die Wolken dahintreibt.
(vertaald door: Erwin Peeters)
|
|