| |
| |
| |
Tineke Steenmeijer-Wielenga
‘Courage’ en ‘pose’, een portret in woorden van Nynke van Hichtum
De feiten van een mensenleven zijn gemakkelijk weer te geven. Het vergt soms wat studie om de exacte gegevens te achterhalen, maar met de jaartallen als kapstok krijgt men genoeg houvast. Nynke van Hichtum werd in 1860 geboren in Nes, ze overleed in 1939 te Hilversum. Ze maakte in 1885 kennis met Pieter Jelles Troelstra met wie ze in 1888 trouwde. Ze kregen twee kinderen, een meisje in 1889 en een jongen in 1891. Het huwelijk werd in 1907 ontbonden. Troelstra hertrouwde binnen een maand met de huishoudster, Nynke ging met de kinderen in Utrecht wonen. Ze is bekend geworden als schrijfster van kinderboeken, waarvan Afke's Tiental het bekendste is. In verschillende plaatsen zijn straten naar haar genoemd, in Warga staat een beeldje van haar beroemdste hoofdpersonen en de jeugdliteratuurprijs van de Jan Campert-stichting draagt haar naam en bewaart zo de herinnering aan een talentvolle vrouw, die een belangrijke rol gespeeld heeft in de ontwikkeling van het Nederlandse kinderboek. Zulke feiten zeggen weinig over het werkelijke leven en ze vertellen ons nog minder over de persoonlijkheid en het karakter van de aldus beschrevene.
Bokma de Boer, Sjoukje M.D. Troelstra, foto: FLMD
Troelstra en zijn vrouw zijn beide boeiende mensen geweest, complexe figuren, maar daardoor juist fascinerend. Sjoukje Troelstra-Bokma de Boer heeft vaak in de schaduw van haar man, de bekende socialistische politicus, gestaan en het beeld, dat we van haar hebben is in belangrijke mate bepaald door wat hij in zijn Gedenkschriften heeft vastgelegd. Over zijn huwelijk en de scheiding waar dat op uitgelopen is, had Troelstra meer tekst en uitleg willen geven dan uiteindelijk gedrukt is. Vooral zijn kinderen hadden bezwaar tegen een al te persoonlijke verantwoording over dat deel van zijn leven. Daardoor is het beeld van de vrouw zoal niet vertekend, dan toch in elk geval onvolledig. Er zijn andere bronnen nodig om een gelijkend portret van haar te kunnen schilderen.
Gelukkig is er wel een en ander bewaard gebleven: allereerst natuurlijk haar boeken, vaak met een woord vooraf, brieven, handschriften, documenten, foto's, recensies, kran-te-artikelen, vraaggesprekken en tenslotte getuigenissen van mensen die haar gekend hebben. Van die laatsten is haar zoon Jelle Troelstra de belangrijkste. In zijn boek Mijn vader Pieter Jelles heeft hij ook veel over zijn moeder verteld.
Dat alles lezende en bestuderende om tot de kern van haar wezen te komen beginnen er twee woorden door mijn hoofd te spoken, die beide een kant van het karakter van Nynke van Hichtum aanduiden. Merkwaardigerwijs zijn dat twee Franse woorden: ‘courage’ en ‘pose’. ‘Courage’ is meer dan ‘moed’ of ‘lef’. Het is ook, wat in het Fries uitgedrukt wordt met ‘lyts mar krigel’, klein maar dapper. Het is je kop ervoor houden, je niet klein laten
| |
| |
krijgen, als het moeilijk wordt; werken tegen de klippen op. ‘Courage’ drukt iets uit van de heldhaftige en vaak eenzame strijd van Nynke van Hichtum.
‘Pose’ is een andere kant van haar karakter. Soms bekruipt mij het gevoel, dat ze niet helemaal ‘echt’ is, dat ze een rol speelt, een houding aanneemt, afhankelijk van de omstandigheden en het gezelschap, waarin ze verkeert. Onoprechtheid wil ik haar niet verwijten; dat is niet het goede woord. Ze gelooft oprecht in bepaalde perioden van haar leven de vrouw te zijn, die ze op dat moment meent te moeten zijn. Ze was idealistisch en heeft met overtuiging offers gebracht voor de zaak van de arbeiders. Ik twijfel geen moment aan de oprechtheid van haar bedoelingen, maar als ze in een brief aan Karl Kautsky over haar zoon, die er door zijn verblijf in een Landerziehungsheim zo gezond en bruin verbrand uitziet, schrijft, dat die - dan twaalfjarige jongen - haar herinnert aan ‘einem ehrlichen treuen Land-arbeiter, so wie wir sie in Friesland so viele haben’, dan krijg ik het gevoel, dat dat romantisch en niet ‘echt’ is. Ze draagt een clichébeeld van de arbeider in haar hart, maar ze denkt niet aan levende mensen, aan individuen. Haar arbeider is een abstractie. Is ze ooit geconfronteerd met de ellende in fabrieken? Weet ze wel iets van kinderarbeid, van beroepsziekten, van alcoholmisbruik, van verloedering? Is ze niet toch een mevrouw in een salon? Sjoukje is lang het jongste dochtertje van de liberale, vrijzinnige, sociaalvoelende dominee Bokma de Boer geweest. Later werd ze eerst de muze van de romantische Friese dichter Pieter Jelles, toen de vrouw van de socialist Troelstra en de bekende kinderboekenschrijfster Nynke van Hichtum. Wanneer is ze eigenlijk zichzelf geweest? Sjoukje Bokma de Boer? Wat is echt aan haar en wat hoorde bij het beeld, dat ze zelf geschapen had en waaraan ze moest beantwoorden? Neem haar geloof: in 1890 ondertekende ze de brief die haar man schreef aan de kerkeraad van de hervormde gemeente te Leeuwarden, waarin hij verklaarde, dat zijn vrouw en hij beiden uit de kerk traden.
Een hele stap voor een domineesdochter, maar het past in de opvatting van die tijd, dat de kerk onverenigbaar is met een socialistische levenshouding. In 1902 noemde ze zichzelf een ‘niet-gelovige’, maar in 1934 bekende ze haar vroegere dienstmeisje in een condoléancebrief, dat ze ‘sinds de dood van haar lieve moeder in 1905’ vast geloofde in een ‘wederzien hiernamaals’ en dat ze dankbaar was voor dat geloof. Dat is, op de persoonlijke toon van die brief afgaande, meer dan een gelegenheidspraatje. Is haar houding ten opzichte van religie afhankelijk van een niet te beredeneren innerlijke behoefte aan een godsgeloof? Gaat gevoel voor overtuiging in haar leven? ‘Pose’ is bij Nynke van Hichtum zowel inbeelding, als verbeelding, als beeeldende kracht. Met ‘courage’ en ‘pose’ kan ik twee kanten van haar wezen aanduiden. Als we haar levensloop nagaan, doemen die begrippen steeds weer op.
| |
Levensloop
Nynke van Hichtum is een pseudoniem. De vrouw die zich sinds haar debuut in 1887 verschool achter deze schrijfstersnaam, heette Sjoukje Maria Diderika Bokma de Boer. Ze werd geboren op 13 februari 1860 in de hervormde pastorie van Nes, een dorp in de Dongeradelen, tussen Dokkum en de Waddenkust. Haar vader, Albertus Minderts Bokma de Boer, was er in 1856 vanuit Langweer als predikant beroepen, terwijl hij zijn ambt begonnen was in Foudgum, het Friese dorpje, waar die andere uit Leeuwarden afkomstige dominee, François Haverschmidt, later zulke eenzame jaren in de pastorie heeft gesleten. Bokma de Boer stamde uit een bemiddelde Leeuwarder zakenfamilie. Zijn vader had een bloeiende cichoreifabriek. Sjoukjes moeder was Dieuwke Klaasesz. In haar doopsgezinde familie komen vooral notabelen voor: haar vader was notaris te Dokkum, later gemeentesecretaris in West-Dongeradeel, twee van haar broers waren lid van de Provinciale Staten van Friesland, de oudste van hen, later burgemeester van West-Dongeradeel, schreef veel in het Fries en publiceerde zijn werk in tijdschriften en in het Frysk Lieteboek. Een zuster van Sjoukjes moeder was getrouwd met een broer van haar vader. Beide ouders kwamen uit een groot gezin. Sjoukjes vader had acht broers en zusters, haar moeder zelfs elf. Sjoukje Maria Diderika kreeg de namen van haar moeders jongste zuster, die in 1855 op 25-jarige leeftijd overleden was.
Vóór haar waren er in het gezin Bokma de Boer vier meisjes geboren, waarvan er in 1860 nog drie in leven waren. In 1870 stierf Sjoukjes jongste zuster op 16-jarige leeftijd. Zo bleef ze als 10-jarig meisje in de pastorie achter met een vader van 53, een moeder van 42 en
| |
| |
zusters van 21 en 19 jaar. Ze was klein van stuk en niet erg sterk - ‘skrale mich’ riepen de dorpsjongens haar na - en ze werd - heel begrijpelijk - door haar ouders met extra zorgen omringd en een beetje verwend. Haar kostschoolvriendin Clara van Loon, met wie Sjoukje levenslang bevriend is gebleven, schreef daar later over: ‘Sjoukje was thuis het nakomertje, het kleintje en naar mij uit de verhalen bleek thuis een zeer gewichtig, ietwat gefêteerd persoontje.’ Clara had thuis verschillende plichten en huishoudelijke taken, maar als ze bij Sjoukje in Nes logeerde, werden de meisjes beschouwd als twee ‘spring in 't velden, die nog enkel voor hun plezier in 't leven waren.’ De vriendinnen voelden zich bij de wederzijdse families echt thuis, omdat bij beiden de leefwijze hoogst eenvoudig was, maar de gesprekken en de omgang zeer beschaafd. Dat zijn opnieuw Clara's woorden. Sjoukjes moeder, een wilskrachtige vrouw, maar met een zwak gestel, liet de opvoeding van de jongste graag aan de vader over, die het kind veel voorlas, sprookjes en verhalen vertelde, haar meenam op wandelingen door de grote pastorie tuin en haar van alles leerde. Sjoukje moet - ondanks het verdriet om de gestorven zusjes en de zorg om de zwakke gezondheid van haar moeder - een fijne jeugd gehad hebben. De pastorie, gebouwd in 1742, was een heerlijke ouderwetse woning met een opkamertje, een grote kelder en een enorme zolder, waar ze vast lekker heeft kunnen spelen. Het huis stond - en staat - aan de buitenkant van het dorp en had een prachtig vrij uitzicht over boerderijen, akkers en velden aan de ene kant en over een grote boomgaard, die destijds bij de pastorietuin hoorde, aan de andere kant. Ook de eeuwenoude dorpskerk zal tot Sjoukjes verbeelding gesproken hebben, vooral als haar vader er op de preekstoel stond. De zee en de dorpen Wierum, Peasens en Moddergat met hun vissershuisjes waren vlakbij. Sjoukje groeide misschien wat
te veel tussen ouderen op, maar ze had ook wel vriendinnetjes onder de dorpsjeugd. Anders dan haar zusters die in Langweer geboren waren, een wat deftiger dorp, sprak zij met de kinderen in Nes Fries. Ze is er ook wel geplaagd, vooral omdat ze anders gekleed ging dan de dorpsjeugd die voornamelijk in het zwart liep, terwijl de meisjes van dominee Bokma de Boer deftige witte schorten droegen. Het scheldwoord was ‘spoeken’, spoken. In verschillende verhalen van Nynke van Hichtum worden kinderen gepest en uitgescholden om hun afwijkende kleding. Daarin zit ongetwijfeld iets van haar eigen nare jeugdervaringen, maar over het algemeen heeft ze een fijne kindertijd gehad in een liefdevolle omgeving. Ze werd opgevoed met idealen van medemenselijkheid en het delen van je eigen rijkdom met anderen. Met haar moeder en haar oudere zusters bezocht ze - om hulp en troost te bieden - de arme vissershuishoudingen in Wierum en Moddergat, dorpen die ook bij de kerkelijke gemeente van haar vader hoorden. Toen in 1883 een groot deel van de vloot van Wierum bij een storm verging, is Bokma de Boer daar veel geld bij ingeschoten, dat via zijn zwager, notaris Klaasesz van Ternaard, geleend was aan de vissers voor hun huizen en schepen, maar ook na die ramp waren ze niet arm. Dat Sjoukje een bijzondere plaats innam in het dorp is ze zich altijd wel bewust geweest en ze speelde de rol die haar door de dorpsgemeenschap toebedacht werd, graag. Zo las ze in de grote pastoriekeuken de dienstboden voor en verzamelde ze al heel jong de kinderen uit het dorp om zich heen om te vertellen en dan vooral graag griezelige spookverhalen. Het bijgeloof, dat in die tijd in die streek nog veel invloed had, intrigeerde haar zeer. Dominee Bokma de Boer had het als moderne vrijzinnige dominee die het geloof in spoken, plaaggeesten en duivelbanners bestreed, niet gemakkelijk in zijn gemeente van boeren en behoudende vissers, bevolkingsgroepen die elkaar niet mochten en liever niets met elkaar
te maken wilden hebben. Nadat hij in 1882 met emeritaat was gegaan is Nes lang vacant gebleven en na hem hebben er alleen nog orthodoxe predikanten gestaan. Misschien moeten we daar een verklaring zoeken voor het feit, dat Sjoukje voor zover wij weten nooit terug is geweest in haar geboortedorp, terwijl ze er in gedachten nog vaak vertoefde.
| |
Schooltijd
De school die in Sjoukjes tijd nog openbaar was, is later ook naar de christelijke richting overgegaan. Het onderwijs dat ze er kreeg van een oude, enigszins eigenaardige vrijgezelle dorpsschoolmeester, was niet zo best. Haar vader probeerde daar wat aanvulling op te geven en in 1875 vertrok Sjoukje uit het veilige gezin naar een kostschool in Dokkum. Voor een beschrijving van die schooltijd laat ik Clara van Loon, die tegelijk met Sjoukje
| |
| |
aankwam, weer aan het woord: ‘Ik leerde haar kennen in augustus 1875 toen ik door mijn vader op school gebracht werd in Dokkum op “de Dag en Kostschool voor Jonge Dames” van mejuffrouw H. Tide man. Deze was met haar acht kostkippetjes in huis bij haar zuster en zwager ds M.W. Scheltema, de bekende predikant van de verenigde Remonstrantse en Doopsgezinde gemeente, nog meer bekend als de oprichter van de vereniging “Opvoeding der Weezen in het Huisgezin”. De familie Scheltema-Tideman was afkomstig uit Amsterdam, dus een echt “Hollandsche” familie zoals men dat noemde in tegenstelling met Friese dito. Behalve het Mulo-onderwijs dat wij er kregen hadden wij de kans een beetje behoorlijk Hollands te leren spreken. Behalve dominee, mevrouw en juffrouw Tideman, onze directrice, bestond het gezin nog uit hun vier kinderen, Ada, Betsy, Louise en Willem, van 16, 14, 12 en 10 jaar. De oudste zoon Bruno was medisch student in Leiden en Goos, de daaraanvolgende, leerling aan de rijks-hbs te Leeuwarden. Verder was er een 20-jarig nichtje Lucy Scheltema voor de huishouding, een Hollandse 28-jarige secondante, mejuffrouw Sacré uit Indië die ook Franse les gaf, verder de Duitse fräulein Hartmann “aus Wesel” en dan de acht kostmeisjes, meest Friezinnen met een enkele Groningse ertussen. Er waren behalve wij beiden nog twee Friese domineesdochters, twee zichtbaar gefortuneerde boerenmeisjes, de Groningse fabrikantendochter uit Veendam en een dochtertje van een blijkbaar Achterhoekse notaris, met zwaar Sneeks accent.’
Dominee Scheltema bracht zijn ideaal van de opvoeding van wezen in het huisgezin in zijn eigen huis in praktijk. In het grote woonhuis aan de Breedst raat in Dokkum woonden de kostschoolmeisjes bij het gezin Scheltema en het is voor Sjoukje Bokma de Boer goed geweest, dat ze nu eens een poosje niet meer de jongste was. De lessen werden gegeven in het oude koetshuis en de meisjes sliepen op de bovenverdieping waar kamertjes gemaakt waren, door schotten van elkaar gescheiden die met gordijnen konden worden afgesloten. Clara spreekt van mulo-onderwijs, ik denk dat wij de vakken en het niveau van de opleiding in Dokkum ongeveer mogen vergelijken met de latere mms: veel aandacht voor de moderne talen, veel literatuuronderwijs en ook een opleiding in de nuttige en fraaie handwerken. De dominee zal ongetwijfeld levensbeschou-welijke kwesties aan de orde gesteld hebben, er werd veel gewandeld en er werd ook toneel gespeeld. Sjoukje ontpopte zich niet alleen als een geboren vertelster die met haar griezelverhalen de hele meisjesclub in haar ban kon houden, maar ook als een talentvolle schrijfster van toneelstukjes. Een medeleerlinge noemde haar later ‘een intelligent, geestig type’. Aan Clara van Loon danken wij ook een beschrijving van het uiterlijk en van een aantal eigenschappen van Sjoukje Bokma de Boer: ‘Sjoukje was volgens algemeen oordeel een knap meisje, zij had mooie grote bruine ogen, donker krullend haar, een goed beloop van gezicht en een aardig lachende mond. Ik hield veel van haar maar haar gezicht had voor mij iets zenuwachtigs en onrustigs, ikzelf was erg kalm en nuchter, ook al hield ik even veel van een grapje als zij. Maar wij kibbelden ook vaak, zij was wat sentimenteel en kon zo - volgens mijn idee - idioot dwepen met helden en heldinnen uit boeken, dan trachtte ik uit reactie die wezens bespottelijk te maken. En daar zij haast voortdurend met iets of iemand dweepte, had ik vaak aanleiding om met de klompen op het ijs te komen
en te trachten haar te ontnuchteren. Maar zij was zo lief, zo goedaardig, zo vrolijk, dus die ruzietjes tussen ons duurden niet langer dan totdat zij weer gekalmeerd was’. Ergens anders noemt Clara Sjoukje romantisch en sentimenteel en vertelt ze, dat ze talloze romans verslond en dweepte met personen die ze amper kende. Op school aanbad ze de lerares Duits, die door Clara ‘ietwat glibberig’ wordt genoemd. Maar ze had ook belangstelling voor de andere sexe. Toen Clara de eerste dag vertelde, dat ze een toelatingsexamen had moeten doen voor een hoofdonderwijzer in aanwezigheid van een wethouder van Dokkum, vroeg ze meteen of dat die knappe jonge wethouder was geweest. Over het onderwijs in Dokkum vertelde de schrijfster in ‘Het Kind’ van 9 februari 1935 in een autobiografisch artikel naar aanleiding van haar 75e verjaardag: ‘Ook hier vond ik uitstekende jeugdlectuur en op school werden, bij het onderwijs in vreemde talen, de klassieken van elk land voorgelezen en besproken op een manier, die verdere kennismaking met deze soort lectuur aanmoedigde.’ En over haarvertrek van de kostschool: ‘Eindelijk was mijn schooltijd afgelopen. Ik zou de volgende dag naar huis teruggaan, toen mij de avond van te voren werd verzocht even in de studeerkamer van de dominee te komen. Ietwat
| |
| |
schoorvoetend betrad ik dit “Heilige der Heiligen” en doodverlegen werd ik, toen Ds. Scheltema mij vertelde, dat hij, door het lezen van mijn opstellen, tot de conclusie was gekomen, dat ik een geboren schrijfster was. Ernstig drukte hij mij op het hart, dit talent vooral niet te verwaaarlozen. Ik geloof niet, dat ik één woord heb geantwoord, zó verbijsterd was ik over deze onthulling! Ik kòn het niet geloven en geneerde mij zelfs, er tegen iemand over te spreken. Het heeft dan ook enige jaren geduurd, eer de aandrang om de pen op te vatten, zich bij mij openbaarde.’
| |
Verkering en huwelijk
Nadat ze op 19-jarige leeftijd de kostschool verlaten had, kwam ze weer thuis op de pastorie en sleet haar dagen, zoals de jonge dochteren van haar stand dat deden: ze hielp haar moeder in de huishouding en waarschijnlijk ook bij het werk dat de predikantsvrouw in de gemeente van haar man diende te doen. Haar jongste zuster Rensia was in 1877 getrouwd met de weduwnaar Willem Reilingh; ze heeft vast wel eens bij hen gelogeerd en verder heeft ze veel gelezen en gehandwerkt en gewacht op een geschikte partner: de prins op het witte paard. In 1882 ging vader Bokma de Boer met emeritaat en het gezin verhuisde toen naar Brummen, later naar Renkum. Van een Fries dienstmeisje dat meeging, weten we een en ander uit die jaren. De familie leefde bescheiden. Mevrouw was goed, maar wat stil. Ytsje, het dienstmeisje dat twee jaar jonger was dan de jongste dochter, werd goed behandeld, maar haar bestaan lag in het werk, ze hoorde in de keuken. Dominee was een beste man en Sjoukje ‘in gol famke’, een aardige meid. Op de oudste dochter, de rechtzinnige, altijd alleen gebleven Jette, was de dienstbode minder gesteld. Dat is eigenlijk alles wat we weten van Sjoukjes leven in die jaren. Veel later heeft Troelstra wel eens verklaard, dat ze een relatie gehad had met een vriend van hem, door wie ze ernstig teleurgesteld was. Dat zou voor Pieter Jelles een reden geweest zijn om het huwelijk door te zetten, ook al had Sjoukje zelf al in de verkeringstijd twijfel geuit over de vraag of zij met haar zwakke gezondheid wel geschikt was om te trouwen: zwakte, die zich toen vooral uitte in zenuwachtigheid.
Verlovingsfoto
Vast staat, dat Sjoukje in maart 1885 uitgenodigd was voor het Groningse studentenbal door haar vroegere dorpsgenoot Dirk Hartmans. Dominee Bokma de Boer had beide kinderen destijds in het voorjaar van 1860 in dezelfde dienst gedoopt en Dirk was na afloop door zijn ouders meegenomen naar de pastorie, waar de doopouders met elkaar koffie gingen drinken. Hij had toen zelfs in Sjoukjes wieg mogen slapen. De familie Hartmans behoorde tot de kennissenkring van Sjoukjes ouders en het was voor haar een diepe teleurstelling, toen de boerenzoon haar een paar dagen voor het feest in Groningen afschreef met de smoes, dat hij niet met een ‘Juffer’ uit durfde te gaan. Sjoukje logeerde al in de stad en haar baljurk was al genaaid. In een brief aan haar hartsvriendin schreef ze, dat ze er alsnog spijt van had, dat ze die Dirk destijds in haar wieg had laten slapen. Gelukkig doemde er een paar dagen later een andere pretendent op: ‘Piet Troel’, een juridisch student, afkomstig uit Leeuwarden. Hij zat onverwachts zonder meisje en liet Nynke door een wederzijdse kennis uitnodigen voor het studentenbal. Clara kende Pieter Troelstra wel: haar vader, Jacobus van Loon, was jarenlang lid van Provinciale Staten zoals Troelstra's vader, die evenals hij werkend lid was van het
| |
| |
‘Selskip foar Fryske taal- en skriftekennisse’. Clara's oudere broer Jan was zelfs Pieters patroon geworden bij het Groningsch Studenten Corps. Op de Leeuwarder hbs had Pieter een paar klassen lager gezeten; hij kwam toen wel bij Jan van Loon op diens kamer, maar hij werd door de ouders niet uitgenodigd voor gezellige avondjes of uitjes, waar ook de meisjes bij waren. Ik citeer Clara van Loon: ‘Ieder vond hem geestig, maar hij kwam bij niemand van onze kring aan huis. Met “kring” bedoel ik helemaal geen “stand” maar meer opvoeding, manieren, bescheidenheid enz., aan al die eigenschappen ontbrak het hem totaal, zodat “alle ouders” in onze kring van de conversatie van Troelstra niets moesten hebben.’ ‘Hij was een komediant, maakte reclame voor onbeleefdheid en was een grenzeloze ijdeltuit, waar hij iedereen aan opofferde. Een meisje uit onze omgeving zou hij nooit krijgen. Toch bleef hij altijd geestig.’ Dit ongunstige beeld, dat Sjoukjes vriendin geeft van de man die voor Nynke van Hichtum toch de enige in haar leven is geweest, komt vrijwel overeen met de beschrijving die Troelstra zelf in zijn ‘Gedenkschriften’ geeft van de brutale vlegel die hij in zijn studententijd is geweest. Hij sprak later altijd vol respect over zijn schoonouders bij wie hij een portie beschaving had opgedaan, waaraan het hem thuis in het moederloze gezin ontbroken had. Vooral van zijn schoonmoeder met haar bescheiden, maar wilskrachtige persoonlijkheid heeft hij veel gehouden. In zijn schoonvader waardeerde hij vooral, dat die hem nooit verweten had zijn dochter in zulke moeilijke levensomstandigheden te hebben gebracht. Sjoukje heeft zolang haar ouders leefden veel steun van hen ondervonden, ook later in Den Haag, toen Bokma de Boer en zijn vrouw bij hen in de buurt waren gaan wonen. De oude Troelstra heeft zijn zoon nooit vergeven dat die zijn hele welstand heeft opgeofferd aan
zijn idealen en daarmee het gespreide bed waar zijn vader voor gezorgd had, zo hooghartig heeft afgewezen. Pas aan het eind van het leven van Jelle Troelstra hebben vader en zoon zich verzoend en heeft Pieter Jelles beloofd het directeurschap van de Neerlandia op zich te nemen. Maar ik ben op de gebeurtenissen vooruit gelopen.
In de tijd voor het studentenbal van maart 1885 had Pieter Troelstra er ruig op los geleefd. Teleurgesteld dooreen meisje met wie hij het serieus meende, had hij zich een tijdlang overgegeven aan wijntje en trijntje en zijn studie verwaarloosd. Beseffend, dat het op die manier bergafwaarts met hem zou gaan, had hij besloten het roer om te gooien en op zoek te gaan naar een moreel hoogstaand meisje, dat hem zou steunen in zijn pogingen wat van het leven te maken. Verschillende vrienden hadden hem al gewezen op de jongste dochter van de vroegere Nesser dominee, een meisje dat en qua stand en qua literaire belangstelling goed bij hem zou passen. Toen hij door omstandigheden plotseling zonder partner zat, heeft hij de kans op een ongedwongen kennismaking aangegrepen.
Het moet van beide kanten wel haast liefde op het eerste gezicht geweest zijn: Sjoukje met haar dweperige, romantische karakter is ongetwijfeld verguld geweest met de aandacht van de populaire student, die als Fries dichter toen al een grote naam had en voor Pieter moet de deugdzame domineesdochter met haar liefde en talent voor de literatuur de vrouw geleken hebben die volmaakt beantwoordde aan het beeld van de ideale geliefde met wie hij het leven wilde delen, nu hij besloten had zich eindelijk eens degelijk aan zijn toekomst te gaan wijden. Hij zag die toekomst in de advocatuur en wilde zich vestigen in zijn geboortestad, zodat hij ook een rol in de Friese Beweging zou kunnen blijven spelen. Dat Sjoukje een Friezin was, vond hij belangrijk. Ook Troelstra verkeerde nog in zijn romantische periode, waarin hij ‘de oude Friese deugden’ verheerlijkte.
Of Sjoukjes ouders ingenomen waren met de aanstaande van hun jongste, weten we niet. Troelstra's vader vond de officiële verloving in mei 1885, toen ze elkaar amper twee maanden kenden, veel te overhaast, maar later was hij Sjoukje wel dankbaar voor de rustige ernst die ze in de losbol aangeboord had. Hij maakte nu serieus werk van zijn studie en promotie om zo gauw mogelijk te kunnen trouwen. Ondertussen werkte hij nog aan de uitgave van het Nij Frysk Lieteboek, dat in 1886 verscheen en aan de voorbereiding van zijn eigen Friese tijdschrift ‘For Hûs en Hiem’, waarvan in het voorjaar van 1888 het eerste nummer uitkwam.
Sjoukje was dolgelukkig, misschien ook omdat haar het lot van haar oudste zuster, die hard op weg was een oude vrijster te worden, bespaard bleef. Als Pieter het weekend in Gelderland kwam doorbrengen zong ze de hele dag en was, volgens het dienstmeisje Ytsje
| |
| |
‘út 'e skroeven’. ‘Bij het komen een zoen, bij het gaan een zoen en daar tussendoor wel een millioen’ was een van de dichterlijke uitingen waartoe haar verliefde hart haar inspireerde. Toch kende ze ook perioden van twijfel: ze was niet sterk, vooral haar zenuwgestel was snel geschokt. Zou ze het leven aan de zijde van een bruisende hartstochtelijke persoonlijkheid als Pieter Troelstra wel aan kunnen? Zou ze hem niet teleurstellen? Als ze daarover met haar verloofde sprak, wuifde die haar bezwaren weg. Ze trouwden niet alleen om het geluk te delen, maar ook om de moeilijkheden samen te overwinnen.
Achteraf heeft Troelstra erkend, dat Sjoukje wel gelijk had gehad met haar zorgen over hun gezamenlijke toekomst. Ze trouwden op 11 november 1888 en dat werd tijd ook: het eerste kind werd op 4 juli 1889 geboren. Ze kreeg naar goed-Friese gewoonte de naam Dieuwke naar haar moeders moeder. Het jonge gezin had zich gevestigd aan de Schrans te Huizum en als dienstbode was Hiltsje Feenstra uit Wergea bij hen in huis gekomen, een meisje uit een groot gezin, waar ze met veel liefde over sprak. Vooral de verhalen over moeder Harmke bleven Sjoukje Troelstra bij.
Het waren gelukkige jaren, die eerste van het huwelijk. Als Nynke van Hichtum had ze in 1887 haar debuut als schrijfster gemaakt met een bundeltje in het Fries bewerkte Duitse kunstsprookjes onder de titel Teltsjesyn skimerjoun. Pieter Jelles introduceerde haar in zijn blad als medewerkster voor de kinderrubriek en ze verzorgde ook de correspondentie die uit zijn hoofdredacteurschap van dat Friese familieblad voortkwam. Als kameraden en collega's in de literatuur werkten ze samen.
Helaas kwam er al gauw een einde aan die gelukkige periode. Het eigen tijdschrift was voor Troelstra iets, waar hij al jaren mee rondgelopen had. Nadat hij in 1881 It jonge Fryslân gepubliceerd had, stortte hij zich vol energie op de uitgave van het Nij Frysk Lieteboek. Oorspronkelijk had er een muziekkatern in de dichtbundel opgenomen zullen worden, maar toen dat niet gelukt was, verlegde hij zijn doel. Na de voltooiing van de liederenbundel zocht hij een nieuw podium voor zijn eigen literaire producten en die van zijn vrienden: dat werd begin 1888 het tijdschrift waarvoor hij al in zijn studentenjaren plannen had gemaakt en kopij had verzameld. De omstandigheden, waarin hij toen al snel kwam te verkeren, waren totaal anders dan die van de vrije student. Druk bezig met het opbouwen van zijn advocatenpraktijk, met de verantwoordelijkheid voor een vrouw, een kind en al gauw een tweede op komst, werd zijn blad een erfenis uit een eigenlijk afgesloten periode van zijn leven. Toen hij in diezelfde jaren gegrepen raakte door de opkomende arbeidersbeweging, waaraan hij zich met alle energie ging wijden, werd het blad een blok aan zijn been. Hij vulde het nog met stukken van vrienden en met gedichten die hij al in de verkeringstijd geschreven had, maar zijn nieuwe werk, getuigenissen van zijn nieuwe idealen, week zo sterk af van zijn vroegere romantische poëzie, dat hij zijn lezers van zich vervreemdde en na drie jaar zijn redacteurschap overdroeg. Voor Sjoukje betekende dat ook het einde van een literair creatieve periode. Het is heel opvallend hoe in haar oeuvre de jaren van scheppingskracht bepaald worden door haar levensomstandigheden. Van 1887 tot en met 1890 stond ze sterk onder de invloed van haar man en zijn werkzaamheid in de Friese literatuur stimuleerde haar ook zelf Fries werk te leveren.
| |
Problemen met de gezondheid
Na de geboorte van het tweede kind, in januari 1891 als eerste zoon traditiegetrouw Jelle genoemd naar de vader van zijn vader,, werd Sjoukje ernstig ziek. Wat dat precies geweest is weten wij niet, maar misschien zouden wij het nu een postnatale depressie noemen. Geestelijke spanningen uitten zich onder andere in hartklachten en het werd zo erg, dat ze opgenoemen moest worden in een Utrechts ziekenhuis. De behandelende geneesheer verklaarde tegenover een familielid, dat hij haar ongeneeslijk ziek achtte en Troelstra heeft toen ernstig overwogen zich helemaal uit de propaganda voor de socialistische beweging terug te trekken. Volgens de arts had dat geen zin, omdat Sjoukje zich inbeeldde dat het haar roeping was haar man te steunen in zijn werk voor de arbeidersklasse, ja zelfs, dat zij de ware bezielende kracht daarachter was. Naar het inzicht van de specialist zou zij het alleen nog maar moeilijker krijgen als haar man om wille van haar zijn idealen zou verloochenen. Ze hadden immers ook samen voor dit nieuwe leven gekozen? Troelstra heeft toen met zijn schoonouders een ernstig gesprek gehad, waarbij er afspraken gemaakt zijn over hoe man en vrouw verder samen zouden leven.
| |
| |
Daarna is Sjoukje weer teruggekeerd naar Friesland, waar haar man ondertussen uit financiële nood een veel kleiner huis betrokken had.
Men heeft haar later wel verweten, dat ze een sterke geldingsdrang had en een uitgesproken behoefte om te laten zien dat ze zelf iets kon presteren. Ik ben geen psycholoog, maar dat lijkt mij een logische reactie op een dergelijke behandeling. Ze werd wel erg afhankelijk gemaakt van wat de dokter, haar man en haar vader voor haar bedisseld hadden. Ze kreeg de rol van eeuwige patiënte opgelegd, een vrouw met wie haar man altijd rekening moest houden en die hij niet meer als een echte wederhelft kon beschouwen. Iemand met een zwakkere persoonlijkheid had zich dat misschien laten aanleunen, haar heeft het ondanks het verdriet dat ze ervan gehad heeft toch ook sterker gemaakt en ze heeft zich ondanks haar zwakke gezondheid met al haar kracht willen wijden aan de taak die haar overgebleven was: de zorg voor de opvoeding van haar kinderen. Daarnaast heeft ze gevochten voor haar recht op eigen werk, voor het ontwikkelen van haar schrijftalent, maar ook dat heeft ze grotendeels aangewend om de positie van het gezin te verbeteren.
Voor Troelstra was de situatie in Friesland onhoudbaar geworden. Hij moest bedanken voor de post van inspecteur die hij bij de door zijn vader opgerichte verzekeringsmaatschappij had gehad. De betalende cliënten begonnen zijn praktijk te mijden naarmate zijn reputatie als advocaat van de armen groter werd. Hij besloot zich in Holland te vestigen en te proberen als propagandist en journalist een boterham te verdienen.
Het gezin verhuisde in 1893 naar Nieuweramstel, later naar Utrecht. Ze hadden het arm en het was een uitkomst dat Sjoukje af en toe wat kon verdienen met bijdragen aan tijdschriften en kranten en later ook met het schrijven van kinderboeken. Ze richtte zich toen noodgedwongen op de Hollandse markt en ging in het Nederlands publiceren. Vanaf 1896 schreef ze geregeld voor ‘Ons Blaadje’ van Nellie van Kol. Ze nam haar taak als opvoedster heel ernstig en bleef zolang de kinderen nog niet naar school gingen vrijwel altijd thuis.
Het leven van Troelstra speelde zich voornamelijk buitenshuis af. Tot hij in 1897 voor de SDAP, de partij die hij in 1894 had helpen oprichten, in de Tweede Kamer gekozen werd, was het met het gezinsinkomen slecht gesteld. Later was dat niet veel beter omdat een groot deel van de vergoeding in de partijkas gestort werd.
Het gezin Troelstra
Haar eerste oorspronkelijke boeken schreef Nynke van Hichtum in de laatste jaren voor de eeuwwisseling. Het waren de Eskimo- en Kafferverhalen, die zij baseerde op grondige studie van de culturen van die vreemde volkeren. Haar eigen kinderen hoorden graag vertellen over verre landen en mensen met andere gewoonten, maar toen de voorraad verhalen die zij vroeger van haar vader gehoord had, uitgeput was en ze op bibliotheekboeken terug moest grijpen, ontdekte ze dat er geweldig veel onzin geschreven werd. Om haar eigen en andere kinderen een eerlijker beeld te kunnen geven haalde ze uit de Utrechtse universiteitsbibliotheek studiemateriaal en ze kreeg er zoveel plezier in de gegevens uit reisbeschrijvingen, zendelingenverhalen en studies van de folklore te bewerken tot leesbare kinderboeken, dat ze het plan opvatte om na de Eskimo- en Kafferverhalen over de Australische inboorlingen te gaan schrijven. Door de problemen in haar persoonlijke leven
| |
| |
is ze daar niet aan toe gekomen, maar uit correspondentie weten we, dat ze zelfs het ambitieuze plan heeft gehad een wereldwijde cultuurgeschiedenis in afleveringen voor de jeugd te schrijven en daarna een reeks over de wereldgeschiedenis.
‘Das wäre mal eine social-demokratische Arbeit, ohne dass man den Kindern Dogmen einprägte, nichtwahr?’, schreef ze in 1901 aan Kautsky. In 1900 werd Troelstra benoemd tot hoofdredacteur van Het Volk. Om zowel zijn werk in de kamer in Den Haag, als dat op de redactie in Amsterdam goed te kunnen doen, verhuisde hij met zijn gezin naar Haarlem.
| |
‘Afke's Tiental’
In datzelfde jaar moest de politicus een maand gevangenisstraf uitzitten, die hij zichzelf op de hals gehaald had door met een belediging van de rechterlijke macht te proberen de Hogerhuiszaak heropend te krijgen. Nynke van Hichtum kreeg van verschillende vrienden een uitnodiging om in die weken bij hen te komen logeren, maar ze wilde niet voor haar plezier uitgaan, terwijl haar man opgesloten zat. Liever wilde ze proberen die tijd goed te gebruiken voor haar schrijfwerk om zo wat te verdienen om hem na afloop op een reisje te kunnen tracteren.
In die maand stortte ze zich op het schrijven van het verhaal, waar ze al heel lang mee rond gelopen had. ‘Aus einem Guss’ kwam het boek, dat in haar hart en hoofd gedurende de jaren van haar moederschap vorm had gekregen op papier: Afke's Tiental. Ze schreef de verhalen van haar eerste dienstmeisje over haar moeder, over haar broertjes en zusjes, over de armoede en de gezellige geborgenheid die moeder Afke haar kroost desondanks wist te geven, eigenlijk voor zichzelf op, als een troostrijke therapie voor haar eigen gevoelens van onmacht en toen het boek af was, durfde ze het nauwelijks over te lezen. Nellie van Kol en Jan Ligthart aan wie ze het toch liet zien waren echter enthousiast en drongen erop aan het op te sturen naar de uitgeverij Wolters voor de Geïllustreerde Bibliotheek voor Jongens en meisjes, waar ze nota bene zelf redacteur van was.
Cornelis Jetses kreeg de opdracht tekeningen te maken en in 1903 verscheen Afke's Tiental. In dit herdenkingsjaar is bij Kluitman de 50e druk verschenen. Het succes van het boek heeft de schrijfster echt goed gedaan.
gipsmodel byld Afke's Tiental, foto: Sjoerd Andringa
Behalve over de gunstige recensies verheugde ze zich ook over de talloze brieven van arbeiders die ze kreeg en die haar schreven, dat ze door het boek begrepen hadden wat hun moeder voor hen betekend had. Fijntjes voegde Sjoukje Troelstra in een brief waarin ze daarover schrijft aan Karl Kautsky de opmerking toe, dat ze hoopte dat die mannen nu ook wat meer oog zouden krijgen voor de taak waar hun vrouwen voor gesteld werden. Nynke van Hichtum is geen ‘suffragette’ geweest. Ze werkte wel mee aan de meningsvorming over de rechten van de vrouw, o.a. door kranteartikelen en verder had zij met haar eigen werk een voorbeeldfunctie.
| |
Huwelijksproblemen en scheiding
1903 was verder een heel moeilijk jaar. Bij de spoorwegstaking leed Troelstra veel prestigeverlies en Sjoukjes gezondheid werd zo zwak, dat de dokters bepaalden dat de kinderen uit huis geplaatst moesten worden, omdat ze de zorg voor hun opvoeding niet langer aankon. Sjoukje en haar man gaan dan heel eenvoudig
| |
| |
wonen in Scheveningen, op kamers bij bevriende partijgenoten. Dochter Dieuwke blijft bij Troelstra's secretaris in huis om in Haarlem haar opleiding af te maken en zoon Jelle wordt door zijn vader naar een Duitse kostschool, een zogenaamd Landerziehungsheim gebracht. Die school was duur, maar vooral moeder Sjoukje had hoge verwachtingen van het moderne onderwijs dat er gegeven werd. In de correspondentie met haar uitgever van Dishoeck komt meer dan eens ter sprake, dat ze behoefte heeft aan een vaste bron van inkomsten om Jelles opleiding te kunnen bekostigen.
De nieuwe manier van samenleven beviel het gezin goed. Sjoukje en Pieter misten de kinderen erg, maar ze kwamen wel tot rust en door druk briefverkeer hielden ze een goed contact met Dieuwke en Jelle. Sjoukje ging zelfs zo ver te verklaren, dat ze een nog inniger band kreeg met haar zoon, omdat de dagelijkse kleine ergernissen weggenomen waren nu hij door anderen werd opgevoed en de geremdheid bij het uiten van gevoelens, een handicap die Sjoukje aan haar Friese karakter toeschreef, in brieven overwonnen werd.
De idylle mocht niet lang duren: slag na slag trof de familie: in 1904 overleed de oude dominee Bokma de Boer, een jaar later zijn vrouw en in 1906 Troelstra senior. Vooral het wegvallen van haar ouders heeft Sjoukje moeilijk kunnen verwerken. Het leek wel, of haar man haar nog meer verwijten maakte, nu de matigende invloed van haar natuurlijke beschermers was weggevallen. Financieel kregen ze het door de erfenissen een stuk beter, maar dat betekende ook, dat ze weer een groot huis kochten en opnieuw een eigen huishouding moesten opzetten.
Te zeer geschokt door de dood van haar moeder kon Sjoukje die drukte niet aan. Zij werd door haar dokteres, Frau Fischer-Duckelmann, meegenomen naar Duitsland voor een lange kuur, waarbij versterking van het zenuwgestel door verschillende trainingen voorop stond. Aan zijn zuster schreef Pieter Jelles, dat hij er zich op verheugde haar na haar genezing weer op te halen en thuis te brengen, waar intussen de hele verhuizing geregeld was door de nieuwe hulp in de huishouding met wie Sjoukje en hij beide erg ingenomen waren. Daarna ging het ook weer een tijd goed, totdat Sjoukje weer ziek werd en naar haar dokteres in Duitsland af moest reizen om te proberen opnieuw herstel van krachten te vinden. In de ellendige tijd na het overlijden van haar moeder had ze haar man al eens voorgesteld te scheiden, omdat ze hem niet langer tot last wilde zijn als ze dan toch niets meer voor hem kon betekenen. Pieter had haar toen bezworen dat hij zonder haar nog minder opgewassen zou zijn tegen de de strijd die zijn roeping was, dat hij natuurlijk leed onder haar zwakheid, maar dat hij er niet aan dacht te scheiden.
In 1907 schreef hij haar echter, dat er een nieuwe liefde in zijn hart was opgebloeid. Om wille van vrouw en kinderen wilde hij wel proberen daar tegen te vechten, maar Sjoukje wenste dat offer niet. Na lange, verdrietige gesprekken besloten ze te scheiden. De kinderen mochten kiezen bij wie ze wilden wonen - ze kozen beide hun moeder -, maar die wilde beslist dat ook hun vader nog een rol in hun opvoeding zou spelen. Dat alles werd in juli 1907 beslist tijdens Sjoukjes verblijf in Duitsland. Het huwelijk werd officieel ontbonden op 27 december; op 15 januari 1908 trouwde Troelstra met Sjoukje Oosterbaan, de hulp in de huishouding, van wie hij de aandacht en verzorging kreeg waar hij zoveel behoefte aan had en die zijn eerste vrouw hem niet had kunnen geven.
| |
Een nieuw leven
Tragisch en vernederend voor Sjoukje Bokma de Boer. Haar trots was gevoelig gekwetst, vooral doordat Troelstra zich nog voor de officiële scheiding al in het openbaar vertoonde met zijn nieuwe vrouw. Zoon Jelle, met wie ze haar hele verdere leven een uitzonderlijk goede band heeft gehad, beschouwde de scheiding ook als het grote verdriet in het leven van zijn moeder, maar toch geloof ik dat je, als je achteraf probeert de kwestie objectief te beoordelen, moet constateren dat de scheiding ook voor Nynke van Hichtum goed is geweest. Bevrijd van gevoelens van onmacht, omdat ze haar man niet kon bieden waaraan hij het meeste behoefte had: warmte, geborgenheid en verzorging, bevrijd van verwijten van zijn kant, heeft ze kans gezien met haar kinderen een nieuw bestaan op te bouwen, een bestaan waarin ruimte was voor haar schrijverschap. Ook Troelstra viel de verandering in haar gesteldheid op toen hij haar kort na de scheiding nog eens opzocht in haar eigen huis en zag, hoe vief en bedrijvig ze daar bezig was. Niet dat ze het gemakkelijk gehad heeft. Ze
| |
| |
heeft verschrikkelijk hard moeten werken, maar het moet haar voldoening gegeven hebben dat haar boeken gewaardeerd werden en dat ze steeds meer erkend werd als autoriteit op het gebied van de kinderliteratuur. Tot 1930 kwam ze nauwelijks meer met oorspronkelijk werk. Was haar zelfvertrouwen te ernstig geschokt of ging haar belangstelling in die jaren meer uit naar sprookjesbewerkingen en had ze haar handen vol aan het uitvoeren van de opdrachten die ze van verschillende uitgevers kreeg? Om financiële redenen kan ze de voorkeur gegeven hebben aan dat werk boven het creatieve schrijverschap.
Haar fantasie was niet echt groot. Ook haar oorspronkelijke werk is, als wij dat nagaan, eigenlijk altijd gebaseerd op werkelijke gebeurtenissen. In Afke's Tiental op het leven van het gezin Feenstra uit Wergea, in Jelle van Sipke Froukjes en Schimmels voor de koets op de levensgeschiedenissen van jongens die de schrijfster nog uit haar geboortedorp kende en in Drie van de oude plaats op de herinneringen van een oude vrouw, de moeder van de hoofdpersoon Aike.
Die later ‘Friese’ boeken schreef Nynke van Hichtum in de dertiger jaren, toen ze in Hilversum woonde, waar ook haar zoon Jelle zich met zijn vrouw en stiefdochter gevestigd had. Ze had toen weer de innerlijke rust gevonden om zich met zichzelf en haar eigen herinneringen bezig te houden. Tussen de scheiding en die Hilversumse tijd liggen jaren waarin ze veel verhuisd is en soms haast het leven van een zwerfster leidde. Ze woonde eerst met de kinderen in Utrecht, verhuisde naar Bunnik, waar haar dochter trouwde met een kunstenaar, vestigde zich in 1914 opnieuw in Haarlem en vormde toen met Jelle, de inmiddels weer gescheiden Dieuwke en haar eerste kleinkind opnieuw een gezin. Nadat Dieuwke opnieuw getrouwd was en in het buitenland was gaan wonen, heeft ze gereisd, waarschijnlijk meestal samen met haar zoon, die als kunstschilder werkte op Corsica, in Frankrijk en Zwitserland, maar ook in het kunstenaarsdorp Bergen en in het Gooi.
Het stemt verdrietig in brieven aan haar uitgever uit de twintiger jaren te lezen, dat ze om studiemateriaal vraagt voor haar sprookjesbewerkingen maar geen adres kan noemen, waar die boeken in de volgende weken heen gestuurd kunnen worden. Een vast thuis had ze in die jaren niet: misschien ging ze wel een tijdje naar haar zuster in Bennekom, of logeren bij bevriende partijgenoten in Scheveningen, of misschien vond ze een goedkope pensionkamer in Bergen.
Toen haar man in 1925 met een grootse huldiging afscheid nam van de politiek was zij daar niet bij. Toen hij overleed in 1930, moest ze van vrienden horen hoe indrukwekkend de begrafenis geweest was. De laatste jaren kwam ze de deur niet meer uit, maar ze ontving veel vrienden, oude, maar ook veel jongere. Ze correspondeerde en ze schreef. Voor een deel waren haar geldzorgen opgelost door de uitkering die Troelstra voor haar geregeld had bij de Neerlandia, maar ze bleef ook werken om anderen nog eens iets toe te kunnen stoppen. Haar zoon was kunstschilder, haar dochter was met een kunstenaar getrouwd en in de dertiger jaren hadden die het niet breed. Tot het laatste toe leefde ze met de kinderen en kleinkinderen mee en probeerde ze hun zorgen te verlichten.
Ze dacht veel aan vroeger en was vast van plan haar jeugdherinneringen in een laatste boek vast te leggen, nadat ze al bij wijze van afscheidsgeschenk aan ‘it heitelân’ De jonge priiskeatser in het Fries geschreven had. Dat is er niet meer van gekomen. Ze overleed op 9 januari 1939 in aanwezigheid van haar zoon.
| |
Besluit
Samenvattend moet ik u zeggen, dat ik Nynke van Hichtum een bewonderenswaardige vrouw vind, een boeiende persoonlijkheid wier leven voor een deel bepaald is door afkomst en omstandigheden, maar die aan de andere kant juist geworden is, die ze is geworden door zich daaraan te ontworstelen.
‘Courage’ spreekt uit de fermheid in haar optreden tegenover uitgevers, haar waardige houding tegenover de lasteraars van haar man na de scheiding, de durf om gevestigde reputaties aan te vallen in haar kritieken, het doorzettingsvermogen om ondanks haar zwakke lichaam zoveel werk klaar te krijgen, zo'n indrukwekkend oeuvre op te bouwen. Het moet een grote zelfoverwinning geweest zijn om in een brief van 1926 aan haar man te erkennen, dat haar opvolgster hem verzorgd had zoals ze het zelf niet had gekimd. Dat getuigt van levenswijsheid en ziele grootheid. Er zit iets heldhaftigs in haar houding. Levenslang was ze het meisje dat voor ‘skrale mich’ was uitgescholden en dat moest bewijzen dat ze er toch best mocht zijn. Dat lukt
| |
| |
haar. Haar ambitieusheid wint het van de verlegenheid.
uit: Afke's Tiental, 1903, illustratie: C Jetses
En toch is haar uitstraling niet helemaal natuurlijk. Er zit geposeerdheid in. Ze geloofde een houding te moeten aannemen en vervolgens geloofde ze, bewust of onbewust, in die houding. Wat is ze lang jong, kinderlijk, afhankelijk. Wat reageert ze op haar 25e nog bakvisachtig als ze een uitnodiging voor een feest krijgt; wat is ze aan de andere kant vroeg oud! Hoeveel pose zit er in ondertekening van haar brieven met ‘jins âlde Nynke’? Waarom laat ze zich in Hilversum door de jonge AJG-ers ‘mem’ noemen? Wat is er waar van het verhaal dat ze een pseudoniem moest gebruiken omdat de naam Troelstra een te slechte klank had bij de uitgevers? Als haar dat van pas komt, koketteert ze ook met die naam. Ze heeft soms een handige, vrouwelijke manier om anderen voor zich te laten werken. En die prachtige, ontroerende scheidingsbrief? Hoeveel spontaan gevoel zit daarin en hoeveel is theater, gekunsteldheid, conventie? Het is met moderne ogen heel moeilijk te bezien.
De inbeelding, waaraan ze volgens haar arts als jonge vrouw al ongeneeslijk leed, heeft ze niet overwonnen, maar ze heeft kans gezien er een positieve wending aan te geven. Ze werd de zelfstandige werkende vrouw, ze werd de autoriteit op het gebied van de kinderliteratuur, ze werd de moeder die altijd voor haar kinderen klaar stond. Als dat rollen geweest zijn die ze naar haar eigen gevoel moest spelen, dan heeft ze die overtuigend over het voetlicht gebracht. Niet alleen zij geloofde erin, ook generaties liefhebbers van haar werk. Dat is een grote verdienste.
| |
Gebruikte bronnen:
Brieven, handschriften en documenten uit het bezit van het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum te Leeuwarden, het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam en het Ryks Argyf yn Fryslân te Leeuwarden. |
| |
Voor verdere literatuuropgave zie:
S. van der Weg en J. van der Weg-Laverman, Hûndert jier Nynke fan Hichtum. Grou, 1989. |
| |
Recente publikaties van de schijfster:
(met dr. JJ. Kalma) ‘Sjoukje M.D. Bokma de Boer’. In: Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland. Deel 3. Amsterdam, 1988. |
‘Het leeven is wel eens wat te moeielijk...’. In: de Strikel 1989, 2. pp. 3-8. |
(met Jant van der Weg- Lave rnian) ‘Lezen over Nynke van Hichtum’. Den Haag, 1989. |
‘Koarte skets fan it libben fan Nynke fan Hichtum’ en ‘De brieven fan Nynke fan Hichtum’. In: Trotwaer 1989 1/2, pp. 5-6 en 7-28. |
‘Nynke van Hichtum 1860-1939’. In: Documentatieblad Kinder- en jeugdliteratuur, 3e jaargang, nr. 9, pp. 33-39. |
|
|