Het ging mij om die orale resonans, met die voor mijn moeder kenmerkende manier van praten: dat stuwende, eindeloze en buitensporige van die taal.
Waarom moest die monoloog zo lang zijn?
Omdat ik tegelijkertijd met de lengte iets van de drammerigheid en de buitensporigheid van die taal wilde vormgeven. Ik spreek ergens in het boek over ‘taalteveel’ en daar ging het dus letterlijk om.
Was dat typisch voor uw moeder, of is het een bepaald type vrouw die u weergeeft?
Dat was typisch voor mijn moeder, maar ik kan er onmiddelijk aan toevoegen dat er nogal wat van zulke moeders als zij er een was, rondlopen. Die buurvrouwen in het boek doen bijvoorbeeld niet onder voor haar in dat ratelen en kwebbelen en tateren.
De zoon die aan haar bed staat heeft hoofdpijn, maar daar besteedt ze geen wezenlijke aandacht aan. Het gaat alleen maar om haarzelf, lijkt het wel.
Dat weet ik niet zo direkt. Wat me is opgevallen is dat er in haar spreken geen gradaties en geen hiërarchie is in de onderwerpen die aan de orde zijn. Zowel de diepe emoties als de grootste onbenulligheden komen allemaal in één stroom door. Eigenlijk is het een spreken dat alles als even belangrijk of onbelangrijk voorstelt.
Maar ik heb toch het idee dat zij weinig interesse heeft voor haar zoon. Dat komt ook in Kop in kas naar voren.
Daarom ook is het boek voor het grootste stuk een monoloog. Voor haar komt het erop aan dát ze praat, dat ze haar verhaal kwijt kan. Eigenlijk maakt het ook niet echt uit of ze het tegen mij heeft, of tegen een van mijn broers of zussen. Behalve misschien op het eind, wanneer ze heel even iets particulierders kwijt wil.
Dan kun je toch zeggen dat er weinig band is tussen de moeder en de zoon?
Op het vlak van de communicatie zal dat wel zo lijken, ja. Soms kreeg ik er ook hoofdpijn van, van haar gepraat. Maar niettemin ben ik ook altijd bijzonder gefascineerd geweest door haar taal.
Dat komt op mij als een soort redmiddel over, om toch nog iets van een band te voelen.
Natuurlijk. Er is natuurlijk een grote drempel, al was het maar omdat zij voortdurend praatte en ik zweeg en schreef. Maar tegen dat ongeremde praten van haar, dat maar z'n gang gaat, heb ik als moeizaam vechtende schriftelijke taalproducent altijd met grote fascinatie aan zitten kijken.
Maar dat is toch schrijnend, zo'n drempel tussen moeder en zoon?
Ja, maar daar gaat het boek ook over. Hoe mensen waarvan je verwacht dat ze heel nauw met elkaar zouden kunnen zijn, moeder en zoon, continenten ver van elkaar uiteen gedreven kunnen zijn, gescheiden bijvoorbeeld door die oceaan van taal. Taal die de breuk zichtbaar maakt, de afstand vormgeeft, maar waarin tezelfdertijd een hele intense dichtheid besloten zit.
Dat komt steeds terug in uw werk: afstanden tussen mensen, en de poging om die te overbruggen. Ik heb het gevoel dat een van de boodschappen van Wit is altijd schoon is, dat dat overbruggen niet mogelijk is.
Nee, niet echt. Maar ik vind tezelfdertijd ook dat er niets anders opzit dan het nooit, maar dan ook nooit op te geven om toch te proberen die overbrugging nog eens gedaan en voltooid te krijgen. Het is dan ook mijn bedoeling geweest om in dit boek niet teveel technische of schrijftechnische trucjes aan te wenden en de dingen zo overzichtelijk mogelijk te houden. Zeker hier.
Waarom zeker hier?
Omdat dit boek, meer dan ooit, zo'n wanhopige brug wil zijn. En mijn moeder is wel een van de eersten die daarvoor in aanmerking komt, dacht ik. Ik heb mijzelf ook bewust in dit boek min of meer onzichtbaar gemaakt. Me dunkt dat ik in mijn drieluik, dat voor Shimmy zit, al genoeg aanwezig ben geweest. Ik wilde in dit boek in de eerste plaats die moeder en haar taal voor de volle honderd procent aanwezig laten zijn.
Heeft u zo 'n vooropgezet idee wanneer u aan een boek gaat beginnen?
Nee, zoiets ontstaat van de ene versie op weg naar de andere. Dat vind ik ook één van de interessante dingen van het schrijven. Voorop staat voor mij ook dat ik, wanneer een boek af is, meer wil weten dan toen ik eraan begon. Die meerwaarde aan kennis is een van de