Bzzlletin. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||
Alex M.J. Riemersma
| |||||||||||||
Het pseudoniemHet eerste deel van het pseudoniem, ‘Nynke’, verwijst naar de vertelster Nynke van Foudgum, die indertijd de pastorie tuin onderhield en ook in Nes regelmatig op bezoek kwam; voor het tweede deel van het pseudoniem, ‘Fan Hichtum’, is tot nu toe geen overtuigende verklaring gegeven. De schrijfster wilde ‘Foudgum’ vermijden om de echte Nynke van Foudgum niet te verraden (Troelstra 1952: 50); zij verklaart zelf de keuze ‘Fan Hichtum’ als toevallig, ‘het eerste wat mij in de gedachte schoot’ (De Groot 1935). Ik geloof niet in het toevallige karakter van het pseudoniem; zij had dan immers veel eerder ‘Van Dokkum’ (naar de kostschool) of een andere plaats in de buurt van haar oorspronkelijke woonplaats Nes (Dongeradeel) kunnen kiezen, bijv. Wierum, Brantgum of Peasens. Hichtum is een klein dorp in de buurt van Bolsward waar niets bijzonders over te vermelden valt; voorzover ik weet hadden Sjoukje, noch haar vader, noch Pieter Jelles daar relaties. De keuze van die plaatsnaam is dan ook niet te verklaren met behulp van levensfeiten van Sjoukje of Pieter Jelles. Ik kan het niet bewijzen, maar het zou mij niet verbazen als nog eens aannemelijk gemaakt wordt, dat het pseudoniem ‘Fan Hichtum’ een verwijzing inhoudt naar ds. Johan van Hichtum, auteur van Woutir in Tialle (1609) en Ansck in Hotick (1639) en als zodanig inspiratiebron van de Friese Renaissancedichter Gysbert Japicx (1603-1666), waarmee Pieter Jelles Troelstra zichzelf serieus of spelenderwijs vergeleken heeft: hij trad in 1884 | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
verkleed als Gysbert Japicx op tijdens de maskeradefeesten in Groningen, en hij maakte bij die gelegenheid een paar gedichten in de trant van Gysbert Japicx. Ook Troelstra zwijgt in zijn Gedenkschriften over de keuze van het pseudoniem ‘Fan Hichtum’. Dat zij er zich beiden na hun scheiding in 1907 niet over uitlaten, lijkt me niet zo vreemd. Maar ik zie wel enige argumenten voor mijn hypothese, dat de jongverloofden met de keuze van het pseudoniem ‘Fan Hichtum’ tot uitdrukking hebben willen brengen dat Sjoukje de inspiratiebron voor het dichterschap van Pieter Jelles was. Daarmee hebben zij tegelijk aanleiding gegeven voor de vergelijking van Pieter Jelles met Gysbert Japicx zelf. | |||||||||||||
Richard Leander, ps. van Richard von Volkmann (1830-1889)Hoewel het onderscheid tussen volkssprookjes en kunstsprookjes tegenwoordig niet meer zo strikt toegepast wordt - ook al omdat de kunstsprookjes van bijvoorbeeld Hans Chr. Andersen geëvolueerd zijn tot volkssprookjes -, krijgen volkssprookjes in de kinderliteratuur de meeste aandacht en worden de echte kunstsprookjes daardoor enigszins veronachtzaamd. Dat is niet altijd zo geweest. De kunstsprookjes van Leander hebben tussen 1871 en 1913 niet minder dan 48 drukken beleefd, met een totale oplage van naar schatting 900.000 exemplaren (Debrunner 1932: 606; 607). Van de vertaling in het Nederlands verscheen al in 1881 de derde druk. Afgezien van haar persoonlijke smaak zou zijn populariteit in Duitsland en Nederland ook een verklaring kunnen zijn voor het gegeven, dat Nynke fan Hichtum in het begin van haar loopbaan sprookjes bewerkt heeft van een auteur die nu niet meer zo bekend is. In het voorwoord presenteerde Leander zijn sprookjes trouwens ook al niet als produkten van de eigen fantasie, maar als oude verhalen uit de eigen kindertijd. Zijn biograaf Debrunner zegt er dit over: ‘Volkmanns Träumereien bieten keine Kunstmärchen. Sie dürfen auch nicht einmal immer als Märchen im Grimmschen Wortsinne bezeichnet werden. Wir finden keine Schnurren, Anekdoten, Zaubergeschichten, eigentliche Märchen kaum ein halbes Dutzend’ (Debrunner 1932: 560). De meeste sprookjes die opgenomen zijn in het bundeltje Teltsjes yn skimerjoun (1887) hebben een religieus tintje. Alleen ‘It jonge fû-geltjse’ is uitsluitend profaan. De zes sprookjes van Leander die niet in dat bundeltje maar in het tijdschrift For hûs en hiem opgenomen zijn, dragen uitdrukkelijk geen religieus karakter. Misschien heeft de uitgever Pijttersen in Sneek invloed uitgeoefend op de keuze van de sprookjes in Teltsjes yn skimerjoun. Het is ook mogelijk dat Nynke fan Hichtum in tweede instantie zelf minder gecharmeerd was van de religieuze sprookjes van Leander. Richard Leander, ‘Die Traumbuche’ De langste vertelling in Teltsjes yn skimerjoun is ‘De greate linebeam’ [de grote lindeboom]: het is de bewerking van ‘Die Traumbuche’. Er wordt in verteld hoe een toevallige reiziger en een kasteleinsdochter elkaar krijgen, elkaar weer kwijtraken, maar uiteindelijk - innerlijk verrijkt - het leven toch samen voortzetten. Het volksgeloof wil, dat de droom van iemand die toevallig onder de boom slaapt, beslist uitkomt. De toevallige reiziger droomt onder de boom wel van een mooie vrouw en twee | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
leuke kinderen. Hij gelooft er zelf niet letterlijk in, maar vertelt de kasteleinsdochter om haar te plagen dat hij slapend onder de boom van haar gedroomd heeft, met haar zal trouwen en later zelf kastelein zal worden. Dat gebeurt dus ook, en ze zijn gelukkig totdat hij vijf jaar later bekent, dat zijn verhaal over de droom maar een grap van hem was. Dat is voor haar een teleurstelling die zij niet kan verwerken. Het geluk is ineens uit hun leven verdwenen. Hij gaat toevallig opnieuw onder de boom slapen en heeft daar dezelfde droom als vijf jaar eerder, maar nu echt over zijn eigen vrouw en kinderen. Omdat de kasteleinsdochter gelooft in de voorspellende kracht van de droomboom komt alles weer goed. Zij geloven elk op een andere manier in de droom, maar wel even vast. Voorzover deze vertelling als een wondersprookje aangemerkt kan worden, is het het wonder van het innerlijk van de mens, dat de werkelijkheid met zijn geloof kan sturen en beïnvloeden, niet van het wonder van buitenaf. De bewerking door Nynke fan Hichtum in het Fries: Nynke fan Hichtum heeft vooral de eerste alinea - die alleen een aanloop vormt naar het verhaal - verkort, ik denk vooral om vaart in het verhaal te krijgen. Bovendien heeft ze er een typisch Fries element in gebracht door de woorden ‘auf einen Rasenhügel eine alte mächtige Buche’ te vertalen met het begrip ‘Upstalbeam’. De oorspronkelijke betekenis van ‘upstalbeam’ is waarschijnlijk ‘boom bij een vaak hoger gelegen en omheind stuk weidegrond, dikwijls gebruikt voor nachtelijke “stalling” van het vee’ (Meijering 1974: 290). Maar voor ons is de betekenis ‘gerechtsplaats van het verbond’ (Brouwer 1958: 636) en daarmee de verwijzing naar het middeleeuwse Friesland en het Oud-Friese recht interessanter. Wij weten, dat de rechtenstudent Pieter Jelles belangstelling had voor het oud-Friese recht; daarom verbaast ons deze verwijzing niet. Nynke fan Hichtum heeft zich heel bewust dergelijke verfriesingen van de oorspronkelijke tekst veroorloofd. In het voorwoord van Teltsjes yn skimerjoun heeft zij dat aldus verantwoord: ‘Mar domeny sei, (...) ik moast de teltsjes mar sa oerfortelle, krekt as wierne se by ús to Hichtum ûnder ús boerljue bard en as der ris in stêd by to pas kaem, den moast ik mar tinke, det it Ljouwert wier’. [Maar dominee zei, (...) ik moest de sprookjes maar zo navertellen alsof ze speelden onder de boeren te Hichtum en als er eens sprake was van een stad, dan moest ik maar denken dat dat Leeuwarden was]. | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
Nynke fan Hichtum is in Nederland niet de eerste vertaler van de sprookjes van Leander geweest. In 1874 was Charles François van Duijl haar al voorgegaan met de vertaling van twintig van de 22 sprookjes in het Nederlands (Leander 1881). Het sprookje ‘Von Himmel und Hölle’ heeft Van Duijl niet vertaald, Nynke fan Hichtum wel, namelijk als ‘It teltsje fen 'e himel en 'e hel’. Op grond daarvan denk ik dat zij direkt uit het Duits in het Fries vertaald heeft zonder het Nederlands te raadplegen. Ik vind de bewerking door Nynke fan Hichtum trouwens minder stijfjes dan die van Van Duijl. Na die eerste bewerkingen van sprookjes van Leander in de jaren 1887-1890 heeft Nynke fan Hichtum geen andere sprookjes van hem in het Fries of in het Nederlands bewerkt. Daaruit mag echter niet geconcludeerd worden, dat zij die sprookjes later niet meer gewaardeerd heeft. In een artikel over ‘Jugendliteratur’ spreekt zij zich positief uit over de sprookjes van Leander: ‘Die deutschen Jugendautoren sollten sich, was Stil und Erzählungsweise betrifft, ein Beispiel nehmen an den Märchen von Ricard Leander: “Träumereien an französischen Kaminen” - die meiner Ansicht nach nicht alle für Kinder geschrieben sind, aber welche an schlichter und einfacher Form und Redeweise nichts zu wünschen übrig lassen’ (Troelstra 1901: 719). Op 8 mei 1935 schrijft zij aan de Vlaming Hendrik van Tichelen naar aanleiding van diens tijdschrift De jonge Vlaming de volgende briefkaart: ‘(...) Met genoegen las ik ook het tijdschriftje, dat m.i. steeds vooruitgaat. U werkt zeker nog druk? Ik zie ook telkens door U vertaalde boeken aangekondigd, waaronder heel dikwijls dezulke, die ik ook had uitgezocht voor dat doel. Dick Wellington en zijn [kok?] stonden al lang op mijn programma, en de “Träumereien an franz. Kaminen” vertaalde ik lang geleden in 't friesch - tenminste gedeeltelijk. Ook met Scharrelman was ik in correspondentie - over zijn haneboek. Hij zou Afke's tiental in 't duitsch vertalen en ik een boek van hem (...)’ (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven; briefkaart in fotokopie in FLMD). Op 25 mei 1929 reageert zij op de oproep van de juist opgerichte Provinsjale Underwisrie aan verschillende auteurs om nieuwe kinderboeken te schrijven als volgt: ‘Scoe in nije ûtjefte fen myn “Teltsjes yn skimerjoun” net goed wêze?’ [Zou een nieuwe uitgave van mijn ‘Teltsjes yn skimerjoun’ niet aardig zijn?] (briefkaart in FLMD; datum poststempel). Tot een nieuwe uitgave van de Teltsjes yn skimerjoun en/of van haar bewerking van andere sprookjes van Leander is het echter nooit gekomen. | |||||||||||||
Ludwig Beckstein (1801-1860)De gebroeders Grimm hebben niet altijd het alleenvertoningsrecht van volkssprookjes gehad. In de 19e eeuw waren de volkssprookjes die Ludwig Bechstein in zijn Deutsches Märchenbuch (1845) en Neues Deutsches Märchenbuch (1865) verzameld had, mede vanwege de Anton Pieck-achtige tekeningen van Ludwig Richter, in Duitsland wel zo geliefd: ‘Im letzten Drittel des 19. Jhs. schienen Bechsteins Märchenbücher die Sammlung der Brüder Grimm bei weitem zu übertreffen’ (Lexikon I: 122). Latere generaties zijn op dat oordeel teruggekomen: ‘Bechstein hat (...) von wenigen Fällen abgesehen, nicht so gut erzählt wie Grimm. (...) Im allgemeinen aber ist Bechstein überschätzt worden’ (Köster 1927: 177-178).
Nynke fan Hichtum heeft maar één sprookje van Bechstein in het Fries bewerktGa naar eindnoot1., namelijk het toversprookje ‘Vom Knaben der das Hexen lernen wollte’: ‘Fen 'e jonge, dy tsjoenen leare woe’. De inhoud is als volgt: Een jongen (Hindrik, in het Duits Friedel) die zoveel over toveren gehoord heeft dat hij het zelf wil leren, loopt het bos in en roept daar: ‘Wie leert mij toveren?’ Een oud vrouwtje neemt hem mee naar huis om hem de kunst bij te brengen. Daar is ook een meisje (Lys, in het Duits Lieschen) dat van kinds af opgegroeid is in de tovenarij, maar in dit sprookje het goede vertegenwoordigt. 's Nachts maakt zij hem wakker om samen te vluchten. Om de heks om de tuin te leiden betovert zij met haar speeksel de drempel van het huis. Maar als het speeksel door de zon verdampt is, beseft de heks wat er gebeurd is. Zij achtervolgt hen op haar bezemsteel. De heks en Lys moeten tegen elkaar wedijveren in de toverkunst: Hindrik wordt door Lys eerst omgetoverd in een braam, vervolgens in een eend. De heks tovert haar ene pantoffel in een arend om de eend te pakken en als dat niet lukt de andere pantoffel in een krokodil. Maar al het water dat hij naar binnen krijgt verandert in steen, zodat de krokodil verdrinkt. Het water dat de heks zelf | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
drinkt verandert in vuur en kruit, en op die manier ontploft de heks. Tenslotte tovert Lys Hindrik terug in zijn oude gedaante en gaan ze samen naar hun ouders terug. Nynke fan Hichtum heeft de tekst in het Fries wat verkort, voor kinderen bewerkt en wat spannender en vooral beeldender verteld. De slotalinea is ook anders: Lys en Hindrik trouwen niet, maar gaan als kinderen terug naar vader en moeder. | |||||||||||||
Jean Macé (1815-1894)In Frankrijk is Jean Macé bekend geworden als oprichter van het kindertijdschrift Magasin d'éducation et de récréation (1864) en van de ‘Ligue de l'enseignement’ (1866), de beweging die streefde naar algemene leerplicht. Hij schreef didaktisch verantwoorde boekjes die wij nu in de categorie ‘wereldverkenning’ zouden plaatsen. Een paar daarvan zijn in het Nederlands verschenen, namelijk De geschiedenis van een hapje brood (z.j.) en De historie van twee appeljongens of: Hoe grootpapa zijne kleinkinderen rekenen leerde (1863). Conrad Busken Huet oordeelde positief over zijn Contes du petit-Château en Théâtre du petit-château: ‘Macé is geestig, Macé is bevallig, Macé is fijngevoelig. Macé is naief: wat kan men meer verlangen in een kinder-auteur?’ (Busken Huet: 28). Twee van de vertellingen uit de Contes du petit-château zijn door Nynke fan Hichtum in het Fries bewerkt, namelijk ‘La vâche enragée’ als ‘De wylde kou’ en ‘Mademoiselle Sans-soin’ als ‘Jiffer Slobberdoes’. In beide vertellingen speelt de tovenarij een belangrijke rol, maar ze houden iets vrolijks, en vooral iets kinderlijks.
Nynke fan Hichtum heeft aan de vertelling ‘Mademoiselle Sans-soin’ met ‘Jiffer Slobberdoes’ niet alleen een beeldender titel meegegeven, zij heeft de hoofdpersoon voor kinderen ook concreter gemaakt door haar letterlijk een naam te geven: Aeltsje. De inhoud is als volgt: Slordige Aeltsje laat haar kleren op haar kamertje rondslingeren. Als zij op een keer voor straf op haar kamertje opgesloten zit, krijgt zij bezoek van de tovergodin ‘Regel en oarder’ die haar lichaam uit elkaar tovert: het hoofd onder het hoedje op de waterkan, de romp in de jurk aan een stoelknop, de armen en benen in verschillende hoeken van de kamer. Aeltsje's broer Piter probeert het lichaam weer in elkaar te zetten, maar dat lukt hem natuurlijk niet. Daarop tovert de tovergodin alles weer op de juiste plaats, waarna zij de moraal uitspreekt: ‘Unthâld dyn libben lang, det it yen sims djûr to stean komme ken, as men yens spillen omslepe lit’ [onthoud je leven lang, dat het je soms duur kan komen te staan, als je je spullen laat slingeren]. Nynke fan Hichtum heeft niet veel scrupules gekend ten aanzien van de oorspronkelijke tekst. Waar zij dat nodig vond heeft zij de teksten met enige verklarende opmerkingen uitgebreid of juist bekort; soms aangepast aan de Friese situatie, maar vooral voor kinderen begrijpelijker en ook spannender gemaakt. Zij heeft de kostschool, de dienstboden en de toekomstige prins-gemaal weggelaten; haar broer Piter heeft zijn fratsen dan ook niet van de andere kostschooljongens overgenomen, maar is zo brutaal eenvoudigweg omdat hij een paar jaar ouder is. Nynke fan Hichtum heeft het begin van de vertelling vrij bewerkt en het slot sterk bekort, waardoor de vertelling wint aan spanning en zeggingskracht. | |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
De tekst ‘Jiffer Slobberdoes’ is ook veel vrijer dan de Nederlandse bewerking van P.J. Andriessen, die eigenlijk een letterlijke vertaling geeft onder de titel ‘Jufvrouw Zonderzorg’, hoewel hij in het voorwoord van zijn vertaling van de vertellingen van Jean Macé schreef: ‘Ik behoef niet te zeggen, dat ik al wat eigenaardig Fransch was, voor onze kinderen zoodanig veranderd heb, dat zij mij begrijpen (...)’ (Macé 1863: VII). | |||||||||||||
BesluitNynke fan Hichtum schrijft boven het voorwoord in Teltsjes yn skimerjoun ‘Oan 'e berntsjes fen 8 ta 88 jier’. En dat voorwoord begint zo: ‘Ja, hear der mar net sa freamd fen op, det ik âlde minsken ek yette berntsjes neam! - det binne en bliuwe wy allegearre, binammen op it stik fen teltsjes.’ [Ja, kijk er maar niet vreemd van op, dat ik ook oude mensen nog kindertjes noem! - dat zijn en blijven wij allemaal, vooral als het over sprookjes gaat]. Dat betekent niet, dat zij minder hoge eisen stelde aan sprookjes dan aan andere kinderliteratuur: of minder hoge eisen aan literatuur voor kinderen dan aan die voor volwassenen. In het eerder geciteerde artikel ‘Jugendliteratur’ schrijft zij: ‘Ich möchte an ein gutes Kinderbuch folgende Ansprüche stellen: Der Inhalt soll so wichtich und interessant sein, dass selbst Erwachsene dadurch gefesselt werden, aber die Sprache, die ganze Form des Erzählens sei so klar und schlicht und ungeziert, dass auch das kleinste Kind sie mühelos verstehen kann. Ja, ich möchte sagen: Je tiefer und reichhalter der Inhalt, desto schlichter sei die Form, damit nicht die äusseren Schwierigkeiten die Kinder am Insichaufhehmen des Inhalts hindern’ (Troelstra 1901: 719). Tenslotte een citaat uit 1935. Als antwoord op de vraag van de Interprovinciale commissie van Vlaamsche Letterkunde: ‘Sommige buitenlandse auteurs onderschrijven in den een of andere zin Th. Storm's opvatting “dat wie voor de jeugd schrijft niet voor de jeugd moet schrijven.” Is u ook deze zienswijze toegedaan?’ schrijft Nynke fan Hichtum op 5 jan. 1935 aan de secretaris, G. Schmook: ‘Ik onderschrijf in zekere zin de verklaring van Storm, d.w.z. dat ieder, die voor de jeugd schrijft, daartoe werkelijk geïnspireerd moet zijn en niet, zoals vroeger maar al te dikwijls het geval was, zich tot de kinderen mag richten met laffe, “kinderachtige” praatjes, dwaze onzinnige rijmelarijen of bedachte sprookjes zonder eenige innerlijke of literaire waarde. Wie het schrijven van kinderboeken voelt als een roeping, zal voor hen onwillekeurig zóó schrijven, dat ook volwassenen deze lektuur kunnen waarderen.’ Wat mij betreft voldoet Nynke fan Hichtum aan de eisen die ze zelf geformuleerd heeft, en heeft zij die roeping meer dan waar gemaakt. Terecht noemen wij haar de grootmoeder van de Nederlandse kinderliteratuur en de beppe fan de Fryske berneliteratuer.
illustratie: Leo Eland
| |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
|
|