Bzzlletin. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Robert-Henk Zuidenga
| |
[pagina 44]
| |
term ‘de verloofde’ of - met name in Het perpetuum mobile van de liefde - ‘de minnaar’, waar niet een officiële verloofde maar een partner of vaste vriend bedoeld wordt. Voor algemener gebruik bestaat ook ‘een geliefd persoon’. Ook waar het onderscheid der geslachten niet relevant is, komt ‘persoon’ voor, wat bijvoorbeeld leidt tot het maken van ‘een sneeuwpersoon’.
Renate Dorrestein, 1980
De ‘pluralis majestatis’ duikt op onverwachte momenten op: ‘Welnu, omdat wij volslagen onderknuppels waren meldden wij ons de eerst dag bij een beginnersklasje.’Ga naar eindnoot4. Op andere plaatsen wordt ‘men’ gebruikt waar ‘ik’ bedoeld is. En er zou een vermakelijke (maar weinig nuttige) aforsimenbundel te vullen zijn met de cliché-spreuken die door het hele werk gestrooid zijn, als ‘Zo is er altijd wat en zelden iets goeds’ of ‘Ik kan niks en zo hoort het ook’.Ga naar eindnoot5. Al deze middelen - en er zijn er meer - staan in dienst van slechts één doel: het vergroten van het contrast tussen de boodschap en de verpakking, tussen inhoud en formulering. Hoe groter dat contrast, hoe dichter de columniste (en zodoende - naar zij hoopt - ook haar lezers en lezeressen) bij de essentie komt van wat zij betoogt. Met de aantekening dat de hier behandelde stijlmiddelen niet kortweg tot de categorie ‘flauw’ gerekend kunnen worden, kan als kern van het voor Renate Dorrestein typerende taalgebruik een credo aangehaald worden van Freek de Jonge: ‘waarom maak ik toch altijd van die flauwe grappen? om serieus genomen te worden waarschijnlijk’.Ga naar eindnoot6.
Niet alleen het columnistisch werk van Renate Dorrestein, ook haar romans zijn blijkbaar geschreven in een taal die tot reageren noodt. Over Een nacht om te vliegeren schrijft Aleid Truyens: De grootste belemmering om deze bizarre fantasiewereld te accepteren is de stijl. Net zoals in haar vorige romans springt Renate Dorrestein moeiteloos over van de ene toon naar de andere: jolig en diepzinnig, kinderlijk en gedragen; clichés uit de pulplectuur staan in één zin met overladen metaforen, zoals in: ‘het verlangen naar | |
[pagina 45]
| |
toen en de zorgen om straks waren altijd aanwezig, als roofvogels die je geestelijke hemel verduisterden.’ Nog een stap verder gaat André Mathijsse, over hetzelfde boek: Het probleem is dat Renate Dorrestein niet alleen een voorliefde voor toppers uit de jeugdliteratuur heeft, zij schrijft ook alsof zij voor de jeugd schrijft. Kinderlijk. (..) Wie zo schrijft veroorzaakt, waarschijnlijk ongewild, een scheiding der geesten. De bedoeling lijkt duidelijk: hier wordt geschreven vanuit het perspectief van het kind. De gebeurtenissen worden beleefd vanuit de beleefwereld van Asa. Hangen en wurgen. Kokende olie, piepen en kermen. Over Noorderzon schrijft Martje Breedt Bruyn: Ik word er knorrig van als een belangrijke rol in het verhaal wordt gespeeld door een kolachtig vrouwtje dat Kweetal-achtige zinnen bezigt als ‘vermemel je niet’, ‘mij kun je niet in de nestel knopen’ en ‘schavel je weg’.Ga naar eindnoot9. Kwetal - zoals zijn naam correct gespeld wordt - is een figuur uit de Bommel-strips, een kein, driftig ventje, dat zijn zinnen doorspekt met nonsens-, althans niet bestaande woorden, zoals in: ‘“Dat is nopig,” zei hij. “Het is leeg in mijn hul, en dat maakt sloerig.”’ En: ‘“Ipsen doe ik toch niet meer nu ik hier een toef heb. En mijn denkraam pijnt nooit.”’Ga naar eindnoot10. Met het kolachtige vrouwtje wordt mevrouw Flata bedoeld, door Topaas omschreven als ‘de lokale heks’Ga naar eindnoot11., een oude vrouw die niet alleen het plaatselijk café drijft maar ook het boze oog heeft. Ter illustratie van haar taalgebruik had de recensente ook kunnen grijpen naar: ‘Waar de duivel een boodschap heeft, daar stuurt hij een oud wijf, zeggen de achterklappers. Maar het is van een zwarte pot dat ik begrijmeld word.’ of ‘Ja, ze vlegelen elkander de hele tijd, maar ze hebben allebei de breidel aan van wat verboden is. (..) Hier is dat bestig, al te bestig, want wij zijn niet in de maan gebakken.’Ga naar eindnoot12. Mevrouw Flata drukt zich uit in een taal die voor een flink deel bestaat uit opvallende woorden, onbekende uitdrukkingen en (pseu-do-)wijsheden. Vooral die laatste vormen haar sterke punt: ‘'t Zijn fijne lieden in de schijn, maar van binnen vol venijn.’, ‘Dacht je soms dat ik een snapster van allegaar was?’, ‘Kerkegoed heeft ijzeren tanden, maar wij kunnen ook bijten, m'n suikertje.’ en ‘Serpenten worden in slapende wateren geteeld.’ vormen daar slechts een kleine keuze uit.Ga naar eindnoot13. In plaats zich daar aan te storen en voetstoots een te grote invloed van Marten Toonder te bespeuren, zou de recensente ook over de bron van deze Flata-spraak hebben kunnen nadenken. Alle hierboven gegeven voorbeelden - en alle hier niet genoemde ook, trouwens - zijn | |
[pagina 46]
| |
te vinden in Het Juiste Woord.Ga naar eindnoot14. In dat boek, dat het dichtst bij een synoniemenwoordenboek in de buurt komt als tot nog toe in het Nederlands gelukt is, komen al die woorden en uitdrukkingen voor, in de meeste gevallen voorzien van de aanduiding (Zn.): Zuidnederlands.
‘Vermemelen’ valt in Het Juiste Woord onder de rubriek Slecht, ‘iemand de nestel knopen’ onder Bijgeloof, ‘schavelen’ onder vertrekken. ‘Begrijmelen’ vinden we bij Vuil, ‘vlegelen’ bij Strijd en ‘bestig’ bij Goed. ‘Kerkegoed heeft ijzeren tanden’ is een spreekwoord uit de rubriek Ander kerkgewaad, de ‘snapster’ komt, onder Kwaadspreken, voor in een uitdrukking die voluit luidt: ‘een snapster snapt van allegaar, en ieder snapt ook weer van haar’. Wie zulke woorden weet te vinden en voor de sfeertekening van een verhaal aanwendt, wie bijvoorbeeld het Zuidnederlandse werkwoord ‘begrijmelen’ vermengt met het gezegde ‘De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet’, paart een groot gevoel voor taalkleur aan een inventieve en creatieve pen.
Over het woordgebruik in Noorderzon valt trouwens nog meer te zeggen. Over de namen, bijvoorbeeld. Van de eilandbewoners worden er acht met name genoemd. Dat zijn in alle acht gevallen namen van een insekt. Spider (het belangrijkste mannelijk personage) is Engels voor ‘spin’, Andrena (zijn zuster) is de Latijnse naam voor een ‘zandbijtje’. Wants (het kind uit hun incestueuze relatie) is Nederlands: de wants valt onder de snavelinsekten. De namen van de drie monniken zijn terug te vinden in het Franse woordenboek: Lombric betekent ‘regenworm’, Limace is ‘naakte slak’ en Luciole is ‘lichtkever, glimworm’. Carebara (de stoker in het klooster) is de Latijnse benaming voor ‘dwergmier’. En mevrouw Flata draagt de naam van de ‘vlindercicade’, een aan de bladluizen en wantsen verwant insekt, dat met name bekend is van zijn gesjirp tegen de avond in Zuid-Frankrijk.Ga naar eindnoot15. De conclusie is onontkoombaar: de eigennamen in de roman Noorderzon vallen in twee groepen uiteen. Er zijn de namen van de figuren uit de ‘normale’ wereld, en die hebben een bijklank van verhevenheid: ‘Topaas’ is een halfedelsteen, ‘Julius’ is een keizerlijke naam, ‘Justine’ is een afgeleide vorm van justus, recht. Daar tegenover staan de namen van de figuren op het eiland, dat wil zeggen in de wereld die Topaas betreedt op het moment dat ze de ons bekende wereld verlaat. In die nieuwe wereld hebben de figuren namen van insekten, van onderkruipsels. En die wereld raakt ontredderd als Topaas daar vragen komt stellen die beter niet gesteld kunnen worden, zaken aanroert die maar beter onaangeroerd hadden kunnen blijven. De gevolgen van Topaas' komst en aanwezigheid worden kernachtig verbeeld in een scene tegen het slot van het boek, als de jongen Wants, tijdens een wandeling met Topaas, insekten aan het daglicht blootstelt: Pas op de top van de berg kreeg ze hem weer in het oog. Hij zat op de grond en sloeg met een tak om zich heen. Er krioelden pissebedden over de rots, grote blauwe en kleine bruine. Met zwaaiende antennes kropen ze in het rond. Een vochtige plek verried dat de jongen een steen omgetrapt moest hebben waaronder de creatuurtjes geleefd hadden. ‘Kijk ze hollen,’ zei de vrouw terwijl ze naderbij kwam zodat de jongen schrikkerig achteruitweek. ‘Ze raken door het dolle als ze aan daglicht worden blootgesteld. Waarom houden ze hun kop niet koel en verdwijnen ze weer onder de grond? Zo maken ze het alleen maar erger.’Ga naar eindnoot16. Wie enigszins bekend is met het werk van Renate Dorrestein, zal ook haar voorliefde kennen voor niet-bestaande, niet-gebmikelijke of anderszins bijzondere namen. Biba, Sterre, Ebbe, Topaas, Akelei en Fresia, Linde, Scarabee, Karabijn: ze zullen niet toevallig gekozen zijn. Zoals Asa, het vroeg-wijze kind uit Een nacht om te vliegeren, niet toevallig genoemd is naar de ganzenhoedster in Niels Holgerssons wonderbare reis,Ga naar eindnoot17. Agrippina, de oude vrouw met vampierneigingen uit Buitenstaanders, niet toevallig naar de vrouw van de Romeinse keizer Claudius die zij met gif om het leven bracht en Lucretia, de leidster van een groep ‘potentiële zelfmoordenaressen’ in Vreemde streken, niet toevallig naar de vrouw die, volgens een Romeinse sage, na onteerd te zijn zichzelf het leven benam. Uit alles blijkt dat de woorden, uitdrukkingen en namen in het werk van Renate Dorrestein zorgvuldig en doelbewust gekozen zijn. |
|