Bzzlletin. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||
Jant van der Weg-Laverman
| |||||
‘Afke's Tiental’Het boek bevat een serie schetsen over de verschillende leden van het gezin, met een hoogtepunt aan het eind: een dag op het water. Moeder met de beide jongste kinderen en de oudste dochter gaan niet mee, maar die worden wel voortdurend gemist, vooral moeder. Zij is in feite de hoofdpersoon van het verhaal; ze speelt niet alleen in dit gedeelte, maar in alle andere avonturen op de achtergrond de belangrijkste rol. In het eerste deel van het verhaal is de winter met zijn kou aanleiding tot de verhaalmotieven; het tweede deel speelt zich af in de zomer. Het gezin bestaat naast heit Marten en mem Afke uit de volgende personen: Wiepkje en Watze die beide niet meer thuis wonen en rond de twintig jaar zijn. Dan komen Eeltje van veertien, Jouke van twaalf, Klaas van tien en Jetze van acht jaar met als jongsten nog Baukje, Sietske, Wiebe en Sipke. Allereerst ontmoeten wij de pasgeboren Sipke. Tot voorbij de helft van het verhaal wordt hij voortdurend ‘de (kleine) pop’ of ‘de kleine jongen’ genoemd, maar op een bepaald moment is hij groot genoeg om bij zijn naam te worden genoemd. Meteen krijgt hij dan meer reliëf: hij wordt ondeugend en spat de ‘brij’ de kamer rond. Zijn opvoeding kan beginnen: moeder vindt het wel leuk, maar geeft hem toch een tik op zijn vingers. Iedereen is gek op hem, hoewel de jongens dat niet willen tonen. Sipke komt verder alleen op de achtergrond voor, nogal begrijpelijk gezien zijn leeftijd. Van de andere jongens zijn Klaas en Jetze de jongsten. Zij lijken wel wat op elkaar; ze zijn beide ondeugend, maar hebben ook een warm hart, vooral voor moeder. Bij Klaas zien we dat vooral als hij zijn eigen zuur verdiende centen offert om een warme schort voor moeder te kopen. Wiepkje helpt hem daarbij. Als hij, thuis gekomen, ten onrechte straf van zijn moeder krijgt is hij daar erg verdrietig over, hoewel hij niet openlijk in verzet komt. De verzoening met moeder wordt kort afgehandeld, want, zegt de verteller, in Friesland zijn | |||||
[pagina 15]
| |||||
ze niet gewend om gevoelens te tonen. Tegenover zijn zusjes toont hij een wat ambivalente houding: hij is er trots op dat die hem vertrouwen, maar als diezelfde zusjes griezelen van de wormen die aan de vishaak moeten, dan lachen hij en Jetze hen uit, terwijl Watze en Eeltje meer rekening houden met de afschuw van de meisjes. Het ongeluk met het paard dat Jetze en hij beleven, ontstaat doordat beide jongens elkaar willen overbluffen. Jetze is spontaner dan Klaas; hij is twee jaar jonger. Die spontaniteit geldt zowel voor goede als voor verkeerde zaken. Direct in het begin al levert hem dat een berisping van moeder op; hij wordt naar buiten gestuurd, omdat hij zijn precieze broer Jouke plaagt. Om dit weer goed te maken zoekt hij takken, welke handeling even wordt onderbroken door het avontuur met oude Meint; maar als Klaas reeds voor moeder in het spier blijkt te zijn geweest, spoort dit Jetze aan om ondanks zijn angst voor het donker de verzamelde takken op te halen. In zijn gedrag zit hij tussen kleuter en schooljongen in. Aan de ene kant wil hij de flinke jongen uithangen, aan de andere kant wekt hij graag medelijden op bij zijn moeder na een klein prikje met de schaar van Klaas. De anderen lachen hem uit en de ‘flinke’ jongen verdwijnt naar het achterhuis. Maar als er een ‘vreemde’ binnenkomt, verbergt hij zijn tranen en toont een opgeruimd gezicht. Naast stoer gedrag komen ook zachtere gevoelens naar voren: allereerst is dat de liefde voor zijn moeder; daarnaast is hij helemaal overstuur, huilt hij zelfs openlijk na het ongeluk van Klaas met het paard. De huishoudelijk aangelegde Jouke van 12 wordt in zijn doen en laten getekend als een enigszins roldoorbrekende figuur. Hij is goedaardig, zacht, precies en voorzichtig, de toeverlaat van zijn moeder en de trouwe verzorger van de anderen. In verschillende zaken komt dit naar voren, o.a. wanneer hij zijn moeder helpt bij de zaterdagse schoonmaakbeurt. Wel schaamt hij zich daar voor en wil hij niet dat anderen hem zullen zien. Eeltje van 14 werkt op de zuivelfabriek, hij heeft altijd honger en krijgt daarom net als zijn vader meestal een hapje extra. Zoals Jetze een tussenfiguur tussen twee leeftijdsfasen was, is hij dat ook. Hij hoort bij de volwassenen, maakt met vader en Watze de boot in orde, maar soms is dat volwassen zijn moeilijk en zou hij willen handelen als de jongere kinderen, zoals blijkt bij het drinken van de warme melk. Ook de verteller rekent hem zo nu en dan bij de ‘jongens’.
Omslag ‘Afk'es Tiental’, 1903
De al volwassen te noemen Watze komt aan het eind van het verhaal thuis vanwege het kleine broertje. Hij is soldaat en vertelt alleen over de leuke zaken van het kazerneleven. De moeilijke kanten wil hij pas kwijt wanneer zijn vader en hij samen zijn. Van hem is het plan afkomstig om met elkaar een dag het water op te gaan en na het ongeluk met de boot regelt hij de dingen die gedaan moeten worden. Hij voelt de gevoelens van de anderen goed aan, ook die van de volwassenen. Hij is gek op zijn moeder en belooft haar als hij straks uit dienst komt een nieuwe jurk. Kleine Wiebe, de op één na jongste van het gezin, is net als de jongste zeer vertederend in zijn gedrag. Toch krijgt ook hij een strenge opvoeding. Zo geeft moeder hem een tik op zijn vingers, als hij probeert het gat in zijn sokje groter te maken. Lang blijft hij zwak, maar zijn moeder geeft hem de eieren die eigenlijk voor haar zelf waren bestemd. Daardoor bloeit hij op en heeft hij in het tweede gedeelte van het verhaal de kracht om zich uit | |||||
[pagina 16]
| |||||
de tafelstoel te worstelen met alle consternatie vandien. De oudste dochter Wiepkje dient in de stad bij een mevrouw. Haar rol als vrouw is duidelijk: als ze thuis komt ruimt ze de kamer op en maakt het gezellig, zoals alleen meisjes en vrouwen dat kunnen, volgens de verteller. Samen met Klaas zorgt ze ervoor dat moeder een warme schort krijgt. Het valt haar ook direct op hoe keurig moeder het ‘wiegje’ van de kleinste heeft bekleed met het weinige dat deze voor handen heeft. Ze heeft daar bewondering voor. Ze ziet het werk, weet van aanpakken en is zich bewust van de armoede thuis. Toch klaagt ze niet, hoewel ze het in haar dienst beter gewend is. Niettegenstaande het feit dat ze niet meer thuis woont, rekenen de anderen haar bij het gezin. Bij de evenementen missen ze haar. De andere meisjes in het gezin zijn Baukje en Sietske van ongeveer zes en vier jaar. Ze worden bijna identiek beschreven; alleen als ze verdwalen krijgt Baukje als oudste wat meer reliëf: ze speelt die rol ten opzichte van Sietske goed. De meisjes zijn teer, in tegenstelling tot de jongens. Kunnen die laatsten altijd wel eten, zij hebben na een paar hapjes rijst met bessesap die ze van Wiepkje krijgen, al genoeg. Uiterlijk zijn ze fijn en bleek en qua karakter verlegen en gauw bang. Ook zij zijn niet gewend hun gevoelens te laten blijken. Hoogstens stoten ze mekaar even aan en zitten ze bij opwindende mededelingen met rooie wangetjes verder te breien. Want bijna elke keer dat zij op het toneel verschijnen is ook het breiwerkje in de buurt: het dagelijks aantal naaldjes moet gebreid worden. De voorbereiding op hun toekomstige taak begint dus al vroeg. Het feit dat ze voortdurend bloemen willen plukken hoort eveneens bij de rol van meisje c.q. vrouw. De meisjes hebben maar weinig tijd voor spelen, maar in die schaarse momenten tonen ze veel fantasie, zoals blijkt uit het winkeltje spelen met de geplukte bloemen. Ze willen graag met anderen delen, zowel de saliemelk als het snoep en de taartjes die ze onderweg van ‘pleziervaarders’ krijgen. | |||||
‘De jonge priiskeatser’ of ‘Jelle van Sipke-Froukjes’Ook in dit boek wordt een serie avonturen verteld, maar nu van één persoon, de jongen Jelle. Hij speelt de hoofdrol, zijn moeder is op de achtergrond de belangrijkste bijfiguur. Het hoogtepunt van de avonturen is de kaatspartij in Franeker, waar de bijna volwassen Jelle de prijs wint. Een oud volksrijmpje, ‘Krul haar, krul zin, krul leven zit erin’, verklaart Jelles karakter. Aan zijn gekrulde haar heeft Jelle zelfs een keer zijn leven te danken, nl. als zijn hond Bijke alleen maar houvast aan dat haar kan krijgen en hem zo het water uit sleept: zwembroekjes bestonden in die tijd nauwelijks, in elk geval niet voor dorpsjongens als Jelle en zijn vrienden. Jelle doet graag aan alles mee en heeft plezier in het leven. Bij spelletjes is hij haantje de voorste en vooral bij het kaatsen blinkt hij uit.
De jonge priiskeatser, © T. Bottema, repro: FLMD
Hij is nieuwsgierig en intelligent en leest graag, hoewel hij daarvoor niet veel gelegenheid heeft. Want ‘arbeidersmensen’ hebben geen geld voor boeken en het eerste kinderboek dat hij in handen krijgt, is het boek dat meester hem brengt, als hij, na de mishandeling door de dorpskleermaker, met zijn voet moet zitten. Later krijgt hij van de jonker Robinson Crusoë. Dit verhaal speelt ook in Afke's tiental een kleine rol, nl. om de kleine meisjes af te leiden na het ongeluk met de boot. Meester wil Jelle helpen bij het leren voor | |||||
[pagina 17]
| |||||
schoolmeester, maar dat is onmogelijk: Jelle moet mee verdienen. Hoewel Jelle vaak hardhandig en overmoedig is, heeft hij toch een goed hart, vooral als het om zijn moeder gaat. Hij is eerlijk en kan goed werken, zoals blijkt bij de Beerstra's. Als minder goede eigenschap wordt verteld dat hij telkens boos is op de zusjes, wanneer ze hem van moeder moeten waarschuwen in verband met zijn klompen en sokken. Als hij moet rusten, komt hij tot het inzicht dat dit ten onrechte is geweest. Hij ontdekt hoeveel meer zijn zusjes voor moeder doen, terwijl zij in hun spelen evengoed worden belemmerd. Hij schaamt zich ervoor dat hij dit niet eerder ontdekte. Hij voelt zich egoïstisch en wil zijn gedrag veranderen. Als gevolg daarvan deelt hij heerlijkheden als de ‘krinebrij’ van de boerin met de anderen, terwijl hij voor die tijd de soep lekker alleen opsmulde. Ook later deelt hij met zijn zusjes. Een duidelijke karakterontwikkeling dus, evenals dit het geval is bij het overwinnen van zijn koppigheid. Hij is kwaad van huis weggelopen, maar Aaltje, een schoolvriendin die hij later weer ontmoet, brengt hem het verkeerde van zijn doen onder ogen en dan gaat hij naar huis terug. Ook in dit verhaal is sprake van het verbergen van gevoelens. Tranen horen er niet bij, vooral niet bij jongens. Toch komt de liefde van Jelle voor zijn moeder duidelijk in zijn handelen uit, culminerend in de tocht met Bijke naar de jonker. Zijn voet is nog lang niet hersteld en Bijke kan hij eigenlijk niet missen, maar om de zorgen van zijn moeder te verlichten verkoopt hij de hond. Later, als hij van school is en zelf verdient, is moeder zijn eerste voorwerp van zorg. Vrienden van Jelle zijn Jan en Bearn, beide verwoede kaatsers. Daarin zijn de jongens concurrenten, voor het overige grote vrienden. Positief getekend worden de beide zusjes van Jelle en die van Bearn. Zus Wietske, jonger dan Jelle, komt van de bijfiguren het beste uit de verf; ze deelt in de financiële zorgen van het gezin, waarvan Jelle nauwelijks weet heeft. Zij verricht heel wat huishoudelijke werkzaamheden en is daarin ook veel handiger dan Jelle. Bovengenoemde Aaltje fungeert twee maal als raadgeefster van Jelle en heeft daarvoor invloed op zijn levensloop, zoals Jelle aan het eind van het verhaal vaststelt, zodanig zelfs, dat hij van plan is volgens oudfries gebruik haarde ‘knottedoek’ te geven, m.a.w. haar een huwelijksaanzoek te doen. Naast deze positief getekende meisjes komen de dochters van de kleermaker en de stadsmeisjes die bij de dominee logeren, negatief over: zij zien neer op domme boeren als Jelle en accentueren in hun gedrag de tegenstelling tussen stad en platteland. | |||||
‘Schimmels voor de koets, of... vlooien voor de koekepan’Het verhaal beschrijft het leven van de Friese jongen Sjoerd tussen zijn 11e en zijn 22e jaar en de carrière die hij maakt. Bij de beschrijving van het kindbeeld beperk ik me vooral tot de eerste helft van het verhaal, het deel waarin verteld wordt van het ongeluk van Sjoerd en de gevolgen daarvan. Zijn toekomst wordt mede door dit ongeluk bepaald. Immers, de gierige boer betaalt hem minder uit dan zijn leeftijdsgenoten, vanwege zijn stijve been, hoewel hij evenveel, zo niet meer presteert dan die anderen. Dat is één van de redenen waarom hij zijn geluk in Amsterdam wil beproeven. Naast Sjoerd figureren zijn kleine broertje Bouwe, zusje Marijke, vriend Jan en de kinderen van het dorp, vooral de jongens, die op de achtergrond meespelen. Over het uiterlijk van Sjoerd wordt pas iets gezegd, wanneer dit afsteekt bij zijn omgeving. Dit is het geval wanneer hij zijn oom uit de stad ontmoet en met hem naar Amsterdam gaat. Zijn boerse uiterlijk verandert in de loop van een aantal jaren zo vlug dat de anderen hem na 4 1/2 jaar een heer vinden. In zijn tafelmanieren en zijn taalgebruik past hij zich even snel aan. Sjoerd wordt met veel nuances getekend. Hij is een ondeugende jongen die graag met zijn vrienden speelt. Daardoor ook gebeurt het ongeluk en heeft hij er de meeste moeite mee, dat hij voortaan niet meer gewoon met de jongens kan spelen. Hij is aardig voor zijn jongste broertje en vindt het een beloning wanneer hij bij Bouwe mag slapen. Marijke heeft dit door en stelt haar plaats beschikbaar wanneer Sjoerd voor het laatst thuis slaapt. Ook later, wanneer hij thuis komt vanwege vaders ongeluk bij de brand, slaapt hij bij Bouwe. Hij is en voelt zich de grote broer van Bouwe, aan wie deze raad kan vragen. Sjoerd leest graag en krijgt van domineesjuffrouw na zijn ongeluk mooie boeken om te lezen. Zijn toekomstideaal haalt Sjoerd uit die | |||||
[pagina 18]
| |||||
boeken. Hij wil een beroemd musicus worden, net als één van de figuren uit zijn boeken, als hij met zijn vioolspel veel succes heeft. Toch is Sjoerd op school beter in rekenen dan in andere vakken, waarin hij volgens meester middelmatig is te noemen. Niettegenstaande dat feit wil meester hem wel helpen om door te leren. Hoewel meester dit gratis wil doen en ook boeken beschikbaar stelt, kan het niet doorgaan: Sjoerd moet, net als Jelle, meehelpen om het gezinsinkomen omhoog te brengen. Dit is één van de weinige keren dat de armoede in het gezin naar voren komt. Ook het feit, dat er geen kritiek op de boer geleverd kan worden, omdat vader dan misschien zijn baantje verliest, wijst hier enigszins op, hoewel dit ook te maken kan hebben met gezagsgetrouwheid. Sjoerd is een doorzetter, zoals blijkt na het ongeluk. Direct nadat de dokter zijn been heeft gezet, wil hij op een stoel zitten en ook later, wanneer hij eerst de krukken voor een stok verruilt en nog later ook die stok versmaadt, laat hij zijn sterke wil zien. Op de achtergrond staat daarbij de gedachte dat hij zich er zelf doorheen wil slaan. Dankzij eerlijkheid, trouw en wilskracht komt hij vooruit. Zijn grote voorbeeld daarbij is oom Bouwe. In het negatieve lijken die beiden eveneens op elkaar: oom Bouwe is net zo'n stijfkop als Sjoerd, zoals blijkt bij hun ruzie en de langdurige verwijdering daarna. Zus Marijke is aan het begin van het verhaal kwaad op Jan, Sjoerds vriend, omdat deze het ongeluk - niet opzettelijk - heeft veroorzaakt en het duurt lang, voor ze hem dit kan vergeven. Toch trouwt ze tenslotte met dezelfde Jan. Zij doet huishoudelijk werk voor moeder en is vriendelijk en vol zorg voor Sjoerd na zijn ongeluk. Dat de verstandhouding minder goed zou zijn, omdat de laatste avond dat Sjoerd thuis is, iets goed gemaakt moet worden, blijkt uit het verhaal niet duidelijk. Ze plagen elkaar vaak, maar Marijke voelt gevoelens van anderen ook goed aan en is verder vrolijk van aard. Bouwe is nog klein als het verhaal begint, nogal verlegen en bang voor vreemde mensen, ook als hij wat groter is geworden. Hoewel hij dan vaak even ondeugend is als zijn broer Sjoerd op die leeftijd. In het begin van het verhaal is al duidelijk, dat hij een warm hart voor dieren heeft en deze gevoelens krijgen gestalte in zijn ideaal om later voor dieren te zorgen. In eerste instantie heeft hij daarbij het oog op de ‘lakenveldse’ koeien in het Amsterdamse Vondelpark, na een bezoek aan Artis op de de dieren van de dierentuin. | |||||
‘Drie van de oude plaats’In dit boek speelt weer een moeder de hoofdrol. Toch is het ook het levensverhaal van het meisje Aaike, die tijdens een noodweer wordt geboren. Ze komt eigenlijk wat te vroeg en is eerst maar een ‘min stumperke’. Maar al gauw groeit ze voorspoedig, wordt een stevig boerenmeisje met blauwe ogen en een paar dikke rode wangetjes. Op de boerderij zijn de dieren haar grote vrienden en pas later komt ze ook met andere kinderen in aanraking, in eerste instantie vooral kinderen die haar hulp nodig hebben: een paar kleine arbeiderskinderen die ze verzorgt en op wie ze past als de moeder niet thuis is en de zieke Hendrikje, een leeftijdsgenote, door wie ze met de dood in aanraking komt.
Omslag van ‘Drie van de oude plaats’, 1939
Ze speelt graag en past zich vlug aan. Dat | |||||
[pagina 19]
| |||||
blijkt wanneer ze een poosje bij grootmoeke in de stad woont, omdat ze door financiële moeilijkheden hun boerderij moeten verlaten. Ze vraagt veel en vindt nieuwe dingen interessant. Toch voelt ze ook wel verschil met de stadse nichtjes: bij hardlopen of vèrspringen kan zij prijzen halen, maar niet bij fijne manieren, zoals ze zelf bepeinst. Aaike is een doorzetter die de moed niet gauw opgeeft. Daarnaast echter is ze gauw driftig, soms zo erg dat haar moeder zich daar zorgen over maakt. Deze vindt dat ze een straffe hand nodig heeft, omdat ze anders als haar vader zal worden: verwend en met te weinig zelfbeheersing. Dit aspect levert een hoofdstuk op met pedagogische bespiegelingen van moeder Trine. Toch is Aaike ook geduldig en vol medelijden voor anderen, zoals o.a. Hendrikje. Ze houdt van vertellen. Haar moeder is voor haar het grote voorbeeld, vooral in verband met zelfbeheersing en ze neemt zichzelf voor zich daarin te trainen. Haar schoolopleiding verloopt aanvankelijk goed, maar aan het slot van het verhaal is moeder Trine teleurgesteld over de uiteindelijke resultaten. De meester en de schoolom-geving zijn daar debet aan. Tenslotte is ze te oud om weer naar school te gaan en moet ze dus leren door middel van lezen en door het luisteren naar de gesprekken van oudere, ontwikkelde mensen. | |||||
De moedersIn alle vier boeken speelt de moeder een grote rol, in Afke's tiental en Drie van de oude plaats zelfs een overwegende. In drie van de boeken zijn die moeders arbeidersvrouwen, die veel, zo niet alles voor hun gezin, voor hun kinderen over hebben. In Drie van de oude plaats wordt een stadsjuffrouw met succes boerin en vormt daarmee een uitzondering op de andere drie. Moeder Afke, de hoofdpersoon in het eerste verhaal, kan geen van haar tien kinderen missen. Het liefst hield ze alle kinderen om zich heen, maar vooral kleine kinderen hebben een moeder nodig, is haar vaste overtuiging. Ze heeft alles voor hen over, tot en met haar enige behoorlijke rok en wil aan de eisen van haar rol binnen het gezin voldoen, ook al moet dat ten koste van haar eigen gezondheid gaan. Ze heeft een warm hart, hoewel ze dat niet laat blijken in onstuimige liefdesbetuigingen. Streng kan ze ook zijn als dat nodig is, voor jong en oud. In de gedeelten waarin ze niet als handelend persoon optreedt, is ze in de gedachten van de anderen toch aanwezig. Toch heeft ze ook haar fouten, maar die hebben te maken met vermoeidheid en zwakte. Klaas en de beide meisjes behandelt ze op een bepaald moment onrechtvaardig. Het wordt weer goedgemaakt, maar met weinig ophef. Tegenover haar man is ze even ontactisch door plagend te zeggen dat een moeder onmisbaar is. Trine uit Drie van de oude plaats heeft veel van Afke, maar door de wat royalere omstandigheden waaronder zij leeft, heeft ze het veel gemakkelijker. Daardoor heeft ze ook tijd en gelegenheid om over opvoedingsvraagstukken na te denken en met haar man praat ze hier uitvoerig over. Zij is het grote voorbeeld voor haar enige dochter. Froukje en Minke, de moeders van resp. Jelle en Sjoerd staan iets meer op de achtergrond, hoewel ook deze jongens hun moeder erg belangrijk in hun leven vinden. Froukje begrijpt Jelles geestdrift voor het kaatsen niet goed, maar dit heeft te maken met haar herkomst uit de Friese WoudenGa naar eindnoot2.. Minke is veel labieler van karakter dan de andere drie. Haar gevoelens gaan nogal eens met haar op de loop, zowel bij verdriet als bij vreugde. Hoewel ook zij streng is, houdt ze net als de anderen veel van haar kinderen. | |||||
De vadersKomt in Afke's tiental vader Marten alleen bij het dagje uit wat meer uit de verf, de vaders van Sjoerd en Jelle zijn krachtiger figuren. Heit Me inde rt, uit Schimmels voor de koets... speelt een grotere rol in Sjoerds leven dan de vaders uit de overige boeken. Hij is een sterkere figuur en heeft gezag, maar erkent op zijn beurt het gezag van personen die hiërarchisch boven hem staan, zoals de boer en de dokter, hoewel hij de capaciteiten van deze laatste wantrouwt. Dit blijkt niet zonder grond te zijn. Meindert is streng voor zijn kinderen, maar daarnaast ook vol begrip. Hij is nuchter, kalmer dan zijn vrouw en weet van doorzetten, zoals o.a. blijkt bij de grote brand. In dit doorzettingsvermogen en in zijn zelfbeheersing is hij Sjoerd ten voorbeeld. Verder maant hij Sjoerd zich niets van het schelden van andere kinderen aan te trekken, een raad die de vader van Jelle ook gaf, en hij heeft begrip voor de toekomstidealen van Sjoerd. Zijn | |||||
[pagina 20]
| |||||
liefde voor dieren - Bouwe lijkt daarin op hem - is de oorzaak van de brandwonden die hij oploopt. Aaikes vader tenslotte is ten opzichte van deze min of meer krachtige vaders een slappe figuur, zoals meermalen door de verteller en door Trine wordt gezegd. Dit heeft alles met zijn opvoeding te maken: de vrolijke en gulle jongen is door zijn omgeving verwend, een feit dat Trine inspireert hun kind beter op te voeden. | |||||
NotabelenTot de notabelen reken ik de schoolmeesters, de dominees en de dokters. De meester wordt meestal als een goed pedagoog getekend, behalve in Drie van de oude plaats. Deze meester heeft eerst vader Jan in zijn jonge jaren verwend en doet dat nu met diens dochter Aaike. Zelf heeft hij geen kinderen, maar het in huis opgenomen nichtje mag niet met de domineesdochters, de vriendinnen van Aaike, spelen, omdat dominee huisonderwijs geeft en de kinderen op gezette tijden naar Duitse scholen stuurtGa naar eindnoot3.. Ook didactisch is meester minder goed onderlegd, evenals zijn opvolgers in de stad, waardoor Aaike geen beste school-carrière heeft. Aaikes laatste meester is wel goed in zijn vak, maar hij kan de ontstane schade niet meer herstellen. In Afke's tiental ontmoet de lezer geen dominee, in de andere drie wel, die ook alle drie, evenals hun vrouwen, zeer sociaal voelend zijnGa naar eindnoot4.. Domineesjuffrouw regelt het een en ander bij Sjoerd thuis na diens ongeluk. Bouwe gaat met haar mee om pannekoeken te eten, Sjoerd krijgt een mooi leesboek van haar te leen, evenals dit bij Jelle het geval was, en ook verder zorgt ze dat alles weer goed reilt en zeilt in het gezin. Dokters komen voor in Jelle van Sipke-Froukjes en in Schimmels voor de koets... In het eerste boek valt de doktershulp positief uit. In Schimmels... daarentegen is de dokter niet in staat zich goed van zijn taak te kwijten; de oorzaak daarvan is de drank, waardoor zijn handen vaak beven als hij zijn patiënten onder handen neemt. Daardoor zet hij het been van Sjoerd niet goed, met alle gevolgen vandien. Vader Meindert kan na zijn ongeluk door een in het dorp vertoevende stadsdokter worden behandeld. Hier valt de tegenstelling stad/dorp duidelijk in het voordeel van de stad uit. | |||||
VerhalenWat is de functie van de vertelde verhalen? De volksverhalen en de verhalen over de jeugd van de ouders worden door de vader en soms door de meester verteld. Zo vertelt de meester in Schimmels voor de koets... uit de Rimen en teltsjesGa naar eindnoot5.. In vele gevallen dienen deze verhalen om de gezelligheid en het gevoel van saamhorigheid binnen het gezin te verhogen. Daarnaast worden sommige verhalen, o.a. die over Japik Ingberts in het eerste boek, verteld om pedagogische redenen: het verhaal wil duidelijk maken dat roversverhalen wel spannend zijn, maar dat de romantiek in de vroegere werkelijkheid vaak ver te zoeken was. | |||||
Kindbeeld in de onderzochte boekenIn alle vier boeken staat het gezin centraal. De afzonderlijke leden van dat gezin leiden hun eigen leven, maar hoogtepunt is voortdurend het samenzijn van het gezin, waarbij verhalen worden verteld om dit te bevestigen. In het middelpunt van het gezin staat de moeder, in het ene verhaal nadrukkelijker dan in het andere. Haar willen de kinderen graag helpen. De jongens en meisjes leven elk in hun eigen wereld; ze weten vrij weinig van elkaar. De meisjes hebben een vast rollenpatroon: zij doen de huishoudelijke karweitjes, breien hun vastgestelde taak, plukken bloemen en maken het interieur gezellig. Aaike uit Drie van de oude plaats is daarop enigszins een uitzondering. Dat ze enig kind uit een iets anders milieu dan de voorgaande verhalenkinderen is, zal hiermee te maken hebben. Toch is ze hiermee niet gelukkig; ze voelt zich althans bij de nichtjes uit de stad maar lomp en is in handwerken verre hun mindere. In het eerste verhaal kunnen we Jouke een enigszins roldoorbrekende figuur noemen. Hij is zorgzamer dan de andere jongens die behoorlijk ondeugend kunnen zijn, dit in tegenstelling tot de meisjes. Gelijk voor beide seksen is dat hun spel op de een of andere manier door de armoede wordt belemmerd. Vooral bij Afke's tiental en Jelle van Sipke-Froukjes valt dit sterk op. In Schimmels... gebeurt het ongeluk direct in het begin van het verhaal, zodat Sjoerd daardoor in zijn spelen wordt gehinderd en dat ook als zodanig ervaart. Dat spelen en daarnaast vrij en onbelemmerd opgroeien voor het kind van levensbelang zijn, komt in de verschillende boeken direct of indirect duidelijk naar voren. Ook | |||||
[pagina 21]
| |||||
op de vrije, lichamelijke ontwikkeling wordt, vooral in Afke's tiental en Drie van de oude plaats, sterk de nadruk gelegd. Het met elkaar willen delen, eerlijkheid, trouw, zelfbeheersing en doorzettingsvermogen zijn karaktereigenschappen die als positief worden getekend. De volwassenen zijn voor de kinderen het grote voorbeeld: in Afke's tiental en Drie van de oude plaats vooral de moeder, in de andere verhalen ook de vader en een oom. Vooral moeder Trine wordt als voorbeeld van ijzeren zelfbeheersing getoond en Aaike neemt zich voor zich te trainen ook zo te worden. Afke en Froukje verliezen hun zelfbeheersing wel eens, maar dat heeft te maken met hun zwakte, terwijl moeder Minke als een veel labielere vrouw wordt getekend. | |||||
SlotNienke van Hichtum laat zien dat armoede invloed kan hebben op de ontwikkeling van het kind, maar dat zijn gevoelsleven daaronder niet hoeft te lijden. Ook dan kan een kind vrolijk, ja zelfs ondeugend zijn en plezier in het leven hebben. Wel heeft deze armoede invloed op de vrijheid van de ontwikkeling, zowel in lichamelijk als in geestelijk opzicht. Aaike in Drie van de oude plaats heeft wat meer ruimte en gelegenheid om te spelen dan de kinderen van Afke. Het kind mag ondeugend zijn, als het maar eerlijk blijft en iets voor anderen over heeft. Vader, maar vooral moeder en de liefde voor hen spelen een belangrijke rol in hun leven. Die liefde mag niet onstuimig geuit worden, maar moet beperkt blijven tot het iets voor elkaar over hebben. Dat Nienke van Hichtum met dit oorspronkelijke werk voor kinderen en jeugd vernieuwend bezig is geweest, mag blijken uit een paar aspecten van dit onderzoek. Zo'n aspect is de beschrijving van het type ‘lief-ondeugend’ kind, zoals die in de verschillende verhalen voorkomt; de auteur staat daarmee, vooral met Afke's Tiental, in de Nederlands-Friese kinder- en jeugdliteratuur vooraan. Tegenover al te onstuimige gevoelsuitingen uit de Romantiek zet zij de ingehouden, Friese wijze van uiten. Het feit, dat ze naast het vertellerspgrspectief veelvuldig vanuit het kind zelf verteltGa naar voetnoot6. en zo het kind en zijn zicht op de wereld serieus neemt, kan eveneens tot de vernieuwende aspecten gerekend worden, evenals de nadruk die gelegd wordt op het belang van het spel. Dat dit spel in tijden van armoede niet altijd mogelijk was, laat ze vooral in Afke's Tiental zien. Zo bracht Nienke van Hichtum zowel op het gebied van de Nederlandse als van de Friese kinder- en jeugdliteratuur vernieuwing, was ze een pionier met Afke's Tiental en liet ze mogelijkheden zien voor kinder- en jeugdliteratuur. Als in de dertiger jaren haar overige ‘Friese’ boeken verschijnen, heeft ze ondertussen gezelschap gekregen van andere vooraanstaande auteurs voor kinderen en jeugd.
De hier onderzochte boeken zijn:
|
|