Bzzlletin. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Peter van den Hoven
| |
SeismografischIk ben zestien jaar en ik heb mezelf zo vaak in de spiegel bekeken, dat ik met mijn ogen dicht kan vertellen hoe ik eruit zie: zo gewoon als het maar kan. Ik heb haarkleurig haar, een neusvormige neus, bijpassende ogen en een mond, die op een mond lijkt. Aldus Femke op de eerste pagina van haar op 14 augustus begonnen dagboek. En hoewel ze vaak voor de spiegel staat om, met eenzelfde ironisch-relativerende blik, de steeds terugkerende en voor veel ongemak zorgende pukkel te behandelen, is het niet haar uiterlijk dat haar plotseling, twee weken na haar verjaardag, zo door elkaar schokt dat ze er over móet schrijven. Nee, de aanleiding voor het beginnen van een dagboek komt van buitenaf; een dubbele schok in tweeërlei vorm die haar identiteit seismografisch ondermijnt en een ongehoorde uitslag laat zien op haar individuele schaal van Richter. | |
[pagina 65]
| |
In een paar pagina's beschrijft ze, in stukken en brokken, wat er aan de hand is. Femke woont bij haar grootmoeder Omastien en heeft een moeilijke verhouding met Ida, haar moeder. Tussen hen bestaat een gereserveerdheid die grotendeels is terug te voeren op het feit dat Femke haar vader nooit heeft gekend. Hij pleegde, voor Femkes geboorte, zelfmoord. Ida, toen een jaar ouder dan Femke nu is en ongetrouwd, liet de opvoeding van haar dochtertje over aan haar moeder en vertrok naar een van de Waddeneilanden. Ze is daar inmiddels getrouwd met Menno, drijft samen met hem een hotel, en Femke brengt vaak de vakantie bij haar op het eiland door. (‘Ida is mijn hotel, dacht ik ineens. Omastien is mijn huis.’) Femke is net terug van een zomervakantie en is er vol van dat Ida, na zestien jaar, opnieuw zwanger is. Dat ze na zo lange tijd een broertje of zusje krijgt vindt ze buitengewoon spannend en het brengt haar terug naar de tijd dat ze zelf werd verwacht. Toch is Ida's zwangerschap niet de schok die haar doet wankelen, maar werkt wel als waarschuwing, als voorbode. De echte klap krijgt Femke als ze hoort dat haar opa van vaders kant, van wiens bestaan ze niet op de hoogte was, contact met haar heeft opgenomen. Het is Omastien die haar dat vertelt. Alsof ze een emmer met koud water over mijn hoofd leeggooide, zo schrok ik daarvan. Het zette mijn hele wereld op zijn kop. Net als bij een kleuter die erachter komt dat Sinterklaas niet bestaat. Dat gevoel. Femke doopt hem Opatwee en ze wil weten wie hij is, waarom hij zich zestien jaar verborgen heeft gehouden en wat hij haar kan vertellen van haar vader van wie ze zelfs nooit een foto heeft gezien. Het is het begin van een zoektocht naar de oorsprong van haar eigen ik, naar de wortels van haar bestaan. Daarnaast gebeurt er nog iets dat haar stevig aangrijpt en in verwarring brengt. Ze begrijpt ineens, omdat de signalen elkaar versterken en een bepaald patroon onthullen, dat het opvallende gedrag van Anneke, met wie ze al jarenlang bevriend is, te maken heeft met een ziekte die de dreigende naam anorexia nervosa heeft. Vooral omdat Anneke steeds sneller achteruit gaat, haar omgeving er geen raad mee weet en ze zelf haar situatie volkomen lijdzaam ondergaat, zo erg dat ze in het ziekenhuis belandt, voelt Femke zich uitgedaagd: ze kan niet werkloos toezien maar beseft ook dat ze machteloos is als iemand niet wil. Deze confrontatie met Anneke die, zoals vroeger haar vader beseft Femke, de wil om te leven heeft verloren, roept eveneens veel vragen op.
Akky van der Veer
Haar geordende leventje is plotseling doorbroken en in eerste instantie verzet ze zich: Ik hou niet van Opatweeën die uit de lucht komen vallen en van Annekes die ziek worden. Ik hou van gewoon. Maar ze zal zich niet aan de realiteit kunnen onttrekken. En zo raken twee uitersten elkaar: geboorte en dood, twee raadselachtige maar fascinerende scheidslijnen met de eeuwigheid doemen op en tekenen aarzelend de contouren van een bewust hedendaags bestaan. De overzichtelijkheid van het beschermde kinderleven is in twee | |
[pagina 66]
| |
klappen verdwenen en wat er voor in de plaats komt is onduidelijkheid, onbegrip, nieuwe gevoelens. Femkes gedrag aarzelt ineens tussen verlamming en vitalisme en dat versterkt de behoefte aan controle en bestuurbaarheid. Pen en papier, zo merkt ze, kunnen daarbij helpen. De confrontatie, vlak achter elkaar, met het bestaan van Opatwee en de ziekte van Anneke, maken haar relaties met andere mensen in haar onmiddellijke omgeving minder vanzelfsprekend. Femke ervaart dat wil je iets van mensen begrijpen je achter hun façades moet leren kijken en je de vraag moet stellen wat de omstandigheden zijn, die hen gemaakt hebben tot wie ze zijn. Omastien is voor Femke steeds een, zoals ze zelf zegt, middeleeuws bolwerk geweest, iemand die er altijd is geweest en die er ook altijd zal zijn, ouderwets, degelijk, vertrouwd. Maar Omastien is ook al zestig, steeds vaker moe en maakt zich zorgen over Femke en de drie kostgangers die ze na de dood van Opa Jelle - die tijdens het schaatsen door het ijs zakte en verdronk - in huis heeft gehaald. Femke bewondert de wijze waarop ze met beide benen op de grond staat: onwankelbaar en standvastig. Maar de geruststellende gedachte van vroeger, dat Omastien er altijd zal zijn, wordt ondermijnd door de registratie van verandering en verval. Femke ziet bijvoorbeeld dat haar enkels opgezet en dik zijn en dat het vlees over de randen van haar pantoffels heen puilt. Het is Omastien die Femkes aanvankelijke afkeer van de inwonende Johannes nuanceert en haar begrip bijbrengt voor mensen met een afwijkend gedrag, omdat daar vaak een hele wereld achter schuilgaat. Johannes, halverwege de zestig, is een goedaardige Jesusfreak, die bijbels naar zieke mensen brengt en ‘Jesus leeft’ op de muren in de stad kalkt tot de politie hem snapt en oppakt. 's Nachts loopt hij vaak lang heen en weer op de zolder, ‘als een beest achter de tralies’, en van Omastien hoort Femke dat hij in de oorlog in een kamp heeft gezeten en daar wat aan over heeft gehouden. Omastiens ouderdom en Johannes' excentrieke gedrag, met de herhaaldelijke nadruk op hemel en hel, zaligheid en verdoemenis, stemt haar tot nadenken over wat er na de dood gebeurt, wat eeuwigheid is, hoe een ziel er uitziet. Ze heeft zo haar twijfels en gelooft in ieder geval niet in de concrete, veroordelende God van Johannes. Haar godsbegrip, voor zover ze dat kan beoordelen bij zichzelf, is meer abstract, en wordt bepaald door een overheersend gevoel dat meer met leven te maken heeft dan met dood. Ze leert door Johannes' zweetvoeten en bijbels heen te kijken naar iemand die nog steeds moet bewijzen dat hij bestaat omdat voor hem de oorlog nog niet is afgelopen. Theo is de tweede kostganger, een stille, wat gesloten man van middelbare leeftijd, die lijdt onder een mislukt huwelijk. Hij is violist in het Frysk Orkest en gaat helemaal op in zijn muziek. Femke krijgt moeilijk contact met hem, maar voelt aan waar zijn fascinatie door gevoed wordt, en hoewel haar belangstelling meer uitgaat naar Bruce Springsteen en Dire Straks, gaat ze, met Opatwee, naar een klassiek concert en verwondert zich, met haar sterk en beeldend waarnemingsvermogen, over die ‘sierlijke tropenvogels’ zoals ze Theo's handen noemt. Ze vindt hem aardig en is blij voor hem als zijn in Frankrijk levende vrouw eindelijk van hem wil scheiden. Theo's sombere en teruggetrokken gedrag verandert er door en hij krijgt, ziet Femke, meer allure, meer zwier. En dan is er nog Sanne, twee jaar ouder dan Femke en leerling van de Middelbare Tuinbouwschool. Hij is bij Omastien komen wonen nadat zijn ouders door stadsuitbreiding hun boerderij uit moesten en naar Texas zijn geëmigreerd om daar opnieuw te beginnen. Sanne wilde niet mee, hij wil liever, zoals hij zegt, een vrije vogel blijven met zijn brommer als grootste belangstelling. Maar wat als hij zijn opleiding achter de rug heeft? Hoe liggen zijn kansen hier? Femke beseft dat ze hem toch aan het verre Texas kan verliezen en die wetenschap dwingt haar na te denken over haar gevoelens voor hem. Of is ze toch verliefd op Rens, de zoon van de schoolconciërge die haar al jaren achterna loopt? Wat is trouwens het verschil tussen vriendschap, verliefdheid en liefde? Hoe merk je zulke gevoelens bij jezelf en de ander en hoe moet je die beoordelen? | |
ProbleemboekenBovenstaande grove synopsis van Femkes crisis doet niet alleen het genuanceerde verhaal van Akky van der Veer absoluut geen recht, het zou ook aanleiding kunnen zijn voor een volstrekt verkeerde conclusie, namelijk dat Zwart op wit thuishoort in de lange rij zoge- | |
[pagina 67]
| |
naamde probleemboeken die zo'n tien, vijftien jaar geleden, onder druk van de toen heersende overdaad aan maatschappelijk realisme in jeugdboeken, gemeengoed werden. Weliswaar is vanaf ongeveer 1980 de overdreven nadruk op maatschappij-kritische thematieken naar de achtergrond gedrongen ten gunste van een - soms even overdreven en dóórslaande - literatuur waarin meer aandacht is voor de rol van de fantasie, maar het is zeker niet zo - gelukkig, ben ik geneigd te zeggen - dat daarmee de positieve aspecten van de probleemboeken-periode verdwenen zijn. Waar het tenslotte om gaat is niet òf en hóeveel problemen uit de maatschappelijke realiteit in een boek terechtkomen, maar op welke wijze deze tot een nieuwe, literaire werkelijkheid zijn verwoord. Anders gezegd: de kwaliteit van de vormgeving bepaalt hoe en in welke mate de inhoud de lezer aanspreekt. De overkill aan problemen als echtscheiding, werkloosheid, alcohol- en drugsverslaving, zelfmoord etcetera die in de kommer-en-kwel-literatuur van de zeventiger jaren zo'n overheersende rol speelde, werkte al gauw averechts, omdat de veelal waarschuwende, opvoedende, bewustmakende, kortom vaak moralistische instelling van de auteur literaire ambachtelijkheid en psychologische nuancering overvleugelde. De ideologisch gekleurde behoefte van de auteur de jonge lezer iets bij te brengen - waar op zich niets tegen is, dat gebeurt tenslotte in alle literatuur - drukte in het geval van de probleemboeken de vakmatigheid in een hoek waar geen ruimte is voor bewegingsvrijheid, aandacht en experiment. Als reactie daarop is bij sommigen een afkeer ontstaan van elk ook maar enigszins maatschappelijk gekleurd thema en wordt al te snel de term probleemboek tevoorschijn gehaald als een negatief stempel. Ten onrechte, meen ik, want een dergelijke radicale afwijzing verraadt eenzelfde ongenuanceerdheid die aan anderen wordt verweten en op die manier wordt een gezond onderscheidingsvermogen geblokkeerd. Gedifferentieerde analyse over wat de, positieve en negatieve, invloed van de hausse aan probleemboeken heeft teweeggebracht wordt op die manier onmogelijk. In zijn twee artikelen over ‘Het probleem van het probleemboek’ heeft Tom Baudoin een interessante evaluatie van het verschijnsel gegeven.Ga naar eindnoot2. Hij verzet zich tegen diegenen die het kind met de problemen dreigen weg te gooien en kritiseert een louter negatieve instelling. Zo zegt hij: De introductie van ‘volwassenen-problemen’ draagt m.i. de mogelijkheden in zich tot een positieve verandering tussen volwassen auteur en kinderlijke lezer. In de erkenning namelijk, dat de kinder- en jeugdfase geen conflictloze, van de volwassenenwereld afgescheiden levensperiode is, schuilt de mogelijkheid de afstand tussen auteur en lezer te verkleinen. Maatschappelijke, sociale en psychologische problemen bepalen het leven van beide generaties en zijn niet langer gereserveerd voor volwassenen. Dat wat betreft de doorbreking van de a-symmetrische verhouding tussen de schrijver, die als volwassene weet, en de lezer, die als kind niet-weet. Deze pedagogische doorbraak is een heel belangrijke, maar moet niet op zichzelf blijven staan en geconcretiseerd, of liever: vormgegeven worden door een complementaire literaire symmetrie. Baudoin hanteert, ook in andere artikelen, in dit verband de term kinderblik: het standpunt dat de auteur inneemt en verwoordt, op basis waarvan het verhaal en de personages gestalte krijgen en de lezer wordt aangesproken. Je zou kunnen zeggen dat de kommer-en-kwel-literatuur tracht uit te gaan van een principiële pedagogische gelijkheid tussen auteur en lezer, maar dat pas daarna, bij een literaire materialisering daarvan, het probleemboek tot volwassen literair jeugdboek kan evolueren. Of, nogmaals in de woorden van Baudoin: In de structuur van het verhaal is de verhouding tussen auteur en lezer er een van gelijkwaardigheid, zij beiden zijn betrokken op een gemeenschappelijke probleemstelling. De auteur spreekt de lezer niet toe vanuit een vastliggende voorkennis - een vertelvorm die jeugdboeken vaak zo moraliserend maakt - maar zij schept in de persoonlijke, literaire verwerking van de problematiek de mogelijkheid voor zichzelf en voor de lezer bestaande inzichten te heroriënteren. De auteur is hier niet iemand die ‘voorlicht’ maar ‘verlicht’. Zwart op wit is in die zin allerminst een traditioneel probleemboek, al wordt de hoofd- | |
[pagina 68]
| |
persoon geplaatst midden in een problematische wereld en wordt ze omringd met mensen die, als in de werkelijkheid, bepaald niet onbeschadigd door het leven gaan. Het is niet mis wat Femke in korte tijd ervaart, dat is zeker, maar de overtuigende literaire vormgeving, de geraffineerde compositie, de betrokken, ook humoristische stijl, de trefzekere taalhantering en de psychologische karakteriseringen maken dat het boek model kan staan voor de volwassen jeugdroman, zoals die de laatste jaren is geëvolueerd. Lezing van Zwart op wit demonstreert weer eens dat de cesuur tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen een artificiële is, onterecht en achterhaald. | |
Een ruitjesschrift‘Ik ben geen puber meer. Ik ben volwassen’ schrijft Femke op de eerste bladzijde van haar dagboek. Opatwee en Anneke, maar ook Omastien, Ida en de anderen maken een gevoel los dat niet meer hoort bij het kind- en puber-zijn en ze is in staat op haar eigen leven, al is dat nog maar zestien jaar oud, terug te kijken. Zo herinnert ze zich, naar aanleiding van een bijna wanhopige discussie met Anneke over haar verslaving, dat ze ‘vroeger’ als twee hartsvriendinnen geen geheimen voor elkaar hadden en overal hetzelfde over dachten. Hoe lang was dat geleden? Duizend jaar? Toen waren we nog kinderen. We waren pubers en nog lang niet volwassen. Femke voelt dat ze een grens over is gegaan en dat doet haar goed, het is een noodzakelijke stap die ze trots maakt. Maar tegelijkertijd is daar de twijfel: waar ben ik terechtgekomen? En het moment dat ze zich los heeft verklaard van haar beschermd kinderverleden wil ze terug in de veilige omarming van Omastien, naar de gewone vertrouwdheid van weleer, en zoekt ze, met een mengeling van eerlijke nieuwsgierigheid en relativerende nuchterheid, via de horoscoop naar bevestiging van haar naar vastheid en voorspelbaarheid hunkerende gevoelens. Maar niettemin: bepaalde ideeën en gedragingen zijn definitief verleden tijd en met een kenmerkende radicale beslistheid zet ze er een dikke streep onder. Heel mooi wordt dat geïllustreerd aan haar terugkerende behoefte aan Waarheid, met een hoofdletter, aan controleerbare feiten, aan de logische samenhang waarmee de werkelijkheid in elkaar moet zitten. Fantasie? Dromen? Femke werpt ze resoluut en nuchter overboord: dat hebben we gehad, de realiteit dient zich nu aan. Dat blijkt ook als ze in haar dagboek terugblikt op een periode eerder dat jaar, toen ze voor het eerst een poging ondernam een boek te schrijven. Aanleiding daartoe is het bericht van Ida's zwangerschap, een eerste trilling die ze registreert via een opzet van een super-clichématig hoofdstuk over een dolgelukkige Zij en Hij, hand in hand wandelend langs de zee, elkaar eeuwige liefde bezwerend en zich voorbereidend op de komst van Femke... Femke - en met haar de geamuseerde lezer - kijkt er met een vernietigende blik op terug, want inmiddels weet ze dat de realiteit zestien jaar geleden anders was. Ida en haar onbekende vader waren helemaal niet blij met haar komst. Ida was in paniek, haar vader pleegde zelfmoord en de naam Femke is door Omastien bedacht. ‘Dat zijn de feiten’ noteert ze meedogenloos, ‘al het andere is onzin. (...) Wat een puberpraat. Verschrik-ke-lijk! In één woord.’
Niet zonder pathetiek verscheurt ze plechtig het ‘Romantische Verhalen-schrift’ als ze daarin, naast genoemde opzet, ook nog een langdradig en roze-gekleurd verhaal ontdekt over haar wiskundeleraar op wie ze verliefd is geweest. | |
[pagina 69]
| |
Magnum, zo door Femke genoemd omdat hij op de televisieheld lijkt, is echter gelukkig getrouwd, heeft twee kinderen, ziet haar niet staan en vindt bijles onnodig al is wiskunde niet haar sterkste kant. Met een verrassend volwassen inzicht oordeelt ze over haar verliefdheid die zich vooral in fantasiesferen afspeelde: Het is zo overbodig om van iemand te houden, die thuis niets te kort komt en het doet ook pijn. Dat wil ik niet meer. De verliefdheid op Magnum behoort tot de realiteit en de dweperigheid waarmee die gepaard is gegaan, werpt ze nu ver van zich af. Ze heeft wel wat anders om zich mee bezig te houden, het wordt tijd schoon schip te maken. Punt erachter. Fini! Ik heb een dikke vette streep onder die onzin gezet. Ik heb al die oude met fantasie opgetuigde schepen radicaal achter me verbrand. Ze begint dan ook met een écht boek, een dagboek, dat zal handelen over de werkelijkheid zoals die zich nu aandient. Ze schrijft in een bij de V&D voor f 1,65 gekocht ruitjesschrift, oorspronkelijk bedoeld om de bijlessen van Magnum in te noteren, maar nu gebruikt om, zoals ze niet zonder zelfspot aan Sanne meedeelt, haar ‘memoires’ te beginnen. Daarin moet de Waarheid komen te staan over zichzelf, over de wereld en de mensen van wie ze houdt. Een verslag van iemand die verder kijkt dan haar neus lang is. Het bijzondere van het boek over Femke zoals dat door Akky van der Veer is geschreven, zit niet in de dagboekvorm op zich, die wordt wel meer gehanteerd als het om jongeren-boeken gaat, maar in de explicatie van de noodzaak om die vorm te kiezen. Femke moet schrijven; het is haar manier om controle te houden op wat er gebeurt. Die noodzaak verklaart ze zelf uit haar visuele instelling. Ze moet de dingen concreet voor zich zien voordat ze die tot iets van zichzelf kan maken. Schrijven bevordert dat proces. Ik moet de dingen zwart-op-wit gezien hebben, voor ik ze kan volgen, begrijpen, maar vooral gelóven. De auteur laat die visuele instelling - waarvan Omastien zegt dat die het gevolg is van teveel televisiekijken - blijken door het verhaal van Femke met veel, soms zeer treffende beelden te illustreren. Dwars door het ruitjesraster van haar dagboekschrift schrijft Femke zich naar een nieuw houvast. Ze voelt dat de ordening van het schrijven op dit moment van levensbelang is. De in elf dagen geconcentreerde levensloop van Femke is op die manier voor Akky van der Veer een middel om te laten zien hoe een verward bewustzijn door de reflectie van het schrijven in taal opgeroepen en gesystematiseerd kan worden. Dat zoeken van haar hoofdpersoon hoe de dingen onder woorden gebracht moeten en kunnen worden, geeft aan het boek een extra laag, dat het meer doet zijn dan een doorsnee dagboek-verslag. Zwart op wit is, naast het ontroerende verhaal van een zestienjarig meisje in gevecht met de werkelijkheid, ook de geschiedenis van de geboorte van een jonge schrijfster. Dat wordt echter geenszins overtrokken, maar blijkt eerder tussen de regels door. Femke relativeert haar schrijfarbeid zelf trouwens als ze ingaat op de beperkingen die woorden en zinnen hebben ten opzichte van de realiteit. Er is slechts een beschrijving mogelijk, de echte werkelijkheid speelt zich buiten het dagboek af. Woorden zijn hooguit plaatsvervangend en bewijzen hun doel als ordenende hulp. Als Femke bijvoorbeeld probeert op te schrijven wat ze met Opatwee besproken heeft toen ze hem in het bejaardenhuis opzocht, komt ze er niet uit. Sommige woorden kun je gewoon niet opschrijven. Ik tenminste niet. Op papier zien woorden er anders uit, dan wanneer ze gezegd zijn. Sommige dingen kunnen alleen maar gezegd worden, die kunnen niet zwart-op-wit. | |
To do what you do that you mustFemkes zoektocht naar zichzelf in een weerbarstige wereld verloopt niet gemakkelijk en voorspelbaar. Wat haar als persoonlijkheid typeert is het krachtige vitalisme, dat de dynamiek vormt waarmee ze haar verhaal opschrijft. Als de confrontatie tussen de buitenwereld en haar psychische realiteit haar teveel wordt zet ze haar koptelefoon op en luistert tijdens het schrijven geconcentreerd naar Love over gold, de LP van de Dire Straits | |
[pagina 70]
| |
die ze voor haar verjaardag van Ida heeft gekregen: It takes love over gold
and mind over matter
to do what you do that you must
when the things that you hold
can fall and be shattered
or run through your fingers
like dust...
Dwars door alles heen houdt ze de wil tot (over)leven overeind en in haar pogingen er zo goed en zo kwaad als dat gaat wat van te maken, legt ze iets bloot dat feders bestaan aangaat. Zwart op wit is, zegt het juryrapport van de Simke Kloosterman-prijs dan ook terecht: een blijmoedig boek. De schrijfster laat mensen met al hun eigenaardigheden nergens tot karikaturen worden. Ze zet hen juist met respect voor die eigenaardigheden neer. (...) Het onderwerp van een tiener die worstelt met de levensvragen: ‘wie ben ik, waar kom ik vandaan en waar ga ik naar toe’, is op een unieke wijze vormgegeven door haar zichzelf te laten vinden tussen de mensen om haar heen, die ieder op hun eigen wijze ook met die vragen te maken hebben. De combinatie in schrijfstijl, verhaalvorm en karakterisering van de personages maakt Zwart op wit tot een boek dat niet alleen duidelijk uitsteekt boven de Friese jeugdboeken, maar ook na een vertaling menig Nederlands boek naar de kroon zou steken. Uitspraken die ik graag onderschrijf, Zwart op wit is door inhoud en vorm een opmerkelijk boek. Het toont een ogenschijnlijke - door de dagboekvorm opgedrongen - lineaire structuur, maar bij nadere beschouwing is de compositie heel wat gecompliceerder, vooral omdat de auteur op een geraffineerde wijze met de tijd omspringt door middel van korte flash backs binnen de becommentarieerde dagelijkse terugblikken van Femke. Daar komt bij dat het boek op een filmische, want montage-achtige wijze is opgebouwd uit heen en weer springende fragmenten en dat betekent dat, zeker in het begin, de lezer dezelfde verwarring ondergaat als de hoofdpersoon en met dezelfde vragen haar belevenissen volgt. Dat vereist een actieve betrokkenheid bij de tekst en het is deze uitdaging aan de lezer die het boek een krachtige receptie geeft. Naarmate het boek vordert en Femke meer greep op zichzelf krijgt, groeit ook de lezer in het vernaai en vindt er een sterke identificatie met de hoofdpersoon plaats. Van bijzondere aard is het taalgebruik in de roman. Zwart op wit is geschreven in een directe dagboektaal van een zestienjarig sensitief meisje en als zodanig past het perfect bij het psychologisch ontwikkelingsportret van Femke. Maar aan de andere kant is het taalgebruik ook in zoverre ‘aangepast’ dat het de lezer serieus neemt die op geen enkel moment het genante gevoel heeft als een ongewenste voyeur in andermans dagboek te bladeren. Hoewel je zou kunnen opmerken dat Zwart op wit een nogal uitzonderlijk beeld geeft van een literair zeer begaafd meisje, spoort die gedachte echter met de wijze waarop Femke over haar schrijven reflecteert. Met andere woorden: de tekst zelf biedt voor de dagboekvorm die door een getalenteerde jonge schrijfster wordt gebruikt motivationele argumenten. Natuurlijk, als lezer weet je dat een zestienjarige een dergelijk complex verhaal niet gauw in deze vorm zal schrijven, maar het is de niet geringe verdienste van Akky van der Veer dat dat besef nergens op de voorgrond treedt en stoort.
illustratie: Fred Geven
| |
[pagina 71]
| |
Zwart op wit is, tenslotte, geen gesloten boek, dat wil zeggen dat na de laatste bladzijde het verhaal niet is afgelopen. Aan het einde is lang niet alles duidelijk en de lezer, net als Femke, blijft met veel vragen achter, meer vragen wellicht dan in het begin. Een typisch probleemboek biedt meestal een afgerond, weinig openingen biedend verhaal, maar aan het slot van Zwart op wit is niets afgerond en zijn de problemen niet opgelost, al heeft Femke wel enkele ingrijpende beslissingen genomen, onder andere waar het Opatwee betreft. Maar klaar met volwassen-worden is ze allerminst. Dat ervaart ze op de laatste bladzijde als ze plotseling, met een níeuwe schok, ervaart dat haar gevoelens voor Sanne, die heeft aangekondigd toch over Texas te denken, haar compleet overvallen en ze een diepte bespeurt die nog onbenoembaar en onuitsprekelijk is: Ik deed een stapje achteruit, twee stapjes, misschien drie. En ik dacht: Nu niet, maar morgen. Of overmorgen. Of later. De tijd is nog niet rijp. Woorden zijn onvoldoende om die realiteit te kunnen bevatten. Daarom zwijgt ze. En op een prachtige wijze wordt in de laatste regels van het boek duidelijk gemaakt dat er nu belangrijker dingen aan de orde zijn dan schrijven. Al twijfel ik er niet aan of Femke zal straks opnieuw naar haar pen grijpen. Dit schrift is vol en we moeten eten. Ik wil niet meer schrijven. Ik heb het te druk. Ik wil nu eerst een poosje leven. |
|