| |
| |
| |
Hans Neervoort
André Brink en de Zuidafrikaanse paradox
Vrouw, verhaal en vaderland (en het meeste daarvan de vrouw) zijn de draden die het unieke weefsel van de in meer dan twintig vertaalde romans van André P. Brink (1935) vormen. Het rood van de vrouw, het groen van het verhaal (in ruimer verband: de literatuur en het schrijven) en het zwart van het vaderland Zuid-Afrika zorgen in steeds wisselende combinaties voor prachtige patronen tegen de blauwe achtergrond van de existentiële eenzaamheid van de mens.
Voor veel lezers en recensenten is het zwart van Zuid-Afrika de meest in het oog springende kleur. Een blanke Zuidafrikaan, een Afrikaner nog wel, die in zijn romans de apartheid zo aan de kaak stelt, dat twee van zijn romans (Kennis van de avond (1973) en Een droog wit seizoen (1979)) een tijdlang verboden waren in zijn vaderland, die zich door zijn romans de woede van de blanke, Afrikaner gemeenschap op de hals haalde, die de euvele moed had in zijn romans liefdesgeschiedenissen te creëren tussen blanken en kleurlingen of zwarten, is een dankbaar object voor journalisten. Apartheid en censuur verdienen die aandacht ten volle, maar het nadeel is dat Brinks boeken gereduceerd worden tot het zwart van Zuid-Afrika, terwijl ze zulke prachtige, bonte weefsels vormen. Anders gezegd, zijn thema's vormen een organisch geheel, ze zijn niet goed te scheiden. Ze zijn van elkaar afhankelijk, ondersteunen elkaar. Als je de zwarte draad eruit trekt, verliest het weefsel voor een belangrijk deel zijn waarde.
Daar komt nog bij dat Zuid-Afrika geen essentieel thema is in het werk van Brink, hoewel zijn gewelddadige vaderland overweldigend aanwezig is in zijn romans. Vrouw en literatuur zijn de thema's die tot het wezen van Brinks schrijverschap behoren, terwijl Zuid-Afrika een externe factor is, die de twee andere thema's raakt, beïnvloedt, maar die door de omstandigheden wordt bepaald.
Het bonte patroon wordt voor het eerst zichtbaar in Kennis van de avond (Kennis van die aand/Looking on darkness) (1973), want in De ambassadeur (Die ambassadeur/The ambassador), de roman die in 1963 verscheen en in 1985 gewijzigd werd herdrukt, is (het zwart van) Zuid-Afrika slechts heel vaag op de achtergrond aanwezig. Het verhaal speelt zich af in Parijs en schildert in een aantal episoden de onmogelijke liefdesgeschiedenis tussen een Zuidafrikaanse ambassadeur en een nachtclubdanseresje, een affaire die hem totaal alleen achter laat: zijn vrouw en dochter hebben zich van hem afgekeerd en zijn naar Zuid-Afrika teruggekeerd, de derde secretaris van de ambassade, in wie hij een soort zoon zag, maar die hem verraden had aan Pretoria, Stephen Keyter, heeft zelfmoord gepleegd, zijn maîtresse Nicolette is er vandoor gegaan en zijn baan staat op de tocht vanwege zijn buitenechtelijke relatie. Al is het zwart van Zuid-Afrika afwezig, de literatuur is prominent aanwezig. De parallellen tussen De ambassadeur en Ulysses van James Joyce zijn duidelijk: wat voor Leopold Bloom Dublin is, is voor ambassadeur Van Heerden Parijs met dien verstande dat Parijs voor hem een vreemde stad is, zoals elke stad voor hem vreemd is, want hij leidt een zwervend leven als Odysseus. Van Heerdens Penelope is aan het eind van het verhaal wel thuis in Zuid-Afrika, maar zit bepaald niet op hem te wachten. Trouwens, het is de vraag maar of Van Heerden nog wel naar huis wil of hij zelfs nog wel een thuis heeft.
Ook Dantes Hel neemt een belangrijke plaats in, terwijl ook Oidipous, Laïos en Jokaste in de vorm van resp. Stephen Keyter, Paul van Heerden en Erika aanwezig zijn. Dor zijn baas, de ambassadeur, te verraden pleegt Stephen Keyter symbolisch vadermoord. Het moederskindje neemt op deze wijze wraak op zijn echte vader, zodat Oidipous zelfs dubbel aanwezig is.
Kennis van de avond is echter de eerste echte Brinkroman. Jozef Malan, een kleurling, zit in de gevangenis in afwachting van de voltrekking van het doodvonnis, dat over hem is uitgesproken wegens moord op de blanke Jessica Thompson. Die tijd van wachten besteedt hij aan het schrijven van zijn levensverhaal, met het doel inzicht in zijn leven te krijgen. In een lange flash back krijgen we
| |
| |
eerst de familiegeschiedenis te lezen en vervolgens het verhaal van zijn leven. In de familiekroniek, die mondeling is overgeleverd en teruggaat tot de slaventijd, zijn armoe en onderdrukking normale, aanvaarde verschijnselen. Mishandeling en seksueel misbruik zijn het voorrecht van de blanke bazen, ook na de afschaffing van de slavernij. Het blanke bloed dat het gevolg is van dat seksuele misbruik, bestempelt Jozef tot een kleurling.
Hij groeit op op een boerderij samen met Willem, de zoon van de blanke baas. Zij groeien uit elkaar als de schooltijd aanbreekt. Jozefs leergierigheid vertedert de baas, die hem in staat stelt naar (een niet-blanke) school te gaan. Zijn taak op de boerderij mag er echter niet onder lijden. Op de middelbare school wordt zijn passie voor het toneel vorm gegeven. Hij krijgt een beurs voor de universiteit en gaat wonen in het kleurlingendistrict, district VI, in Kaapstad. Hier wordt hij door Dilpert ingewijd in de oosterse filosofie, wat later nog tot een hilarische situatie aanleiding geeft, als het door de Veiligheidspolitie wordt gezien als een bewijs van communistische sympathieën, dat hij een exemplaar van het chinese orakelboek, de I Tjing in zijn bezit heeft. Zijn studie verloopt - door zijn gebrekkige vooropleiding - moeizaam. Hij kiest uiteindelijk voor de toneelschool. Door tussenkomst van Derek de Villiers krijgt hij de gelegenheid naar Engeland te gaan. Daar komt hij uiteindelijk terecht bij de Royal Shakespeare Company. Een glanzende carrière ligt voor hem. Na verloop van tijd wordt het heimwee naar Zuid-Afrika hem te machtig en hij gaat terug.
Dat hij terug is in het benepen Zuid-Afrika wordt hem onmiddellijk na aankomst op het vliegveld van Johannesburg duidelijk gemaakt door de douane, die een boek met reproducties van Michelangelo in beslag neemt, vanwege het pornografische karakter ervan en door een vriendelijke blanke meneer, die hem erop wijst dat hij een toilet voor blanken dreigt binnen te stappen.
In Kaapstad richt hij een eigen toneelgezelschap op, dat klassieke toneelstukken, vertaald naar de Zuidafrikaanse maatschappij, op de planken brengt. Het gezelschap speelt op het platteland in schuren, in de open lucht etc. Al snel komen de moeilijkheden met de censuur. Voorstellingen worden verboden of onmogelijk gemaakt. Willem, die hem eerst nog heeft geholpen, laat hem vallen. De groep valt langzaam uiteen.
Intussen heeft hij kennis gemaakt met Jessica Thompson, een Engelse, die op rondreis door Afrika in Zuid-Afrika is blijven hangen. Er ontstaat een romance, die echter op grond van de Immoraliteitswetten verboden is.
Dat maakt hun verhouding uitzichtloos. In Zuid-Afrika kan het niet en erbuiten ook niet. Jozef heeft het heimwee gevoeld en bovendien met een dergelijke verhouding kennis gemaakt in zijn Engelse periode. Zijn vriend Simon Hlabeni, getrouwd met een Schotse, stierf letterlijk van heimwee.
De twee geliefden nemen de enig mogelijke beslissing: zelfmoord. Jozef echter, die de schuld ten volle wil dragen, vermoordt Jessica en geeft zichzelf aan bij de politie. Hij wordt gemarteld, krijgt een proces en wordt ter dood veroordeeld, waarmee we weer aan het begin van het verhaal zijn aangeland. De cirkel is rond. De lezer kan opnieuw beginnen. Wie zich alleen heeft laten meeslepen door de zich als een Griekse tragedie ontrollende geschiedenis en de (zeer functionele) prachtige natuurbeschrijvingen, gaat bij tweede lezing een nieuwe wereld open. Wat op het eerste gezicht een aangrijpend verhaal over het onmenselijke apartheidssysteem lijkt zoals er wel meer zijn (de thrillers van Wessel Ebersohn bijv.), blijkt veel verder te reiken. Dan wordt het ingenieuze patroon van zwart, rood en groen pas echt duidelijk. Een uitputtende analyse is in dit bestek onmogelijk. Daarvoor is de roman te gecompliceerd. Ik zal me beperken tot twee kleuren groen: de bijbel en het toneel (de literatuur).
illustratie: Fred Geven
Aan het begin van hoofdstuk twee zegt Jozef:
| |
| |
De geschiedenis van onze familie (...) werd gewoonlijk doorspekt met verhalen uit de bijbel, met gevolg dat deze twee werelden in mijn gedachten vaak samenvielen, temeer omdat de namen in deze twee werelden voor een groot deel dezelfde waren: Adam en Mozes, Abraham, Rachel, Lea, Daniël en David, Jacob en ook nog een Jozef. (cursivering van mij, HN).
Het verhaal van die Jozef komt in grote lijnen overeen met het bijbelverhaal: geminacht en bespot in zijn jeugd, daarna tot grote hoogte gestegen in het buitenland. Maar het einde verschilt. Waar Jozef onderkoning van Egypte blijft, valt de Jozef in Kennis van de avond diep. De roman is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. In het laatste, het zevende dus, vindt Jozef de eeuwige rust. Ook hier dringt een overeenkomst met de bijbel, i.c. het scheppingsverhaal zich op, maar met name de afwijkingen geven deze bijbelse verwijzingen een cynische ondertoon. Niet direct bijbels, maar wel religieus is Sint Jan van het Kruis (1542-1591), de Spaanse mysticus en dichter. Hij is zeer nadrukkelijk aanwezig. Niet alleen in titel en motto, maar ook in het verhaal zelf. Jessica en Jozef lezen en bespreken hem. Het dient overigens gezegd, dat het begrip avond in de titel, in het licht van Sint Jan van het Kruis, niet louter negatief geïnterpreteerd mag worden. De avond of nacht is bij Sint Jan ook de tijd waarin de ziel tot zelfkennis kan komen. In dit verband is het tekenend dat Jozef als gunst voor de laatste nacht voor zijn executie vraagt of het licht uitmag in zijn cel. Ook Sint Jan zat maandenlang in een kerker opgesloten, werd gemarteld en kwam er tot inzicht.
Nog nadrukkelijker is de aanwezigheid van het toneel (en de literatuur). Jozef is toneelspeler. Het gezelschap dat hij opricht, speelt de oude toneelstukken met de nodige veranderingen, aanpassingen en daarmee doet hij precies hetzelfde als de schrijver van literatuur doet: het telkens eendere verhaal vertellen. Er is trouwens nog een schrijver in het verhaal aanwezig: Richard Cole, een blanke, die Jessica voor zichzelf wil hebben, maar Jessica wil Jozef. Ook dat verhaal is vaker verteld.
Aristophanes, Sophokles, Shakespeare, Molière, Calderon, Peter Weiss, Dürrenmatt, Camus, Pirandello en vele anderen passeren de revue en alle stukken dragen bij tot de thematiek van het verhaal. In de tijd dat Brink Kennis van de avond schreef, was hij intensief bij het toneel betrokken. Hij vertaalde toneelstukken en had er zelf ook geschreven (o.a. Caesar). Kennis van de avond is een rijk boek niet in de laatste plaats voor de schrijver zelf. Hij had er zoveel ingestopt, dat een aantal fragmenten en aspecten als het ware om uitwerking schreeuwden. Alle volgende romans zijn ontstaan uit Kennis van de avond, waarmee Brink ook een hecht oeuvre opbouwde.
In 1978 verscheen 'n Ogenblik in de wind ('n Oomblik in de wind/An instant in the wind). In het tweede hoofdstuk van Kennis van de avond had Brink zijn hoofdfiguur Jozef zijn voorgeschiedenis laten vertellen. Die ging terug tot de slaventijd. Dat historische aspect werkt Brink uit in 'n Ogenblik in de wind. Het is een historische roman spelend in 1749 in de Kaapprovincie. De verteller van het verhaal heeft in archieven de levensgeschiedenis gevonden van Elisabeth Maria Larsson-Louw, geboren uit een Hollandse immigrantenfamilie. Onmiddellijk na haar huwelijk gaat zij met haar man, een Zweedse ontdekkingsreiziger, mee de binnenlanden in, op zoek naar planten en dieren. De expeditie wordt achtervolgd door tegenslag. Zij blijft als enige over midden in de wildernis. Een weggelopen slaaf, die de expeditie al dagen heeft gevolgd, ontfermt zich over haar en de weinige goederen die overgebleven zijn. Deze Adam Mantoor brengt haar naar de kust, vanwaar Kaapstad gemakkelijk te bereiken lijkt. Het eerste deel van de tocht wordt beheerst door wederzijdse achterdocht. Elisabeth laat haar aangeleerde superioriteitsgevoelens de vrije loop, maar ze is van Adam afhankelijk. Langzamerhand echter verandert de verstandhouding en als ze de kust bereikt hebben, is er een liefdesrelatie ontstaan.
In plaats van door te trekken naar Kaapstad blijven ze aan de kust en leiden daar een idyllisch leven tot ze op een dag tekenen van de menselijke beschaving ontdekken: afgeslachte en van hun slagtanden beroofde olifanten. Ondanks de gruwelijkheid doet dat met name Elisabeth beseffen, dat de menselijk samenleving toch onontbeerlijk is voor haar bestaan. Ze besluiten verder te trekken, nadat ze beloofd heeft zich voor hun gezamenlijke leven in Kaapstad garant te stellen. Een verschrikkelijke tocht volgt, op onnavolgbare wijze beschreven. Met name de tocht door de Karoowoestijn is onvergetelijk. Als ze Kaap- | |
| |
stad bereikt hebben, gaat Elisabeth de stad in om voor Adam te pleiten. Hij blijft aan de rand van de stad wachten, tegen beter weten in eigenlijk: de politie komt hem ophalen.
Het paradijsverhaal, met dit verschil dat het niet God is die hen uit het paradijs verdrijft, maar de menselijke beschaving. Wie eenmaal van deze appel heeft gegeten, blijft daar altijd aan verslaafd. Zelfs het hoogste goed dat de mens heeft, zijn/haar geliefde wordt daaraan opgeofferd. Een bestaan buiten de samenleving is voor de mens kennelijk onmogelijk.
Kaapstad werkt als een magneet op Elisabeth. Als ze in de woestijn een groep trekkende Hottentotten tegenkomen, die haar en Adam op wil nemen, weigert ze beslist en wil ze per se het ergste deel van de woestijn doortrekken. Als ze aan het einde van een vijf dagen durende barre tocht bij een blanke nederzetting aankomen, verloochent ze Adam tot drie keer toe. Hij wordt naar het slavenverblijf gestuurd. Als ze 's nachts gedwongen wordt het bed te delen met de boer, die zijn vrouw gebiedt wat op te schuiven, is de maat vol en roept ze Adam. Hals over kop vluchten ze. De barmhartige Samaritanen had ze laten lopen voor deze schijnheilige Leviet.
De parabel van de barmhartige Samaritaan was al eerder in het verhaal te onderkennen: als Elisabeth in Kaapstad woont, voelt ze zich daar eigenlijk niet thuis, ze voelt zich in de rol die haar daar wordt opgedrongen niet thuis. Om die rol van brave huisvrouw te ontvluchten trouwt ze met de ontdekkingsreiziger Larsson. Die blijkt echter alleen maar interesse te hebben voor planten en dieren. Een jonge gids in het gezelschap lijkt wel belangstelling voor haar te hebben. Als hij een poging doet haar aan te randen, wordt ze ontzet door haar man, waarna de gids in het oerwoud zelfmoord pleegt. De derde man die haar helpt, is de negerslaaf Mantoor. Hij heeft de rol van barmhartige Samaritaan, die hij dan ook tot het einde toe vervult. Onze naaste is de zwarte medemens. Als dank betaalt hij met zijn vrijheid.
In Kennis van de avond was de slavernij vluchtig aan de orde geweest in de voorgeschiedenis van Jozef. Ook in 'n Ogenblik in de wind speelt slavernij in wezen slechts een rol op de achtergrond. In Houd-den-bek (Houd-den-bek/A chain of voices) (1982) is ze het onderwerp van de roman.
In 1825 staan elf personen (10 slaven en een blanke) terecht wegens opstand tegen hun meesters, resp. hulp daarbij. De roman vertelt hoe dat allemaal zo is gekomen. Het eigenlijke verhaal wordt omsloten door de dagvaarding en het vonnis. Alle verdachten en enkele andere belanghebbenden laten op hun eigen wijze hun stem horen. Hoofdpersoon is de slaaf Galant. Hij wordt geboren op een boerderij in de omgeving van Kaapstad uit een slavin. De vader is niet bekend of zoals Ma-Roos, zijn voedster, zegt: Iedereen is zijn vader. Zijn moeder wil niets van hem weten. Daarom wordt hij gezoogd door Ma-Roos, tegelijk met de zoon van de Baas, Nicolaas. Galant en Nicolaas groeien samen op met Barend, de broer van Nicolaas, en Hester, hun aangenomen zus. Galant treedt op als beschermer van Nicolaas. Alle drie houden ze van Hester, maar Galant maakt natuurlijk geen kans, hoewel Hester zich wel tot hem aangetrokken voelt. Nicolaas lijkt de meeste kans te hebben haar te trouwen, maar Barend weet zijn vader om te praten, die haar op haar vijftiende verjaardag aan hem uithuwelijkt. Nicolaas is te slap om er tegenin te gaan. Het huwelijk tussen Hester en Barend is een voortdurend gevecht. Uiteindelijk trouwt ook Nicolaas. Hij krijgt van zijn vader de boederij Houd-den-bek en Galant als slaaf. Van het begin af aan gaat het fout tussen die twee, o.a. omdat Nicolaas niet in staat is zijn houding te bepalen t.o.v. zijn jeugdvriend. Enerzijds beschouwt hij Galant als zijn slaaf, anderzijds wil hij hem als zijn vertrouweling zien. Bij Galant ontwikkelt zich door een aantal dramatische gebeurtenissen een grote wrok en als er geruchten verspreid worden over de vrijla- | |
| |
ting van de slaven, begint hij een opstand. Hij doodt Nicolaas. Barend slaat op de vlucht met achterlating van zijn vrouw en kinderen. De opstand is natuurlijk tot mislukken gedoemd. Voor Galant echter betekent het één uur van vrijheid als hij en Hester in de chaos op zolder alle maatschappelijke
conventies, vooroordelen opzij kunnen zetten en zich over kunnen geven aan hun liefde, die dan pas tot uitdrukking kan komen. Na een nacht van meditatie in de bergen geeft hij zich over in de wetenschap dat de vrijheid eens zal komen, hoewel het doodvonnis hem wacht. Zijn overgave betekent voor hem een voorschot op die vrijheid.
De vorm heeft in deze roman een wel heel sprekende functie. Iedere betrokkene geeft zijn relaas van de gebeurtenissen. Min of meer afgeronde episoden worden zo van alle kanten belicht, wat diepte aan de gebeurtenissen en de karakters van de hoofdpersonen geeft. Sommige personen komen vaker en langer aan het woord, bevinden zich op de voorgrond: de solisten. Daarachter bevindt zich een koor van stemmen, dat varieert en benadrukt. Zo ontstaat een keten van stemmen die uit het verleden opklinken. Brink heeft ze opgevangen om ze weer door te seinen. Stemmen die door zullen klinken tot de vrijheid waar het allemaal om draaide en draait voor iedereen verworven is. Houd-den-bek gaat niet over Zuid-Afrika in de negentiende eeuw, net zo min als 'n Ogenblik in de wind over de achttiende-eeuwse Kaap gaat. Beide verhalen gaan over Zuid-Afrika nu, waarin nog steeds niet iedereen evenveel vrijheid bezit, waar de slavernij weliswaar is afgeschaft, maar waar omstandigheden heersen die daar nog dicht tegenaan liggen: apartheid, pasjeswetten, gescheiden woongebieden etc.
Vooral in deze roman is de ongelijkheid als maatschappelijk fundament zichtbaar gemaakt. Zoals Galant vecht voor de bevrijding uit zijn slavenbestaan, zo vecht Hester voor de bevrijding uit haar slavenbestaan: ze verzet zich heftig tegen de nachtelijke verkrachtingen door haar man, ze vecht voor haar lichamelijke integriteit. Nergens is de koppeling tussen racisme en de onderdrukking van de vrouw zo duidelijk verwoord als in Houd-den-bek. Niet alleen worden de wortels van de huidige Zuidafrikaanse samenleving blootgelegd, Houd-den-bek is tevens een spiegel van die hedendaagse samenleving, die gebaseerd is op ongelijkheid: vader Piet bepaalt met wie Hester trouwt, Nicolaas durft niet tegen zijn autoritaire vader in te gaan, Barend meent aan zijn huwelijkse staat het recht te ontlenen zijn vrouw tegen haar wil te nemen. Het tragische daarbij is dat alle betrokkenen anders willen, maar door het systeem een gedragspatroon hebben ontwikkeld, dat ze niet kunnen doorbreken. Zo lang de structuren blijven bestaan, zo lijkt Brink te willen zeggen, zal het individu zich niet kunnen ontplooien en verminkt door het leven gaan. Alleen heel sterke naturen kunnen zich daaraan onttrekken: Galant, die niet alleen in opstand komt, maar ook het onmogelijke van een bestaan inziet, waarin hij niet samen mag zijn met degene van wie hij houdt en die in vrijheid de beslissing neemt zich aan te geven; en Hester die de vooroordelen van haar ras overwint en doet wat haar gevoel haar ingeeft. De verhouding tussen Nicolaas en Galant is vergelijkbaar met die tussen Willem en Jozef in Kennis van de avond. Ze groeien samen op op de boerderij. Als ze klein zijn, is er nauwelijks sprake van rassenscheiding. Die scheiding van geesten en lichamen wordt van buitenaf opgelegd. Zowel Nicolaas als Willem weten daarna nooit meer raad met hun gevoelens t.o.v. respectievelijk Galant en Jozef. Als Jozef en Willem later in hun leven contact met elkaar
hebben, is het Willem die de grens tussen gevoel en verstand en tussen heden en verleden niet kan overbruggen. Maar Willem wordt gezien vanuit het gezichtspunt van Jozef, waardoor Willems daden worden gekleurd. In Houd-den-bek komt Nicolaas ook zelf aan het woord.
In Geruchten van regen (Gerugte van reën/Rumours of rain) (1978) heeft Brink de Willemfiguur uit Kennis van de avond verder uitgewerkt in Martin Mijnhardt. Hij is een geslaagde zakenman, die tijdens een verblijf in Londen zijn herinneringen aan een weekeind, dat een keerpunt in zijn leven had kunnen betekenen, op papier zet. Mijnhardt heeft - zo blijkt uit zijn verhaal - slechts een rudiment van gevoel, zodat hij bijna een karikatuur is. Slechts een enkele keer, met name in de contacten met zijn zoon, komt er iets van gevoel door zijn pantser heen breken, maar dan weet hij met die gevoelens geen raad. Bovendien is hij zo intens op zichzelf betrokken, dat hij geen oog heeft voor (de gevoelens van) anderen.
Door middel van chantage heeft hij een minister de boerderij, waar zijn moeder nog op woont, maar die ligt in een streek die geteis- | |
| |
terd wordt door aanhoudende droogte, verkocht, buiten medeweten van zijn moeder. Tijdens een weekeinde moet hij zijn moeder overhalen bij hem in te komen wonen. Vlak voor het begin van het weekend is zijn beste vriend, de advokaat Bernard Franken, tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld wegens terrorisme en communistische sympathieën. Toen zijn vriend vlak voor zijn arrestatie bij hem was gekomen voor onderdak in zijn niet-bewoonde flat in Johannesburg, had hij botweg geweigerd. Toen zijn vriendin Bea hem vlak voor het weekeinde om hulp smeekte, wimpelde hij dat af met de mededeling dat ze elkaar dinsdag na het weekeinde weer zouden zien. Toen zijn zoon tijdens het weekeinde eindelijk over zijn ervaringen in het leger in Angola begon te spreken, liet hij hem in de emotionele kou staan. Van zijn huwelijk was al niet veel meer over en tijdens het weekend besluit hij zijn naaste medewerker, Charlie Mofokeng, die hem zijn leven heeft gered en die getracht heeft hem de ogen te openen voor de werkelijkheid in Zuid-Afrika, door hem mee te voeren door Soweto aan de vooravond van de onlusten, te ontslaan. Het is het testament van een failliete boedel.
In Geruchten van regen is het zwart duidelijker zichtbaar dan in welke roman van Brink ook. Mijnhardt is dé Afrikaner, Mijnhardt is Zuid-Afrika. Iedereen heeft hem laten zien wat er mis is: zijn beste vriend Bernard, die hem het door de apartheid verrotte rechtssysteem laat zien, zijn vriendin Bea, die hem daarnaast ook de ondergeschikte positie van de vrouw onder de neus wrijft, Charlie Mofokeng, die hem de levensomstandigheden van de zwarten toont, en zijn zoon, die hem vertelt wat de werkelijke bemoeienis van Zuid-Afrika met Angola is. Hij kan nooit meer zeggen: ‘Ich habe es nicht gewusst’.
Mijnhardt is een keiharde schoft zonder hart, maar Brink heeft hem net zo veel barstjes in zijn pantser meegegeven, dat hij geen karikatuur wordt, zoals zijn alter ego Batavus Droogstoppel, hoewel in zijn speaking name een even grote dosis sarcasme ligt opgesloten. De vergelijking met de Max Havelaar - om de groene draad weer eens op te pakken - is niet uit de lucht gegrepen. De verwijzingen naar het boek zijn legio.
Dat zowel Droogstoppel als Mijnhardt zakenman zijn, kan nog als toeval worden afgedaan, maar als Martin de woorden ‘Mijn verhaal wordt eentonig’ op papier zet, kun je er als lezer niet meer omheen. Trouwens, al op p. 23 laat Brink in een cafetaria een vechtpartij ontstaan tussen een zwarte, die onbeschoft behandeld wordt, en de Griekse (!) eigenaar van de zaak. Ook de opmerking van Mijnhardt, dat het zijn gewoonte niet is romans te schrijven, verwijst rechtstreeks naar Droogstoppel. Hoewel de figuur van Bernard Franken geënt is op de communistische leider Bram Fischer, is er ook voldoende overeenkomst met Sjaalman te ontdekken. Op die manier gezien is de pleitrede van Bram Fischer, die nagenoeg integraal is opgenomen in de roman, het equivalent van de beroemde toespraak tot de hoofden van Lebak: een oproep tot sociale rechtvaardigheid.
Er hangt een intense dreiging in de roman. Niet alleen de moord op de boerderij, de onlusten op de fabriek en de dreiging in Soweto, de laag overvliegende gevechtsvliegtuigen in Mozambique en de verhalen van Louis over Angola, maar ook en vooral de doem van de Divina commedia van Dante. Voor Martin is er aan het eind geen Beatrice, die hem begeleidt in het paradijs, want Bea, zijn vriendin van Italiaanse (!) afkomst, heeft hem verlaten, maar de tocht door de hel heeft hij wel achter de rug. Eigenlijk is die tocht nog niet ten einde. Geruchten van regen is een plaatsbepaling in de hel, een analyse van de hel door Martin. Met niets ontziende eerlijkheid, die grenst aan arrogante domheid, zet Martin zichzelf te kijk: een keiharde zakenman, die slechts rudimenten van gevoel bezit en daar trots op is. Maar juist die rudimenten maken het boek zo ontroerend: de onmacht zijn zoon te bereiken, zijn vermogen de verkeerde dingen te zeggen op belangrijke momenten, maken van Martin Mijnhardt een tragische figuur, die bij de lezer zeer tegenstrijdige reacties van walging en medelijden oproept. Door zijn eigen verregaande botheid blijft hij eenzaam en niet-begrijpend achter. Om wat gebeurd is te begrijpen, trekt hij zich tussen twee zakelijke besprekingen even terug en schrijft hij zijn verhaal, zo eerlijk als hij kan.
illustratie: Fred Geven
| |
| |
De eerlijkheid van Mijnhardt heeft twee belangrijke consequenties: de lezer krijgt een messcherp beeld van dé Afrikaner, maar paradoxaal genoeg ook van dé schrijver, van wie ook een niets ontziende eerlijkheid mag worden verwacht. Geruchten van regen is mede een schrijversroman, zoals Kennis van de avond dat ook was.
Vormde het politieke aspect in Kennis van de avond en Geruchten van regen een dreigend decor, in Een droog wit seizoen ('n Droë wit seizoen/A dry white season) (1979) bepaalt het de handeling. Een schrijver van romantische verhaaltjes krijgt van een vriend, Ben du Toit, een pak papieren, aantekeningen, kranteknipsels, verslagen, foto's met het verzoek er wat mee te doen (ook hier dringt de overeenkomst met de Max Havelaar zich op), als er wat met hem gebeurt. Als de schrijver in de krant leest dat Ben doodgereden is door een onbekende, besluit hij Bens ervaringen op papier te zetten. Ben du Toit is een brave, gezagsgetrouwe, eerlijke leraar geschiedenis. Als de zwarte schoonmaker op de school waar hij werkt ‘zelfmoord’ heeft gepleegd in een cel van de Veiligheidspolitie, komt diens weduwe bij Ben met het verzoek iets te doen. Hij besluit het geval uit te zoeken. Daartoe gaat hij naar de Veiligheidspolitie, waar hem te verstaan wordt gegeven dat er niets aan de hand is. Zijn rechtvaardigheidsgevoel verzet zich ertegen het geval verder te laten rusten. Daarmee vestigt hij de aandacht van de Veiligheidspolitie op zich. Langzamerhand gaan zijn ogen open voor de gewelddadige situatie waarin zijn land zich bevindt. Intimidaties door de Veiligheidspolitie in de vorm van huiszoekingen, bedreigingen en aanslagen houden gelijke tred met zijn groeiende inzicht, maar ondanks zijn steeds groter wordende isolement (kerk, school en gezin, uitgezonderd zijn zoon, laten hem vallen) zet hij koppig door. Als zijn zwarte helper Stanley moet onderduiken en de journaliste Melanie uitgewezen wordt, staat hij volkomen alleen, want voor de zwarte gemeenschap is hij een blanke. In verhaalvorm is dit Brinks analyse van de politieke toestand in Zuid-Afrika: het systeem dat zich weet te handhaven door de apartheid en binnen de eigen gelederen de macht weet te conserveren door repressie en banning
van dissidente elementen, waardoor de democratie machteloos is. De gewelddadige dood van Ben is op die manier te duiden als de ondergang van die democratie.
Ook in Een droog wit seizoen is Dante weer op de achtergrond aanwezig, waarbij Stanley de rol van Vergilius vervult. Hij is de gids door een voor Ben onbekende Zuidafrikaanse hel. Hij opent Ben de ogen voor de ellende waarin de zwarten verkeren. Hij laat hem Soweto zien en de terreur die het regime uitoefent: martelingen, deportatie, moord, chantage, intimidatie, maar bovenal de apartheid. Ook deze roman is weer een aanval op de apartheid, een systeem, waarin twee vrienden (Ben en Stanley) er alleen maar van kunnen dromen samen over straat te lopen met de armen om elkaars schouders.
En Melanie als Beatrice. Zij is een journaliste, die Ben helpt bij zijn onderzoek. Hoe verder dat vordert hoe dichter die twee naar elkaar toegedreven worden. Pas als Susan, zijn vrouw, hem verlaat, ontstaat er een echte liefdesrelatie, die wreed verstoord wordt door haar banning, haar staatsburgerschap wordt haar ontnomen. Zij gaat naar het paradijs, Londen, en Ben sterft in de hel.
Een droog wit seizoen doet wat de sfeer betreft sterk denken aan Kafka. Het is een nachtmerrie, die de lezer beurtelings woedend maakt en irriteert. Ben is in het begin bijna grenzeloos naïef. Hij denkt dat iedereen, inclusief de Veiligheidspolitie, geïnteresseerd is in de waarheid, in rechtvaardigheid, maar iedereen denkt aan zijn eigen hachje, waardoor de Veiligheidspolitie alles onder controle houdt, zelfs de politici. Brink laat de lezer een klein lichtpuntje in de inktzwarte duisternis: Bens zoon Johan, die zijn vader trouw blijft.
Na Houd-den-bek verschijnt in 1984 De muur van de pest (Die muur van die pes/The wall of the plaque). Voor het eerst sinds De ambassadeur (1963) laat Brink een roman spelen buiten Zuid-Afrika, in Frankrijk. Andrea Malgas is een Zuidafrikaanse kleurlinge, die haar geboorteland is ontvlucht en in Parijs is neergestreken. Na een aantal affaires krijgt ze een relatie met de blanke Zuidafrikaanse schrijver Paul Joubert. Hij heeft het script geschreven voor een film over de pest en Andrea gaat voor hem geschikte lokaties zoeken in de Provence. Joubert scheept haar daar op met een ANC-activist, die een paar dagen moet onderduiken voor de Zuidafrikaanse veiligheidsdienst. Deze Mandla irriteert haar met zijn extreme uitspraken en denigrerende opmerkingen aan haar adres. Bovendien herinnert hij haar voortdurend aan het racistische Zuid-Afrika, dat ze heeft ingeruild voor een comfortabel
| |
| |
bestaan in ballingschap. Langzamerhand dringt haar roeping tot haar door. Als Mandla door de Zuidafrikaanse veiligheidspolitie wordt doodgereden (zie Ben du Toit), vertrekt zij hals-over-kop naar Zuid-Afrika om zich in te zetten voor de goede zaak. Aan het eind krijgt Paul Joubert Andrea's aantekeningen in handen en besluit er een roman van te maken. Het slot wordt gevormd door de eerste zinnen van de roman, van De muur van de pest, zodat de cirkel rond is en de lezer weer bij het begin aangekomen is.
De basis van De muur van de pest is hetzelfde als die van Kennis van de avond: een kleurling die na een aantal jaren buiten Zuid-Afrika verbleven te hebben terugkeert, maar er is een opmerkelijk verschil. Ging Jozef Malan terug om zijn volk op te voeden, Andrea gaat terug om zich in de strijd te begeven. De toestand is in die elf jaar grondig veranderd, geëscaleerd. Voor de zwarte Afrikanen blijft niet veel anders over dan de strijd.
Maar hoe politiek De muur van de pest in wezen ook is, Brink blijft zijn andere themata trouw. Ook hier weer de liefde, die onmogelijk gemaakt wordt door de maatschappij. In De muur van de pest heeft Brink zelfs twee liefdesgeschiedenissen ingebouwd, die tussen Andrea en Paul en tussen Andrea en Mandla. De symboliek is duidelijk. Andrea bevindt zich als kleurlinge tussen twee culturen. Frankrijk stelt haar in staat een liefdesrelatie aan te gaan met de blanke Paul Joubert, wat in Zuid-Afrika niet mogelijk is. Ze overweegt zelfs op zijn huwelijksaanzoek in te gaan. Uiteindelijk blijkt haar keuze ergens anders te liggen: bij Mandla, die de bevrijdingsbeweging representeert en daar ziet Andrea haar taak. Haar belangen liggen niet bij de blanken. Ook de literatuur is weer vertegenwoordigd. Niet alleen zijn er ook in De muur van de pest weer talrijke verwijzingen naar literatuur en heeft de roman weer een kaderstructuur, maar met dat kader verwijst Brink deze keer ook op een andere wijze naar de literatuur.
Paul Joubert herschrijft de aantekeningen van Andrea tot de roman, die hij al tijden in gedachten had. De werkelijkheid biedt hem de gelegenheid de roman te schrijven, die maar niet wilde vlotten. Die moest gaan over de pestepidemieën in Zuid-Frankrijk. De werkelijkheid levert echter veel meer stof op, de werkelijkheid van de hedendaagse pestilentie: de apartheid. De Zuidafrikaanse schrijver moet die realiteit beschrijven, moet zich engageren, zo luidt de boodschap van Brink. Hij mag niet aan de kant blijven staan, zoals Paul Joubert gedaan heeft.
In Noodtoestand (States of emergency) (1988) zijn deze problemen niet meer op de achtergrond aanwezig, maar staan ze in het brandpunt van de roman. De hoofdkleur is groen. Noodtoestand is de poging van een schrijver een roman te maken uit een hem toegestuurd liefdesverhaal en het dagboek van de schrijfster van dat liefdesverhaal.
Een basisstructuur die de roman gemeen heeft met de Max Havelaar en Nootebooms In Nederland. Het boek bestaat, naast fragmenten uit het liefdesverhaal en het dagboek van Jane Ferguson, uit fragmenten van de roman die de schrijver moeizaam op papier probeert te krijgen en zijn gedachten, overwegingen, twijfels en gevoelens bij het schrijven: eenzelfde slingerstructuur als Springers Bougainville. Het manuscript dat Jane Ferguson de schrijver toegezonden heeft, is een autobiografisch verslag van een kortstondige romance die opbloeide tussen haar en de voor de Veiligheidspolitie op de vlucht zijnde arts Chris de Villiers. Tijdens die paar dagen komt de Villiers tot de conclusie dat vluchten naar het buitenland eigenlijk buigen voor geweld van de overheid betekent. Hij keert daarop terug naar Johannesburg om zijn werk onder de zwarte bevolking voort te zetten. Uit het dagboek van Jane, dat o.a. de ‘zelfmoord’ van Chris vermeldt (hij springt als zovelen tijdens een ondervraging uit het raam van het hoofdkwartier van de Veiligheidspolitie) vernemen we - meelezend met de schrijver - de politieke achtergronden.
| |
| |
De liefdesgeschiedenis en het dagboek worden door de schrijver samengevoegd en daarna omgevormd tot zíjn verhaal. De boodschap van Brink zal duidelijk zijn. Ook híj is van mening, dat niet-geëngageerde literatuur, literatuur die niet betrokken is bij de politieke situatie in Zuid-Afrika, niet kan. Het verhaal dient de maatschappelijke omstandigheden (terreur door de Veiligheidspolitie, censuur, de Noodtoestand) weer te geven. Sterker nog, het verhaal dient die maatschappelijke situatie aan de kaak te stellen, aan te vallen, dient mee te werken aan het omverwerpen van het verderfelijke bewind. De kunstenaar dient zijn ivoren toren te verlaten om zich in het strijdgewoel te begeven met zijn wapen: de kunst.
Brink geeft zijn lezers in zijn boek nog een andere boodschap mee, die van puur literaire aard is: schrijven is het herhalen, variëren van het verhaal, dat al vanaf het begin van de mensheid wordt verteld: si hadden malcander so lief, si conden bijeen niet comen. Er is altijd wel wat: het water is te diep of de maatschappelijke omstandigheden gooien roet in het eten.
De schrijver in Noodtoestand maakt er het volgende van: een professor in de theoretische literatuurwetenschap aan een universiteit in de Oostelijke Kaapprovincie, Philip Malan, krijgt op een congres, waar hij een pleidooi houdt voor een terugkeer naar de tekst, een verhouding met zijn assistente, Melissa. Philips huwelijk begint te wankelen, omdat hij van mening is, dat hij twee vrouwen kan dienen, maar zijn vrouw vindt dat hij moet kiezen. Melissa is het daar overigens mee eens, zonder hem overigens onder druk te zetten. Een dergelijke keuze wordt hem ook opgedrongen aan de universiteit, waar Philip waardevrije wetenschap wil bedrijven.
Hij wil een scheiding aanbrengen tussen wetenschap en leven, tussen wetenschap en politiek, maar het geweld van die politiek dwingt hem tot een keuze: als een vreedzame demonstratie op hardhandige wijze door de oproerpolitie uiteen wordt geslagen, raakt zelfs hij betrokken bij de maatschappij. In dat opzicht staat hij model voor de gemiddelde burger. Toch gaat niet alles aan hem voorbij. Zoals Ben du Toit in Een droog wit seizoen neemt hij het bij de Veiligheidspolitie op voor een zwarte medeburger, wat hem op de aandacht van die Veiligheidspolitie komt te staan.
Het verhaal dat de schrijver weeft, is een zeer compact verhaal met een stalenboek van de Zuidafrikaanse maatschappij, nee van iedere maatschappij. Met een paar penseelstreken zet hij bijv. Lucas Wilson neer, de links-radicale wetenschappelijk medewerker politicologie, die voorop staat op de barricaden, maar die in zijn privéleven een seksistische macho is. Met dezelfde trefzekere penseelstreken wordt aan de andere kant van het spectrum Milton Thaya neergezet, de sjacherende vredestichter onder de zwarten. Hij is een bekende van de schrijver, die hem ook een plaats in zijn verhaal geeft, het verhaal van Philip en Melissa. Deze laatste is de compleetste figuur in het verhaal van de schrijver. En dan bedoel ik niet de meest uitgewerkte, maar meer het ideaalbeeld van de schrijver. Aan haar kunnen alle figuren in het verhaal zich spiegelen. Bij haar is er geen scheiding tussen wetenschap en leven zoals bij haar geliefde, Philip Malan. Zij kent geen jaloezie ten opzichte van de vrouw van Philip, Greta. Zij neemt de verhouding tussen haar en Philip zoals die is, wil geen exclusieve rechten op hem doen gelden, zoals Greta doet als ze haar man voor de keuze stelt: zij of ik. Anderzijds wijst ze Philip ook op het redelijke in de reactie van Greta, die genoegen wil nemen met een bijrol. Aan haar beleving van de seksualiteit kan Lucas Wilson een voorbeeld nemen. Zijn seksualiteit is een vorm van geweld, agressief (‘De agressieve wapenstok van zijn pik’, p. 259). De hare is zacht, zowel op zichzelf als op de ander gericht, niet agressief. Opvallend daarbij is dat de schrijver bij het liefdesspel zijn perspectief wijzigt in de richting van Melissa. Haar orgasme wordt beschreven, niet dat van Philip.
Hiermee zijn we aangekomen bij de derde slinger, de voorstelling op het weefsel: de schrijver, de spin in het web. Alle draden komen bij hem samen. Hij mag met die draden werken zolang het Brink goeddunkt. Brink geeft hem alle kleuren in handen: de groene van de literatuur (en in wijder verband de kunst), de zwarte van de Zuidafrikaanse maatschappij, gesymboliseerd door het dagboek van Jane Ferguson, en het rood van de liefde, in de vorm van haar liefdesverhaal. Hield zij verhaal en maatschappij gescheiden, de schrijver integreert ze en maakt er een nieuw geheel van, terwijl de maatschappij om hem heen op haar grondvesten schudt. Betogingen, gewelduitbarstingen, brandstichting,
| |
| |
moordpartijen, terreur, Nelson Mandela en het ANC zijn de zaken die de schrijver om zich heen aantreft. Zijn zwarte vriend Milton Thaya is het die hem met de zwarte bevolking, met de realiteit, verbindt. Al deze maatschappelijke omstandigheden hebben hun weerslag op het verhaal dat hij aan het maken is, maar slechts marginaal.
illustratie: Fred Geven
Aan de andere kant geeft de schrijver bespiegelingetjes over etymologie en literatuur, vooral veel literatuur. Hij plaatst daarmee zijn verhaal in een theoretisch kader. Hij geeft de lezer daarmee de sleutel om het verhaal te interpreteren. Jacques Derrida en Roland Barthes spelen wat dat betreft de hoofdrol. Twee uitspraken uit de roman zijn hier van belang:
* | het schrijven als liefdesdaad |
* | de Vrouw als boek |
Deze twee uitspraken, die we gerust uitgangspunten mogen noemen, overlappen elkaar, maar ze bedekken elkaar niet. Noodtoestand is naast een loflied op de liefde, ook een liefdesverklaring aan Zuid-Afrika en een uiting van wanhoop, machteloosheid. Machteloosheid bij het zien van het sterfproces van het geliefde vaderland. Tranen van machteloosheid over Johannesburg.
Het verhaal over Philip en Melissa is niet af. De schrijver zet een aantal mogelijkheden naast elkaar, maar besluit met ‘Nee, ik geloof toch dat ik mijn boek maar niet schrijf’ (p. 274), een paradox, want daarmee is de roman Noodtoestand van André Brink voltooid. Brink heeft een beslissing genomen. De roman is die beslissing.
Nog om een andere reden is Noodtoestand een mijlpaal in het oeuvre van Brink. Hij geeft expliciet aanwijzingen hoe zijn verhalen gelezen moeten worden. Aan de oppervlakte is er bij Brink altijd een sterk verhaal: ontroerend, spannend, aangrijpend. Met Noodtoestand waarschuwt hij de lezer dat er meer aan de hand is.
Op het eerste gezicht zijn de verhalen van Brink verre van autobiografisch. Niets lijkt de hoofdpersonen in verband met Brink te brengen: een ambassadeur, een ter dood veroordeelde kleurling (Kennis van de avond), een achttiende-eeuwse Nederlandse immigrante ('n Ogenblik in de wind), een negentiende-eeuwse opstandige slaaf (Houd-den-bek), een rechtse Afrikaner industrieel (Geruchten van regen), een vermoorde leraar geschiedenis (Een droog wit seizoen), een naar Frankrijk geëmigreerde kleurlinge (De muur van de pest). Maar Noodtoestand laat zien hoe de schrijver de vorm als zeef laat werken, hoe hij de werkelijkheid vervormt: een schrijvende jonge vrouw (Jane Ferguson) wordt een postdoctoraal studente (Melissa) en de arts Chris de Villiers wordt hoogleraar literatuurwetenschap (Philip Malan). Tevens wordt de rolverdeling omgedraaid. I.p.v. Jane wordt Philip de hoofdpersoon. Bij die vervorming spelen twee aspecten een rol: het uitgangspunt van Brink dat hij in de roman een poging wil doen een mogelijk zelf of mogelijke zelven te onderzoeken, uit te werken: wie zou ik zijn als ik in
| |
| |
andere omstandigheden had verkeerd? Zo ís de ambassadeur, de ter dood veroordeelde kleurling etc. ook in bepaalde opzichten Brink zelf. Anders gezegd, Brink zit in zijn personages verborgen, hoe weinig uiterlijke overeenkomsten ze ook met hem vertonen.
Het tweede aspect is de literatuur. In de romanfiguren, de gebeurtenissen, de entourage (de ruimte- en tijdaspecten) en de thematiek refereert Brink aan literaire voorbeelden. Die referenties hebben een drieledige functie: ten eerste geven ze aan dat literatuur slechts het variëren of aanvullen kan zijn van vroegere voorbeelden, ten tweede wijzen ze de lezer erop dat hij in een talige wereld leeft (zoals Brink zelf zegt) en ten derde klinken ze mee in het verhaal. De aangehaalde boeken bepalen mede de betekenis die de lezer aan de roman geeft. Dat had Brink al in al zijn vorige romans laten zien. In Noodtoestand legt Brink daar als het ware een literatuurtheoretische verklaring over af. Wie Brink volgt en zich in Jacques Derrida, een van de belangrijkste leermeesters van Brink, verdiept, komt tot de conclusie dat heel zijn werk als het ware een bewijs van Derrida's uitgangspunten is: dat (literaire) teksten pas functioneren binnen een geheel van andere teksten en dat literatuur het opvullen van witte plekken in andere teksten is. Ieder verhaal heeft noodzakelijkerwijs figuren die beter uitgewerkt worden dan andere, situaties die slechts aangestipt worden, thema's die ondergeschikt zijn aan andere.
Brinks romans geven daar talloze voorbeelden van. 'n Ogenblik in de wind is in principe een uitwerking van wat in Genesis maar vluchtig wordt geschetst: de toestand van Adam en Eva in het paradijs, de zondeval en het intreden in de barre buitenwereld. Brink neemt daar een hele roman de tijd voor. Blijft Droogstoppel in de Max Havelaar een karikatuur in een deel van de roman, bij Brink wordt hij uitgewerkt en krijgt hij een roman lang de gelegenheid zich wat beter te profileren. In het voorafgaande zijn er voorbeelden te over te vinden.
Ook de talloze verwijzingen naar literatuur en filosofie worden door Noodtoestand in een ander daglicht geplaatst. André Brink laat daarmee zien vanuit welke achtergrond zijn verhalen gelezen moeten worden: hij is vertrouwd met die en die schrijvers en die hebben hem beïnvloed, die hebben hem gemaakt tot wie hij op het moment van het schrijven van de roman is. Voor de consciëntieuze lezer is dat een niet geringe opgave, maar er moet eerlijkheidshalve bij gezegd worden, dat zijn verhalen zonder die theoretische achtergrond zeer goed te lezen zijn, want dat is een van de kenmerken van de romans van Brink: dat hij een prachtig, ontroerend, aangrijpend verhaal kan maken, dat een ingenieuze compositie heeft, maar toch nergens de indruk wekt een geconstrueerd geheel te zijn.
Noodtoestand maakt daarop een uitzondering, maar de gedrevenheid die zijn andere romans kenmerkt, is ook hier aanwezig, alleen indirecter. Door die constructie heen slaat de wanhoop van een Zuidafrikaans schrijver de lezer met wanhoop, breekt ook de vertwijfeling door van een schrijver die enerzijds in de Noodtoestand zijn inspiratie vindt, maar anderzijds door diezelfde Noodtoestand belemmerd wordt in het schrijven van De Grote Roman Over De Liefde.
Tenslotte moet helaas opgemerkt worden dat het beschamend is dat een schrijver van het kaliber van André Brink het in het Nederlands moet doen met een aantal inferieure vertalingen. De vertalingen van Rob van der Veer van De muur van de pest, De ambassadeur en Noodtoestand (Meulenhoff) zijn over het algemeen uitstekend, maar de door J. Wilten bij De Prom afgeleverde werkstukken zijn bedroevend. Ze wemelen van de inconsequenties (Hottentotten naast Hottentots, paradoxen naast paradoksen), spelfouten (ze zuchte zachtjes), zetfouten (?) (Knosi i.p.v. Nkosi), barbarismen (vroeger of later), zinnen die je kromme tenen bezorgen (Hij is degene die aan de macht is, hetgeen betekent dat hij aansprakelijk wordt gesteld voor het euvel en de vernedering van de apartheid wordt verweten) en tautologieën (van voren af aan opnieuw beginnen). Genoemde voorbeelde komen alle uit één passage in Geruchten van regen. Zelfs binnen die passage is het aantal voorbeelden gemakkelijk uit te breiden. Wellicht is het een idee de vertaling van Kennis van de avond, 'n Ogenblik in de wind, Geruchten van regen en Een droog wit seizoen eens te laten corrigeren voor er een volgende druk verschijnt.
|
|