| |
| |
| |
Jeroen Vullings
De tijd en de dood
Over recent prozawerk van A.F.Th. van der Heijden, Gerrit Krol en Harry Mulisch
‘De hand wees mij de wegen van het leven. De wereld bloeit. De dood is opgeheven.’ Gerrit Achterberg, Rath & Doodeheefver
De laatste tijd zijn er in de Nederlandse romanproduktie drie korte prozawerken verschenen die thematisch verbonden zijn met onderwerpen als tijd en onsterfelijkheid.
Critici als Heumakers en Van Deel typeerden De elementen als ‘Harry Mulisch’ reis door de tijd' en een ‘parabel van de kunst van het sterven’. Het is evident dat ook Een ongenode gast van Gerrit Krol en A.F.Th. van der Heijdens Het leven uit een dag handelen over tijd en sterven.
Een aantal jaren geleden sprak Ton Anbeek de wens uit dat de Nederlandse letterkunde in de toekomst meer ‘straatrumoer’ zou bevatten. Hiermee wilde hij zeggen dat in de literatuur meer actuele gebeurtenissen moesten doorklinken. Inmiddels is de veldslag om de Blauwbrug tussen krakers en Mobiele Eenheid in de Nederlandse literatuur opgenomen; ook de vredesdemonstratie in Amsterdam is onderdeel gemaakt van de literaire kosmos. Bovendien zal de binnenkort te verschijnen roman Advocaat van de hanen van A.F.Th. van der Heijden te maken hebben met de gebeurtenissen rond de dood van Hans Kok. Anbeeks wens lijkt dus te zijn verhoord.
In Het leven uit een dag, Een ongenode gast en De elementen treden echter vooral filosofische thema's op de voorgrond, haast tegengesteld aan ‘straatrumoer’. Aan dit verschijnsel zal in deze beschouwing aandacht besteed worden. Eerst komt echter aan de orde wat er zoal onder tijd verstaan wordt en welke aspecten van dit fenomeen in relatie tot literatuur van belang zijn.
| |
Tijd
Een eenduidige definitie van het begrip tijd bestaat niet: op de vraag wat tijd is, zijn verschillende antwoorden mogelijk. Bijna altijd echter verbindt men het begrip tijd met het begrip verandering. Dit laatste begrip kan men ook vervangen door beweging.
Met dergelijke wezenskenmerken vormt het begrip tijd een tegenstelling met het begrip eeuwigheid. Vrijwel algemeen wordt eeuwigheid namelijk gezien als onveranderlijkheid en stilstand. Uitgaande van de tegenstelling tijd - eeuwigheid zag Plato de eeuwigheid als een toestand van tijdloosheid, een ontheven zijn aan de tijd; Aristoteles vatte de eeuwigheid op als een situatie van altijddurendheid.
Wanneer men de tijd waarneemt als een proces, dan zijn er twee manieren om de tijd te interpreteren. Men heeft de keuze uit de cyclische en de lineaire tijdsopvatting. In zijn artikel ‘Over het cyclische en het rechtlijnige tijdsbegrip’ hanteert de filosoof Frits Staal deze gebruikelijke indeling. Hij stelt de twee tijdsopvattingen tegenover elkaar, om vervolgens onder andere te onderzoeken welke sentimenten met beide opvattingen verbonden zijn. Maar eerst de vraag wat onder deze begrippen verstaan dient te worden.
In de klassieke oudheid was het cyclische tijdsbegrip gemeengoed. Het christendom maakt bij uitstek gebruik van een lineaire tijdsopvatting. Bij de opvatting van de tijd als cyclisch proces gaat men ervan uit dat de gebeurtenissen, in grote lijnen of in detail, regelmatig terugkeren. Deze opvatting is gebaseerd op de overtuiging dat het heelal periodiek herschapen wordt en dat in eeuwige opeenvolging nieuwe werelden ontstaan. Frits Staal zegt hierover:
Uit de (... ) grondgedachte dat de tijd een beeld van de eeuwigheid is, volgt reeds voor de Grieken het cyclische karakter: het meest adequate beeld van de onbeweeglijkheid van de eeuwigheid is die beweging, die door een eeuwig wederkerend rhythme dit volmaakte benadert. Deze beweging ziet de antieke denker verwezenlijkt in de baanloop van de zon, maan en planeten (...).
(Over zin en onzin in filosofie, religie en wetenschap, 1986, p.54)
Bij de opvatting van tijd als lineair proces gaat men uit van de idee dat de geschiedenis een
| |
| |
onomkeerbare rechtlijnige beweging heeft. In deze opvatting meent men dat de dood van Christus een unieke centrale gebeurtenis in de tijd is. De voortgang van de geschiedenis, van de schepping tot het Laatste Oordeel, wordt gezien als manifestatie van Gods wil. Hier is niet alleen de vooruitgangsgedachte mee verbonden, maar ook het afwijzen van de herhaalbaarheid: de christelijke God schept immers uit het niets en doet dit slechts éénmaal. Staals conclusie met betrekking tot de sentimenten die met beide tijdsopvattingen verbonden zijn luidt:
Gebleken is hoe met het cyclische tijdsbegrip samenhangen, (...): lage tijdswaardering, een buitentijdelijke, onpersoonlijke godheid, een eeuwige wereld, determinisme naast uitsluitend mystieke vrijheid, pessimisme wat wereldse zaken betreft, continuïteit; en overeenkomstig met het rechtlijnig tijdsbegrip: hoge tijdswaardering, een persoonlijke God, die eenmaal in de tijd de wereld op grond van zijn wil heeft geschapen, grote aandacht voor de menselijke vrijheid, zijn verantwoordelijkheid, zijn persoonlijkheid en zijn uniciteit, gedachten aan evolutie en vooruitgang, optimisme wat wereldse zaken betreft, discontinuïteit.
(Staal, 1986, p.72)
Het belangrijkste verschil tussen de twee soorten tijdsbegrip komt aan het licht, als men de vraag stelt naar het uiteindelijke doel, de zin die ontleend wordt aan zo'n tijdsbeleving. Frits Staal schrijft dat in de lineaire tijdsopvatting de schepping een diepe zin heeft, omdat deze tijd van minder naar meer gaat. Omdat in de cyclische tijdsopvatting alles aan zichzelf gelijk blijft, kan men de wereld daarmee verklaren. Als gevolg hiervan ontstaat de tegenstelling tussen ernst van de lineaire tijdsopvatting enerzijds en anderzijds de opvatting in het cyclische tijdsbesef dat alle manifestatie maar een spel van de godheid is.
Door het uitlichten van de tegenstelling tussen tijd en eeuwigheid en die tussen cyclisch en lineair tijdsbegrip, is een grootheid als tijd natuurlijk niet afdoende behandeld. Het gaat mij echter niet om een uitputtende behandeling van dit gecompliceerde fenomeen, slechts om een indruk van wat er zoal met tijd samenhangt. Vanuit een dergelijke optiek mag de relatie tussen ruimte en tijd dan ook niet onbesproken blijven. Vooral sinds Einsteins relativiteitstheorie is men vertrouwd geraakt met de idee van eenheid van ruimte en tijd. Dit komt erop neer dat iedere verandering in ruimte een verandering in tijd is en andersom. Perceptueel gezien is er nog een probleem: ervaart de mens de tijd zoals die is of zoals die zich aan hem voordoet; bestaat de tijd eigenlijk wel los van de waarneming? In filosofische termen geformuleerd: bestaat er verschil tussen fysische en psychische tijd? Het is niet verwonderlijk dat dergelijke filosofische vragen, veelomvattend als zij zijn, vertaald zijn in literaire metaforen.
| |
Tijd en literatuur
Niet alleen als beeld, maar ook als onderwerp is de tijd pregnant aanwezig in de literatuur. Hierbij kan men denken aan een zoektocht naar de verloren tijd, het spel met de tijd in een sanatorium, of de uitbeelding van een universum in slechts één dag in Dublin.
Algemener beschouwd heet literatuur tijdskunst, omdat haar materiaal bestaat uit woorden die lineair op elkaar volgen. Met deze opeenvolging wordt tijdsbewustzijn opgeroepen, ook als thema.
Waarom is de tijd zo belangrijk voor schrijvers? De schatplichtigheid van de mens aan de tijd en het nutteloze verzet tegen de dwang van de tijd, vormen gemeenplaatsen in de cultuurgeschiedenis. Voor ieder mens begint de tijd bij de geboorte en eindigt de tijd bij de dood. Eschatologische verwachtingen doen hier niet ter zake, omdat een eventueel voortbestaan na de dood niet in dezelfde tijd zou plaatsvinden. Het leven speelt zich dus af in de tijd en de mens heeft, tot de dood hier een einde aan maakt, in de tijd te leven. De mensheid bezit de mogelijkheid niet om in haar fysische werkelijkheid de dood op te heffen; dat moet dus wel in de verbeelding.
Nu is het een sombere gedachte je leven te leven en te verdwijnen zonder een spoor achter te laten. Schrijven is al sinds Ennius bekend als middel om de tijd te overwinnen en de eeuwigheid te bereiken. Wanneer de eeuwigheid bereikt wordt, is men immers van een voortbestaan na de dood verzekerd. Men bereikt de eeuwigheid door sporen, bijvoorbeeld kunstwerken, achter te laten. En dan doet het er niet zoveel toe of het Petrarca's bedoeling was Laura onsterfelijk te maken door haar te vereeuwigen. Feit is dat zowel Petrarca als
| |
| |
Laura de tijd en de dood overwonnen hebben. De tijd, en vooral het overwinnen van de tijd, heeft dus te maken met het onsterfelijkheidsbegrip. De kunstenaar kan een monument voor zijn geliefde oprichten, zoals Petrarca Laura vereeuwigde. Andersom kan dit ook: het monument voor Beatrice werd een monument voor Dante. Een derde mogelijkheid is dat romanpersonages met problemen als tijd en onsterfelijkheid gepreoccupeerd zijn. Tijd heeft dan te maken met de visie op het onsterfelijkheidsbegrip en daarmee met het schrijverschap. Tijd is dus zo belangrijk voor schrijvers, omdat het de kern van hun bestaan raakt. De discussie over tijd wordt dan ook steeds opnieuw gevoerd. In de Nederlandse literatuur is daar een recent voorbeeld van, dat te opmerkelijk is om te negeren.
| |
De discussie
Toen op 1 juli 1967 in het Algemeen Handelsblad Rudy Kousbroeks essay Het Mössbauer-effect verscheen, was dat het begin van een lange discussie. In dit later in de bundel Anathema's I opgenomen essay beticht Kousbroek de als ‘onze nationale dichteres’ aangeduide M. Vasalis van een denkfout in haar gedicht ‘Tijd’. Voor alle duidelijkheid, Kousbroeks aanval richtte zich op dit gedicht:
Tijd
Ik droomde, dat ik langzaam leefde...
Langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde
wat stil lijkt, 'k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen...
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.
'De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd...
Hoe kón ik dat niet eerder weten
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?
(Parken en Woestijnen, 1967, p.12)
Rudy Kousbroek beweert in zijn essay dat in Vasalis' gedicht de gewaarwordingen van iemand die snel leeft beschreven worden, terwijl de dichteres dacht dat zij een beschrijving gaf van iemand die langzaam leeft.
Aan de door Kousbroek geïnitieerde discussie namen onder andere A. Nuis, J.P. Guépin, Frida Balk-Smit Duyzentkunst en Gerrit Krol deel. In de loop van de discussie passeerden veel bespiegelingen over het fenomeen tijd en in het bijzonder het gedicht ‘Tijd’ de revue; Kousbroek vermeerderde zelfs de zesde druk van zijn Anathema's I met een ‘Aanhangsel’ waarin hij ingaat op enkele reacties op zijn essay. Uiteindelijk bewijst Frida Balk-Smit Duyzentkunst in haar artikel ‘Tijd van leven’, opgenomen in De Revisor (1979, nr. 4), door middel van een taalkundige analyse dat Vasalis geen denkfout heeft gemaakt: Vasalis zegt in wakende toestand dat zij in haar droom langzamer dan de oudste steen leefde. Dus wat zij in wakende toestand de waarde langzaam geeft, geeft zij impliciet de waarde normaal in dromende toestand. ‘De nul positie van de wakende toestand verschilt van die van de dromende’, schrijft Frida Balk-Smit Duyzentkunst. De metaforische aanduiding langzaam leven is van toepassing op een niet-bestaande wereld, waarin de fysische processen naar willekeur vertraagd of versneld kunnen worden. Resumerend is het van belang te beseffen dat Vasalis zich in haar droom in een ‘andere wereld’ bevindt waar de tijdrekening van onze wereld niet geldt. De discussie wordt danig gecompliceerd als men bedenkt dat het uit de logica bekende begrip mogelijke wereld nu ook zijn intrede doet.
Natuurlijk is het begrip tijd in de Nederlandse letterkunde ook voor deze discussie al aan bod geweest. Men hoeft maar te denken aan Vestdijks dialogen over de tijd in Het eeuwige telaat; ook in het oeuvre van Mulisch neemt dit thema een belangrijke plaats in. Wellicht voert het dan ook te ver om in de toenemende belangstelling van schrijvers voor het onderwerp tijd, ingeluid met Een heilige van de horlogerie van Hermans, een nieuwe trend te zien. Ronduit opvallend is het echter dat het laatste werk van Maarten 't Hart besluit met de volgende woorden:
Het lijkt alsof het verleden pijlsnel wegvlucht, een vlucht die men wanhopig probeert te vertragen door over dat verleden te schrijven, niet om het verstrijken der
| |
| |
jaren te bewenen, niet om te treuren over verloren paradijzen, niet om bestuurders die saneerden aan te klagen, maar uitsluitend om op de steile helling van de tijd staande te blijven.
(De steile helling, 1988, p.223)
Vijf bladzijden daarvoor verwees 't Hart overigens al naar het gedicht ‘Tijd’. Niet alleen deze vertegenwoordiger van wat wel eens de ‘anekdotische’ richting in de Nederlandse letteren is genoemd, houdt zich met tijd bezig. Ook De Zondvloed, de laatste roman van de auteur van het ‘horlogemakersproza’ (de term is van 't Hart) bij uitstek, Jeroen Brouwers, bevat veel bespiegelingen over dit fenomeen. Werken als Het leven uit een dag, Een ongenode gast en De elementen illustreren echter het best dat filosofische thema's als tijd en onsterfelijkheid levende noties zijn in de Nederlandse literatuur.
| |
Het leven uit een dag
Benny Wult, de hoofdpersoon van Het leven uit een dag, is nog zuigeling als het verhaal begint. In de loop van het boek maakt hij verschillende ontwikkelingsfasen door: hij gaat voor het eerst naar school, doet eindexamen, vervult zijn dienstplicht, en wordt luchtmachtofficier. In een kroeg leert hij de scholiere Gini Trades kennen; Benny Wult vat vrijwel onmiddellijk liefde voor haar op. Bij een volgende ontmoeting gaan Benny en Gini met elkaar naar bed. Kort hierna besluiten ze een blinde oude man te vermoorden. Voor deze daad worden ze veroordeeld tot de elektrische stoel. Dit vonnis wordt aan hen beiden voltrokken en logischerwijze zou dit het einde van het (levens) verhaal zijn.
Dit is niet het geval. Na zijn terechtstelling leeft Benny Wult voort, ook al is het niet in dezelfde wereld die hij door zijn dood verlaten heeft. De titel Het leven uit een dag wijst hier al op: een parafrase hiervan zou kunnen luiden Het leven dat voortvloeit uit een dag. Dat leven speelt zich af in twee werelden, die onderling sterk verschillen.
De wereld waarin Benny Wult voor zijn dood leefde, is een wereld waarin herhaling taboe is. Het afwijzen van de herhaalbaarheid heeft in die wereld te maken met de levensduur van de mens. Zoals een eendagsvlieg in onze wereld, leeft de mens in deze wereld: slechts één dag. Het leven voltrekt zich in één dag of één nacht, dat wil zeggen de mens doorloopt de stadia jeugd, puberteit, adolescentie en ouderdom in dit tijdsbestek. Als gevolg van de korte levensduur van de mens vinden alle belangrijke gebeurtenissen in het leven maar éénmaal plaats. Zo ook de liefdesdaad. Omdat de seksuele functies na het orgasme afsterven, is herhaling van de liefde biologisch uitgesloten.
Benny en Gini bemerken dat hun liefde na de liefdesdaad, anders dan wat hun verteld is, niet afsterft. Ze verlangen naar herhaling van het liefdesgenot; Benny weigert dan ook te berusten in de loop der dingen in hun wereld. De vraag is hoe ze aan de onherroepelijk voortschrijdende tijd kunnen ontkomen.
‘Maar herhaling, Benny, dat is een zaak van de hel...!’ (p. 86). In de wereld van Benny en Gini spreken ‘de Boeken’, waarschijnlijk equivalent aan de bijbel, zich uit over de hemel en de hel. Een priester op school informeert Benny over deze metafysica; vlak voor zijn terechtstelling wordt Benny's kennis hierover nog aangevuld door een andere priester.
De hel wordt in de wereld van Benny en Gini gezien als de wereld van de herhaling. Iedere dag zal in de hel op de andere lijken. Alles wat zich op aarde in een enkele dag afspeelt, zal oneindig vaak herhaald worden. Hierdoor ontstaat verveling, een onbekend verschijnsel in de wereld van de eenmaligheid. Verveling tot walgens toe is de straf voor de hellevaarder. Uiterlijk lijkt de hel op de vertrouwde wereld. Het verschil met de wereld van de eenmaligheid ligt in het verloop van de tijd. Omdat het leven in de hel zo eindeloos gerekt wordt, kan men van bijna eeuwigdurend spreken.
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden, foto: Theo Jennissen
Volgens ‘de Boeken’ vindt in de hemel het bestaan in een bijna ondeelbaar moment plaats. De tijd is dus zo goed als opgeheven. Begrippen als ‘vroeger’ en ‘later’ bestaan er niet meer. Het leven is gecomprimeerd in een subliem moment, waarin alle goede dingen samengebald zijn. In de interpretatie van de priester op school is de hemel zoiets als een oneindig korte vlam die door de ziel van een gestorvene heen lekt. ‘Die vlam is een volmaakte synthese van alle voortreffelijke gevoelens en indrukken en gedachten die het voorbije leven heeft opgeleverd, en dan nog eens oplaaiend tot de allergrootste volmaaktheid.’ (p. 23). Waar in de hel een gewaarwording van eeuwigheid ontstaat door de onophoudelijke herhaling, ervaart men in de hemel de eeuwigheid samengebald in een moment.
‘Hemel, hel, aards bestaan... het zijn drie werelden die elkaar doordringen, zonder dat ze voor elkaar waarneembaar zijn.’ (p. 25) In een andere laag van de tijd leven de gestorvenen in hun eigen lichaam voort. Men belandt in de hel door grote zonden te begaan en in de hemel door zich van dergelijke zonden te onthouden. De metafysica van Benny en Gini's wereld voorziet dus in twee mogelijkheden het leven voort te zetten: de hel en de hemel. Benny en Gini, die hiervan op de hoogte zijn, plegen de moord op de blinde om in de hel te komen, een wereld waar de tijd van hun eigen wereld opgeheven is.
Voor ze dit besluit namen, hebben ze nog een vergeefse poging gewaagd zich aan de tijdsloop te onttrekken: na hun beider ontmaagding, blijven Benny en Gini immers in elkaar versmolten liggen ‘alsof zij door zich roerloos te houden ook de tijd konden dwingen stil te blijven staan.’ (p. 75). Dit is echter maar schijn: al snel hervinden ze ‘het ritme dat de tijd weer deed stromen.’ (p. 76). Als enige mogelijkheid om hun afstervende liefde en snel voortglijdende levenstijd een halt toe te roepen, zien ze dan ook de overgang via de dood naar de hel, waar de herhaling een eindeloos voortduren van hun liefde waarborgt.
Na zijn terechtstelling, en dus na zijn dood, komt Benny Wult in een andere wereld. Door zijn dood heeft Benny de tijd opgeheven en het is dus niet verwonderlijk als hij bemerkt dat er in de wereld waar hij zich nu bevindt, een andere tijd bestaat. Wanneer hij beseft dat hij in de wereld van de herhaling terecht gekomen is, constateert hij:
Hij was door een of andere metafysisch luik een volgende wereld binnen gegaan. Een wereld uiterlijk gelijkend op de vorige, waar alles snel, in vrijwel eindeloze herhaling (dus toch weer traag) verliep. (p. 146)
Voor Benny Wult verloopt alles in de wereld van de herhaling snel, omdat zijn levenstijd door het betreden van deze wereld gerekt is. Omdat hij zich dat niet meteen realiseert en omdat het hem opvalt dat fysische verschijnselen als schaduw en de stand van de zon veranderen, trekt hij de conclusie dat de tijd snel verloopt. Als hij de tijd in de wereld van de herhaling daarnaast langzaam vindt verlopen, is dit hem ingegeven door de optiek van zijn vroegere wereld. Het leven en de verschillende stadia daarin vinden in de wereld van de eenmaligheid plaats in één dag. Vanuit dat kader gezien leven de mensen in de wereld van de herhaling langzaam. Het paradoxale zit hem dus in de perceptie.
Dit brengt ons bij Vasalis. Benny droomt dan wel niet, hij bevindt zich net als ik in het gedicht, in een van de normale wereld verschillende ‘andere wereld’. Zoals Vasalis in het gedicht zegt dat zij in haar droom langzaam leeft, zo zegt Benny Wult dat hij in deze wereld langzaam leeft. De impliciete connotatie van beide beweringen is dat zowel in de gedroomde wereld als in de wereld van de herhaling langzaam leven gewoon is. Het is in beide gevallen een metaforische uitbeelding
| |
| |
van de gruwelijke implicaties van de tijd, maar dan tegengesteld uitgewerkt. Dat Het leven uit een dag een uitbeelding in romanvorm is van het gedicht ‘Tijd’, kan men betwisten. Evenwel is het zeker dat Van der Heijden met deze roman in literaire verbeelding aanschouwelijk heeft gemaakt hoe een mens langzaam kan leven. Men kan bovendien veilig aannemen dat de verzuchting ‘Hoe kón ik dat niet eerder weten, niet beter zien in vroeger tijd?’ waarmee Vasalis' gedicht eindigt, ook geldt voor Benny Wult.
Na zijn dood is het lot van Benny Wult weinig begerenswaardig. Als Orpheus daalde hij af in de onderwereld om zijn Eurydice te verliezen. Voor zijn hybris wordt hij als een Prometheus gestraft. Steeds weer zal hij immers herinnerd worden aan de onmogelijkheid om zich met zijn geliefde te verenigen, zullen Benny en Gini elkaar terugvinden. De ziener uit het begin van het boek had dus ongelijk; die was dan ook niet echt blind.
Van der Heijden laat in Het leven uit een dag, gebruikmakend van traditionele metaforen, zien dat zijn hoofdpersoon in een paradoxaal web gevangen zit: de herinnering aan Gini is zijn troost en tegelijk zijn kwelling. In deze parabel heeft van der Heijden de onmacht van de mens ten opzichte van de tijd verwoord.
| |
Een ongenode gast
De novelle Een ongenode gast speelt in de universiteitsstad Groningen. De twee hoofdpersonen zijn verbonden aan de universiteit. Peter Brodski is gastdocent en één van zijn collegadocenten is Eiso. Wie de twee in essentie verbindt is Linda, een assistente in de UB. Eiso is verliefd op Linda, maar Linda geeft de voorkeur aan Brodski. Brodski schenkt haar een geluksgevoel en Linda pleegt in deze staat van euforie zelfmoord. Eiso, die Linda als zijn grote liefde beschouwt, probeert haar dood te ontkennen. Eiso beëindigt zijn rouw als hij Bernardien ontmoet, een vrouw die niet gevoelig is voor Brodski's aantrekkingskracht. Kort daarna valt Brodski, na een nachtelijke klimtocht, van de Atoren te pletter. Zo bezien is Een ongenode gast een simpel liefdesverhaal. Men kan zich dan ook de vraag stellen wat dit verhaal met ‘tijd’ te maken heeft.
In Een ongenode gast wordt voortdurend gesproken over de tijd en de tijdservaring. Vrijwel alle personages in de novelle houden zich met de tijd bezig, maar vooral Brodski ontvouwt veel theorieën over dit probleem.
Nietzsches eeuwige terugkeer, een negentiende-eeuwse opleving van de cyclische tijdsopvatting, komt ter sprake. Ook onderwerpen als de snelheid van de tijd, de relatie van tijd en ruimte, en de eeuwigheid komen aan de orde in Een ongenode gast. De tijd lijkt hier, gezien de veelheid van verschijningsvormen, aspecten, en visies op dit fenomeen die in de novelle aangeduid worden, wel de personificatie van de filosofie. Met een knipoog naar Wittgenstein schrijft Krol dan ook: ‘Waarover men alles zeggen kan, daarover wordt ook alles gezegd.’ (p. 63)
Ook de discussie over het gedicht ‘Tijd’ van Vasalis komt in de novelle aan bod:
Hij herinnerde zich die beroemde dichtregels: ‘Ik droomde, dat ik langzaam leefde... langzamer dan de oudste steen’... Bomen die zich langzaam uit de aarde wrongen; een zee die zwol en weer haastig slonk, als een grote keel die dronk; dag en nacht van korte duur, hun vlammen en doven een flakkerend vuur... Natuurkundig gesproken: als je langzaam leefde, draaiden de wijzers van de klok als waanzinnig in het rond. Maar als de klok bijna stil stond, leefde je dan... snel? Als je je verveelde bij voorbeeld? Allerminst. Dus de dichtregel was fout, natuurkundig gesproken. Maar dichterlijk gesproken was het een volmaakte, want onvergetelijke regel. Interessant om te zien hoe poëzie en
| |
| |
natuurkunde hier even heel wijd uit elkaar gingen. (p. 17/18)
Gerrit Krol had zich al eerder in deze discussie gestort. Nadat Frida Balk-Smit Duyzentkunst had laten zien dat Vasalis' regel juist is, en hiermee de door Kousbroek ontketende discussie beslecht had, schreef Gerrit Krol een polemisch stukje in NRC Handelsblad waarin hij het tegendeel beweert. Door dit stukje werd de pennestrijd weer hervat. In bovenstaand citaat komt Krol terug op de discussie. Hij gebruikt het onderscheid tussen fysische tijd en psychische tijd om aan te tonen dat de dichtregel onjuist is. De droomtoestand van de ik-persoon in het gedicht - toch een ervaring van de eerste orde - laat hij buiten beschouwing.
Interessanter dan deze standpuntbepaling in de discussie, is de vraag of Krol dit standpunt ook op verhaalniveau verwerkt. Eén van de hypothesen die over Brodski na diens dood worden geformuleerd, luidt dat hij in de toekomst, bijvoorbeeld in het jaar 2014, als gastdocent in Groningen zal worden uitgenodigd, maar dat hij te vroeg is gearriveerd. Brodski zou dan als volgt waarnemen:
‘Wie terugkijkt op het verleden ziet dat verleden altijd korter en sneller verlopen dan het heden waarin hij leeft. Brodski zag onze wereld als een verleden tijd. Onze klokken liepen sneller dan de zijne. Voor hem waren wij een soort versnelde komische film.’ (p. 86)
Brodski is dus iemand die langzaam leeft. Dit houdt in dat hij het leven snel aan zich voorbij ziet trekken. Als personage is Brodski een interpretatie van het gedicht ‘Tijd’.
In zijn bespreking van de novelle in Trouw van 8-9-1988 stelt T. van Deel met recht dat vooral de tegenstelling tussen tijd en eeuwigheid de kern van het verhaal raakt. Aan de beide hoofdfiguren in de novelle Eiso en Brodski wordt gedemonstreerd hoe de eeuwigheid op verschillende manieren bereikt kan worden. Eiso, treurend om de verloren liefde die slechts één dag heeft mogen bestaan, ontkent haar dood. In zijn verbeelding hervatten Linda en hij hun liefde. Dan onttrekken ze zich al zwevend door het heelal, aan de aardse wetten van tijd en ruimte. ‘De tijd staat stil’, zei hij, ‘tenminste m'n horloge staat stil.’ (p. 36).
Gerrit Krol, foto: Chris van Houts
Eiso en Linda bereiken in Eiso's verbeelding de eeuwigheid, waar de tijd niet meer gemeten kan worden omdat hij opgeheven is.
De rokkenjager Brodski oefent een merkwaardige aantrekkingskracht op vrouwen uit. Hij bezorgt ze een extreem geluksgevoel, dat door Linda ervaren wordt als een gevoel van eeuwigheid. De langzaam levende Brodski, die er zelfs het Nieuwe Testament op naslaat, is hevig geïnteresseerd in de eeuwigheid. Uit zijn positie als langzaamlever, die het aardse redderen als zeer momentaan ervaart, is deze hang naar eeuwigheid te verklaren. Aan Brodski hangt blijkbaar al een geur van eeuwigheid. De vrouwen met wie hij een kortstondige relatie gehad heeft, zijn niet bij machte, na dit eeuwigheidsgevoel ervaren te hebben, terug te keren naar de alledaagse werkelijkheid: Linda stapt voor een aankomende trein, Freddy belandt in een inrichting. Brodski lijdt niet onder deze door hem aangerichte ellende. Zijn egocentrisme komt duidelijk naar voren in de volgende passage:
Peter Brodski stond in de Moskovische tuin van zijn ouders en trok de paarse kelken van de campanula los om er de honing uit te drinken, want dat was toch het heerlijkste wat je met een bloem kon doen? (p. 60)
Deze instelling past goed bij zijn narcisme en kosmische zelfvergroting. Wanneer Brodski op een nacht de Atoren beklimt, lijkt het of
| |
| |
hij door zijn geestkracht niet alleen de zwaartekracht overwint maar ook de kosmos bestiert. Brodski is dus godgelijk geworden. Op de toren wacht hem echter een verrassing: hij denkt zijn moeder te zien die hem wenkt, herbeleeft een moment uit zijn jeugd, springt naar haar toe en valt te pletter. Zijn moeder was de dood:
‘Ze spreidde wijd haar armen en riep, met verticale spuugdraden in haar mond: 'o, wat zàlig is het om alleen te zijn!’ (p. 84)
Brodski die zich de avond tevoren nog afgevraagd had hoe in het Koninkrijk der Hemelen de tijd plaats had gemaakt voor de eeuwigheid, is de eeuwigheid ingesprongen. Bij een college dat hij kort daarvoor gaf, had hij nog gesteld dat men springt om de afgrond te overwinnen, ‘om deze en gene zijde met elkaar te verbinden’. Die verbinding tussen tijd en eeuwigheid brengt Brodski door zijn dood tot stand.
Eiso hief in zijn verbeelding de tijd op en werd aldus de eeuwigheid gewaar. Brodski hief door te sterven de tijd op en bereikte daarmee de eeuwigheid. Eiso begint met zijn vrouw Bernardien een nieuw leven: in het verhaal staat zelfs al een mededeling over hun toekomstige kinderen. En Brodski? Brodski is dood. Brodski wilde het onmogelijke en werd daarin tegengewerkt door zijn sterfelijkheid. Brodski als moderne Icarus. Dit sluit aan op de interpretatie van T. van Deel die schrijft dat Een ongenode gast wil uitbeelden dat mensen niet geschikt zijn om het grootst denkbare overzicht te hebben, omdat dat op een regelrecht doodsverlangen neerkomt.
Brodski en Eiso zijn nog in een ander opzicht elkaars tegengestelden. Aan het begin van het verhaal spreekt Eiso over Nietzsches eeuwige terugkeer. Brodski spreekt Eiso aan als zou Eiso een cyclische tijdsopvatting hebben: ‘als jij zegt dat de tijd cyclisch is (...)’ (p. 70). Brodski daarentegen gaat uit van een lineair tijdsbesef, een opvatting die duidelijk tot uiting komt als hij over de mens het volgende beweert: ‘Hij heeft maar één leven, dat hij niet aan zijn vorige levens kan toetsen en ook niet met zijn volgende levens kan herstellen.’ (p. 41), en ‘We maken alles voor het eerst en onvoorbereid mee.’ (p. 42). Aan deze eenmaligheid van het leven ontleent Brodski ook zijn onverschilligheid voor het bestaan.
Brodski slaagt in zijn poging om de eeuwigheid te bereiken. Hij deelt in de dood uiteindelijk het lot van alle andere stervelingen. De onsterfelijkheid is voor Brodski dus niet weggelegd. Eiso kiest voor het leven en het huwelijksgeluk. De moraal lijkt duidelijk. Minder duidelijk is het aan welke tijdsopvatting de auteur de voorkeur geeft: de cyclische of de lineaire? De zelfmoord aan het begin en aan het eind van het verhaal wijst enigszins op een cyclische herhaling. De slotscène is wat dat betreft uitgesprokener:
‘En toch,’ zei hij, ‘het lijkt soms net of ze er nog is.’
‘In jouw gedachten.’
‘Nee, juist buiten mij. Vanmorgen, toen ik op het balkon zat te lezen, voelde ik opeens heel sterk dat ze naar mij keek.’
‘Werkelijk?’
‘Ja.’
‘Dat was ik, schat. Ik had net afgewassen en stond even vol genegenheid naar je te kijken.’ (p. 90)
Bernardien, de nieuwe geliefde van Eiso, blijkt een reïncarnatie van zijn gestorven aanbedene Linda. Als dat niet cyclisch is! Bernardiens afkeer van Brodski is hierdoor verklaarbaar. Haar aantrekkingskracht op Brodski wordt dan ook duidelijk: deze Rus met zijn zucht naar eeuwigheid moet wel aangetrokken worden door iemand die in een ‘eeuwige terugkeer’ de tijd en de dood overwonnen heeft. Deze visie lijkt bevestigd te worden door wat Gerrit Krol onlangs in een vraaggesprek in NRC Handelsblad over Een ongenode gast zei: ‘Het mooiste van deze novelle is dat een argeloze lezer het verhaal in één adem uitleest, dat zich vervolgens een geheim aandient en dat hij daarna begint na te denken: hoe zit het nu eigenlijk?’
Gerrit Krol had ook van ‘geheimen’ kunnen spreken. Het veelvoud van tijdsraadsels dat de novelle herbergt, laat zich niet makkelijk ontrafelen.
| |
De elementen
De elementen speelt zich af tijdens een zomer aan het eind van de twintigste eeuw. Hoofdpersoon van de novelle is Dick Bender. Deze succesvolle reclameman brengt met zijn gezin een vakantie door op Kreta. Zijn vrouw Regina, met wie hij een slecht huwelijk heeft, is zeven jaar jonger dan hij. Hun kinderen Dick
| |
| |
jr. en Ida zijn respectievelijk negen en elf jaar oud.
Elke ochtend gaan ze naar Ajíos Nikólaos om inkopen te doen. Ze liggen op het strand en eten thuis of in een nabijgelegen hotel. Ter ere van de veertigste verjaardag van Dick genieten ze de maaltijd in een afgelegen taveerne. Bij een bezoek aan Knossos betreden vader en zoon Bender het labyrinth. Met zijn dochter bezoekt Dick Bender later de Zeusgrot in de berg Dikti.
Op de voorlaatste dag van de vakantie wordt het gezin Bender uitgenodigd aan boord te komen van een luxueus jacht, dat tijdelijk in de haven van Ajíos Nikólaos afgemeerd ligt. Op dit jacht, dat eigendom is van Dicks rijke opdrachtgever Job, bevinden zich de rijken der aarde. Wanneer Dick zich bij een groepje van deze rijken aansluit, wordt hij door hen op de proef gesteld.
Op de laatste dag van de vakantie gaan Regina en de kinderen voor een picknick de bergen in. Dick gaat zich wijden aan zijn hobby, diepzeeduiken. Bij zijn duiktocht ontdekt hij op de zeebodem een antiek beeld van een hermafrodiet. Met dit beeld in zijn armen zwemt hij naar boven. Als hij een vliegtuig ziet dat laag aan komt vliegen, duikt hij opnieuw onder. Dick Bender verliest het beeld als hij door het vliegtuig met een grote hoeveelheid water opgeschept wordt. Het water en de kikvorsman worden vervolgens uitgestort op de plaats waar een bosbrand woedt.
Als men De elementen in één zin samenvat, dan staat er: een man sterft op Kreta. Indien men nog meer abstraheert, komt er te staan een mens sterft of sterven. Op de vraag waarom hij leeft, antwoordt Dick Bender: ‘Om te sterven’ en ‘Net als iedereen’. (p. 67). Dick Bender, zo weten we na lezing van het verhaal, sterft inderdaad. Hij sterft, zoals iedereen ooit zal sterven, alleen de manier waarop hij sterft, is uniek.
De wijze waarop Dick Bender sterft, opgeschept door een vliegtuig en gelost boven de vlammen, maakt van De elementen een broodje-aap verhaal. Green enkele badgast of kikvorsman loopt een dergelijk risico, alleen al omdat de inname van water door deze vliegtuigen via een systeem van gaatjes gelijkmatig verloopt. Bij zo'n plotselinge toevoer van water als in De elementen geschetst wordt, zou het vliegtuig meteen zinken. Een dergelijk aspect maakt meteen duidelijk dat het in De elementen niet om realisme gaat. Bij dit verhaal ligt het accent veel meer op het terrein van de filosofie.
Ook de fantasmagorische episode aan boord van de Anything Goes wijst in deze richting. Natuurlijk kan het toeval zijn dat het personage Dimitri Mendelejev een naamgenoot is van de in 1907 gestorven chemicus Dimitri Mendelejev, de ontwerper van het periodiek systeem der elementen. Maar ik geloof daar niet in.
Dick Bender herleidt de vraag waarom hij leeft tot drie vragen: waardoor? voor wat? waartoe? Hij antwoordt op de vraag waartoe hij leeft. Het antwoord op de vraag waartoe Dick Bender sterft is minder makkelijk te geven. Duidelijk is wel dat het alles te maken heeft met de plaats waar hij sterft.
In de moderne fysica wordt de ruimte in functionele relatie met de tijd gebracht. Het antwoord op de vraag waarom het verhaal zich op Kreta afspeelt, leert ons dus wat over de tijd. Vorst Mendelejev noemt Kreta de grens tussen Europa en het dodenrijk Egypte. Nu is Kreta natuurlijk een bijzonder geschikte plaats om de antieke geschiedenis en mythologie in de verbeelding op te roepen. Het is ook een plaats die te maken heeft met de dood: de (omstreden) visie van de geoloog Wunderlich luidt dat het labyrinth van Knossos nooit door levende mensen bewoond is geweest. Het was een plaats waar de doden begraven werden.
Zo'n rijke historie en mythologie moet in het tijdsbesef van iemand die zich op Kreta bevindt, wel doorklinken. Bij zijn verjaardags- | |
| |
diner is Dick Bender, geroerd door een uitzicht over zee van bovennatuurlijke schoonheid, in een verheven stemming:
Het was een lang vergeten gevoel van de oneindige en ondoorgrondelijke mogelijkheden, die in de wereld verborgen lagen als goudaderen. Als kind heb je daarin geleefd, zoals je eigen kinderen er nu in leven: in een wereld, waarin een tweede eeuwige wereld verborgen zit, - maar niet als twee werelden, als één vanzelfsprekende wereld, tegelijk tijdelijk en eeuwig, die zich pas splitst als de eeuwige vervaagt en in de vergetelheid verdwijnt. Maar vernietigd is zij dan niet, soms toont zij zich weer even, zoals nu in dit panorama, of in een kunstwerk, of in de liefde voor iemand. (p. 30)
De eeuwige wereld is de wereld van de mythe. De allusies op de Daedalus en Icarusmythe zijn in het kunstwerk De elementen dan ook op hun plaats. Wanneer Dick jr. aan zijn vader vraagt of het verhaal van Daedalus echt waar is, antwoordt deze: ‘Misschien moet je het zo zien, dat het nog steeds gebeurt.’ (p. 39). De mythen keren hetzij in grote lijnen, hetzij in detail steeds terug. Het gaat er alleen om ze goed te verstaan.
Zoals de mythe een sprookjesachtige transformatie kan zijn van de geschiedenis, zo kan de vroegste kindertijd op dezelfde manier terugkeren in dromen. Droom en mythe zijn beide verbeelding van de werkelijkheid. In De elementen wordt terloops de kwestie aangeroerd of de kwaliteit van het mensdom voortdurend minder is geworden met de aftocht van de goden. Dick Bender ontmoet op de Anything Goes de nieuwe goden. Deze ‘eigenaars van de aarde’ zoals Dick ze noemt, worden, zo suggereert de alchemist Mendelejev, beheerst door het geld. Waar de oude goden de materie beheersen, beheerst de materie de nieuwe goden. Ook de kwaliteit van het godendom is dus minder geworden.
Zowel vader als zoon Bender begrijpen niet dat een geschiedenis zoals die van Daedalus nog steeds plaatsvindt. Ze trekken dan ook geen lering uit de mythe. Blijft de droom als nieuwe mythe over. ‘Nu wordt het ernst, want alles kan men verzinnen, alleen dromen niet’ (p. 97) en ‘De dromer had gelijk: het stormt werkelijk.’ (p. 99), staat er in De elementen. De droom wordt hier dus niet als een bewuste verbeelding van de werkelijkheid gezien, veeleer als een onbewuste werkelijkheid.
Elders in de novelle wordt ‘de werkelijke werkelijkheid’ ‘dat kleine universum van jullie vieren’ genoemd. (p. 41) Hierbij wordt op de gezinssituatie van de Benders gedoeld, een situatie die verre van ideaal is. Het huwelijk van Dick en Regina hangt nauw samen met het motto van de novelle. Dit motto is van Empedocles. Empedocles onderscheidde de vier elementen aarde, water, vuur en lucht en daarnaast de twee krachten Liefde en Twist. Deze krachten veroorzaken de verbinding en de scheiding der elementen. Wanneer de liefde overheerst, zijn de elementen verenigd. Empedocles spreekt over een wereldcyclus van vier perioden, waarin liefde en twist beurtelings overheersen. De elementen zijn gescheiden wanneer de twist overheerst. Al in het begin van de novelle staat de zin ‘De wereld ligt nu eenmaal in tweeën uit elkaar.’(p. 9) Dat zet de toon van het verhaal. In zijn persoonlijke leven bereikt Dick Bender harmonie en ook op het kosmische vlak bewerkstelligt hij harmonie.
De tekenen wezen er bij aanvang van het verhaal niet op dat Dick Bender de eeuwigheid in deze vorm deelachtig zou worden. Een slecht huwelijk, gedachten aan echtscheiding, de kinderen als enig bewijs van hun liefde, harmonieus valt dit niet te noemen. Dick Bender kreeg een ‘vluchtig’ beroep toebedeeld, hij is zijn ambitie voorbij, is pessimistisch over de toekomst en verlangt niet terug naar zijn bestaan in Amsterdam. ‘Of zou het allemaal minder somber zijn als je huwelijk beter was?’ (p. 109). Zo bezien maakt hij weinig kans de eeuwigheid te bereiken.
Mendelejev noemt niet de dood, maar het sterven de zin van het leven. ‘In mijn begin is mijn einde, zegt Eliot, het einde is mijn begin, zegt Hegel,(...).’ (p. 67), vermeldt hij daar ook nog bij. Wat heeft dit te betekenen voor Dick Bender? Dick Bender wordt op Kreta veertig jaar oud: ‘de leeftijd waarop, naar men zegt, het leven begint.’ (p. 14) Aan het eind van het verhaal stelt de schrijver dat Dick Bender zal sterven en dat met zijn dood de wereld zal verdwijnen. ‘Reeds met uw geboorte hebt u de wereld met uw dood geschapen’ en ‘De aard van de wereld is, dat zijn niet bestaat’, voegt de schrijver omineus toe. De wijze waarop Dick Bender sterft, zorgt ervoor dat de elementen één worden:
| |
| |
Het vuur, de lucht, het water, de aarde, alles valt nu samen in dit moment, dat niet meer tot de tijd behoort maar tot de eeuwigheid... (p. 150)
Op het kosmische vlak is er dus harmonie geschapen. Maar levert dit Dick Bender persoonlijk nog iets op?
Het tijdsbesef van Dick Bender verandert in het verhaal. Op Kreta lijken de dagen weken en de weken dagen; hij heeft ‘het gevoel of het nooit anders is geweest en dat het ook altijd zo zal blijven.’ (p. 16)
Zicht op de actualiteit heeft hij niet meer: de krant van de vorige dag die hij per ongeluk koopt is meer verouderd dan de geschiedenis van Knossos. Als Dick Jacqueline Onassis ontmoet, denkt hij aan de moord op haar vroegere echtgenoot Kennedy. ‘Waar is het verleden? Bestaat het verleden eigenlijk wel in hogere mate dan de toekomst?’ (p. 63) Dit citaat doet denken aan wat Augustinus over tijd schrijft. Er bestaan drie in de ziel voorkomende tijden, volgens Augustinus. Dit zijn verleden, heden en toekomst. Zowel het verleden als de toekomst bestaan niet werkelijk. Het verleden ligt in de realiteit van het geheugen, de toekomst in de realiteit van de verwachting en het vooruitdenken. Het heden ligt in de realiteit van de directe beleving. De herinnering en de toekomstverwachting liggen dus in het heden.
Arnold Heumakers wees er in zijn bespreking van De elementen in de Volkskrant van 14 oktober 1988 op dat de novelle het karakter heeft van een regressie. Als Dick Bender zich in de zee stort, vanouds een symbool voor de moeder, herinnert hij zich belangrijke momenten uitzijn bestaan. Hij herinnert zich het hoogtepunt van zijn liefde voor Regina. ‘Was je ooit gelukkiger dan die avond?’ (p. 113). Hij denkt terug aan de geboorte van zijn dochter. Ook herinnert hij zich het schijnsel van de fluorescerende wijzerplaat van een polshorloge, door zijn vader aan hem geschonken voor zijn tiende verjaardag. Door dit schijnsel ervoer hij voor het eerst dat hij bestond. In de watercabine van het vliegtuig heeft hij het gevoel dat hij niet meer op deze wereld is, maar in een andere wereld verkeert. Hij heeft de indruk dat zijn hele voorafgaande leven niet heeft plaatsgevonden, ‘alsof het een film is die je hebt gezien, een boek dat je hebt gelezen en dichtgeslagen.’ (p. 135) De situatie waarin Dick Bender zich nu, in de lucht, bevindt, ervaart hij als de werkelijkheid. Zijn vroegere leven was verbeelding. ‘Het was maar een verhaal, meeslepend verteld, zodat je jezelf vergeten was.’ (p. 135) Als een droom komt de herinnering aan een oedipale wens uit zijn kindertijd terug. Ook denkt hij terug aan de keer dat Regina en hij een overstroming overleefden en aan de dood van zijn vader.
Dick Bender neemt zich zelf waar als hij in het vuur valt. Niet alleen zichzelf neemt hij waar, hij neemt alles waar. De tijd staat in zijn beleving stil en hij krijgt het kosmisch besef dat hij bestaat en dat de wereld bestaat. ‘Je bent niet meer waar je bent, je bent nu in al het andere, en vanuit al dat andere kijk je naar jezelf.’ (p. 149) De elementen vallen bij zijn dood samen in een moment, dat niet meer tot de tijd behoort maar tot de eeuwigheid.
Wat wil dat zeggen, eeuwigheid? Plato zag de eeuwigheid als tijdloosheid; Aristoteles zag de eeuwigheid als altijddurendheid. In het algemeen wordt eeuwigheid als de tegenhanger van tijd gezien, en omdat men tijd in relatie ziet met een beweging, een verandering, wordt de eeuwigheid gekenmerkt door stilstand.
Harry Mulisch, foto: Rico D'Rozario
In dit kader bezien, wordt de bespiegeling in De elementen over de eeuwige wereld begrijpelijker: ‘soms toont zij zich weer even, zoals in dit panorama, of in een kunstwerk, of in de liefde voor iemand.’ Dick Bender is onder de indruk van het uitzicht over de zee, omdat ‘de zee, nooit stil, van deze hoogte en afstand roerloos en geluidloos was geworden, - een zwijgend, onbeweeglijk ding, dat verzonken leek in hetzelfde diepe verleden, waarin het
| |
| |
hele eiland is gedrenkt.’ (p. 29) Juist op Kreta, een eiland uit de klassieke oudheid, dat hier fungeert als metafoor van alle mythologische referenties, is die eeuwigheid, die stilstand voelbaar.
Ook in Dicks liefde voor Regina toont de eeuwigheid zich. Na het diner in het visrestaurant, begeven Dick en Regina zich naar zijn huurkamer. Met de schakelaar van de pick-up op repeat wijden ze zich aan de liefde. Het voortdurend herhalen van de muziek, heft de lineaire tijd in Dicks kamer op: ‘een hypnotisch-eeuwige herhaling, die de tijd vernietigde in je kamer’ (p. 114). Ook de dood is in staat de tijd op te heffen. Het is dan ook niet voor niets dat Dick Regina ‘als een moordenaar over de vloer sjouwt’ (p. 114), dat de single nu juist de dood bezingt - een dood die door de herhaling oneindig duurt - en dat Dick bij het ontwaken 's ochtends geschrokken ‘alsof je het gas aan had laten staan.’ (p. 115), de schakelaar op stop zet.
Met zijn dood overwint Dick Bender de tijd, omdat de dood de tijd opheft. Ook de wereld verdwijnt met zijn dood. ‘Iedereen vindt het een ondraaglijke gedachte, dat hij begrensd is in de tijd, - maar als je nu ruimtelijk onbegrensd was, zou dat niet, (...), even desolaat zijn als de onsterfelijkheid?’ (p. 68), vraagt vorst Mendelejev. Dick Bender heft door zijn dood tijd en ruimte op en bereikt de eeuwigheid. Nu is de eeuwigheid een situatie die geen begin en geen einde heeft. De spreuk in mijn begin is mijn einde laat zich parafraseren als mijn geboorte is mijn dood: een voorbeeld van een cyclische tijdsopvatting in extremis. Dick Bender, over wiens leeftijd wordt gezegd dat daar het leven begint, gaat terug naar zijn begin. Een Freudiaanse lezing van Dicks duiktocht zou een terugkeer naar de moederschoot zijn. Als hij door de storm en het kolkende water heen is, bevindt Dick zich weer in de wereld van de mogelijkheden. Het is niet toevallig dat hij daar een hermafrodiet vindt: beide mogelijkheden liggen nog open. Op aarde is Dicks éénwording met Regina, geholpen door een vleermuis als symbool voor het ambivalente, niet geslaagd. ‘Man en vrouw behoren één vlees te zijn’ (p. 126): die harmonie is in dit stadium wel mogelijk. Dicks opname door het vliegtuig met een massa (vrucht)water en zijn gelost worden zijn in deze optiek te zien als geboorte. Ook de mededeling in meta-taal Mama! waarmee het deel ‘Vuur’ opent wijst op een bevalling. In het werk van Mulisch is de Oedipus-mythe een mythe die te maken heeft met de tijd. De mens probeert de dood te overwinnen door de lineaire tijd te overwinnen. Frans de Rover schrijft hierover:
Die overwinning lijkt ook denkbaar door terug te gaan naar het begin, naar de moeder, en de plaats van de vader in te nemen (...). Zo is de mens in staat zichzelf ‘over te doen’: verleden-heden-toekomst schuiven tot één (mythisch) moment ineen. (De weg van het lachen, 1987, p.227)
In dit verband moet Dick Benders verborgen Oedipus-complex gezien worden.
De mens kan de dood ook overwinnen door godgelijk te worden. Dit is vermoedelijk wat Mendelejev bedoelt als hij het over zijn prometheïsche ziel heeft. Onsterfelijkheid jaagt de schrijver van De elementen ook na, als hij zich door middel van goddelijk spel manifesteert. ‘Erasmus! Die heeft nu werkelijk helemaal niets te maken met het experiment, dat wij beiden hier met ons drieën ondernemen.’ (p. 17), stelt de schrijver. Met humanisme heeft de novelle inderdaad minder gemeen dan met een Attische tragedie. Het tragische conflict van de held lijkt mij inmiddels duidelijk genoeg, de rol van de god in deze tragedie verdient daarentegen aandacht.
Het verhaal van De elementen wordt gepresenteerd in de vorm van een voorstel aan de lezer. De aanspreekvorm in de tweede persoon enkelvoud je betreft zowel de lezer als Dick Bender. De lezer wordt dus uitgenodigd om in de huid van dit buigzame personage te kruipen. Wie uiteindelijk deze collectieve verbeelding beheerst is duidelijk: ‘Uiteindelijk heeft de wereld voor iedereen een verrassing in petto, waar hij ook in zijn stoutste fantasieën niet op verdacht was.’ (p. 12).
Drie grootheden doen dus aan dit experiment mee: schrijver, lezer en personage. Af en toe openbaart de alwetende schrijver zijn goddelijke positie, bijvoorbeeld wanneer hij vermeldt dat hij met souverein gemak schrijft. Vier delen in de novelle corresponderen met de namen van de vier elementen. Aan het begin van ieder deel wijst de schrijver op het imaginair karakter van het verhaal: ‘Waar heb je je in hemelsnaam mee ingelaten? Rustig zit je in je stoel te lezen...’ (p. 133).
In de quintessens licht de schrijver het experiment toe. Hij vertelt dat hij het personage de ‘oneindigheid in een eindige vorm’
| |
| |
schenkt. (p. 153) Dit moet gelezen worden als: de eeuwigheid, de onsterfelijkheid in een kunstwerk.
De slotzin ‘Sla dan dit kleine boek dicht, Phoenix: verrijs uit je as!’ (p. 154) moet waarschijnlijk gelezen worden als: nu het personage in dit kunstwerk de eeuwigheid bereikt heeft, kan de lezer/Dick Bender als een vogel Phoenix verrijzen in de werkelijkheid. De elementen is immers een werk van de verbeelding: ‘het was maar een verhaal, meeslepend verteld, zodat je jezelf vergeten was.’ (p. 135), en ‘het is of je hele voorafgaande leven niet heeft plaatsgevonden, alsof het een film is die je hebt gezien, een boek dat je hebt gelezen en dichtgeslagen, (...)’. (p. 134/135) De door de aanspreekvorm gedicteerde identificatie van de lezer met Dick Bender is opgeheven, het boek is uit, de lezer keert terug naar de werkelijkheid. Niet alleen de lezer, ook Dick Bender verrijst in de werkelijkheid. Het personage dat na het lezen in de verbeelding van de lezer verrijst - indien men de lezer als moeder ziet, baart zij zelfs het personage -, wordt daarmee een deel van de werkelijkheid. Het personage is dan immers meer geworden dan de verbeelding die het kunstwerk is.
| |
Conclusie
Het is opmerkelijk dat in zo'n kort tijdsbestek in de Nederlandse literatuur drie parabel-achtige werken van verschillende auteurs verschenen zijn die over tijd handelen. Minder opmerkelijk is het dat de invulling van dit thema onderling sterk verschilt.
Bij Krol en Mulisch zijn veel elementen van het cyclische tijdsbegrip te herkennen. Van der Heijden schept zelfs naast een ‘lineaire’ wereld een ‘cyclische’ hel.
A.F.Th. van der Heijden werkt het meest met de ‘verloren tijd’. In zijn reeks De tandeloze tijd introduceerde deze auteur de notie leven in de breedte. Alle gebeurtenissen vinden dan in de breedte, dus tegelijkertijd plaats. Hierdoor kan men zich in de verbeelding aan de tijd onttrekken. Ook in Het leven uit een dag legt Van der Heijden de nadruk op de intensiteit van het ervaren van de tijd. Uiteindelijk kiest Benny Wult voor leven in de breedte.
Gerrit Krol ziet de tijd het minst als een strikt literair gegeven. In Een ongenode gast gebruikt hij de literaire verbeelding om filosofische denkbeelden rond het begrip tijd aan de orde te stellen.
Harry Mulisch is zich het meest bewust van de relatie tussen tijd en kunstenaarschap. Tijd is in De elementen vooral belangrijk in verband met onsterfelijkheid.
In de toekomst zal blijken of het onderwerp tijd in de Nederlandse literatuur zich in een blijvende populariteit mag verheugen. Vooralsnog is het in ieder geval duidelijk dat de tijd vruchtbare relaties met schrijvers aangaat.
|
|