Bzzlletin. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erwin Wijman
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Europa is het feuilleton de voorloper van de column. In het begin van de negentiende eeuw werd dit oorspronkelijk losse ‘blaadje’ (feuilleton) bij de Franse krant Journal des Débats in het blad zelf opgenomen, en door een streep gescheiden van de overige rubrieken. De zogenaamde feuilletonistes schreven korte, persoonlijke, literaire stukjes en vonden internationale navolging. Later kreeg bijvoorbeeld ook de vervolgroman (in afleveringen) een plaatsje in die bijzondere afdeling. Onder de auteurs van feuilletons bevonden zich onder andere Gautier en Hugo in Frankrijk, Heine en Fontane in Duitsland en Dostojevski en Tsjechov in Rusland. Aan het eind van de vorige eeuw drong het feuilleton, ofwel de column, ook door tot de Nederlandse pers. We noemden Multatuli al. Andere bekende, vooral polemiserende columnisten waren Heijermans (de befaamde Falklandjes), Abraham Kuyper, Domela Nieuwenhuis, Barbarossa (pseudoniem van J.D. Schröder), Alexander Cohen, Pasquino (pseudoniem van Johan Luger) en, weer wat later, Jacques Gans. Vervolgens maken we een sprong naar de jaren '60 van deze eeuw, toen de moderne, controversiële Nederlandse column zich wijd begon te verbreiden. Men ging anders over autoriteiten denken en schrijven: de taak van de columnist. Daarbij heeft volgens Karel van het Reve de revolutie van de jaren zestig allerlei achtergestelde groepen geëmancipeerd. Tot die geëmancipeerde groepen behoort volgens hem ook het lezend publiek: vroeger las men alleen maar wat door het ‘literaire rabbinaat’ was goedgekeurd, nu leest men wat men leuk vindt.
illustratie: Fred Geven
En columns vindt men leuk. Er is in ons land geen tijdschrift of krant te vinden waarin geen column staat. Ex-minister Van Eekelen bijvoorbeeld schreef er een in de Defensiekrant, minister Brinkman in het CJP-magazine, Johan Cruyff in De Telegraaf en zelfs een bisschop bezondigt zich eraan: Bomers (van het bisdom Haarlem) in het bisdomblad Samen Kerk. Kranten adverteren met hun columns als waren het de pinda's in een Nuts-reep: ‘Met veel columns’, of ‘Tel de columns’. Bovendien zijn de radio en, in mindere mate, de televisie vergeven van de gesproken columns. Het meeste hiervan heeft natuurlijk weinig met literatuur te maken. Maar er zijn veel columnisten die literair in hoog aanzien staan: ondanks alles. Het is niet verwonderlijk dat een aantal vaderlandse critici de laatste tien jaar het verschijnsel stevig onder handen heeft genomen. En steeds vanuit verschillende, boeiende gezichtspunten. De hoogleraar en criticus Gomperts is een van de eersten. In zijn aanval op Karel van het Reves beruchte Huizinga-lezing neemt hij in één moeite de ‘bijvoegselfilosofen’, zoals hij de ‘columnists’ noemt, op de korrel. K.L. Poll ziet in hetzelfde jaar 1979 de columnisten als spotters en realistische kankeraars en hun werk als een ‘kermis van de kleinspraak’. Hij toont zich bezorgd over de opkomst van de vele columnisten, die volgens hem andere literatuursoorten bedreigt. Raster-redacteur J.F. Vogelaar vervolgens beticht de columnisten rechtstreeks van anti-intellectualisme. Het fenomeen columnist is volgens hem het ‘testimonium paupertatis van het intellektuele nivo èn van de intellektueel-literaire traditie in Nederland’. Dit klinkt nu des te vreemder, want volgens de filosoof Lolle Nauta zijn wat hij noemt de spraakmakende intellectuelen vandaag de dag in ons land juist de columnschrijvers: Brandt Corstius, Blokker, Van Galen Last, Heldring, Hofland, Komrij, Kousbroek, Krol, Rubinstein, De Swaan, noem maar op. Vanuit een meer journalistiek perspectief komen kritische noten van columnist Jan Blokker. Columnisten noemt hij beunhazen in de krant, en schadelijk voor de zuivere journalistiek. De opvallendste kritiek echter kwam van Aad Nuis, die in zijn Brandende Kwestie-lezing in april 1985 ‘de dood van de column’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkondigde. Dezelfde Nuis die eind jaren zeventig als geen ander de loftrompet stak over de column. Zijn lezing moet echter vooral opgevat worden als een mooi verpakte, maar iets te enthousiaste aanval op Hugo Brandt Corstius, zoals bekend geen vriend van Nuis. Brandt Corstius liep net de P.C. Hooftprijs mis, dus voor Nuis de aangewezen gelegenheid. De veelkoppige stukjesschrijver zelf reageerde overigens afdoende. In november van hetzelfde jaar 1985 schreef Piet Grijs in NRC Handelsblad naar aanleiding van Nuis' hetze tegen het ‘columnisme’: ‘Ach, hoe vaak is de roman al niet doodverklaard? Het is alsof een Romeins kardinaal die gezien heeft dat Michelangelo uit de slaapkamer van zijn maitresse sloop, niet alleen de Sixtijnse kapel aan stukken slaat, maar de beeldenstorm tot een officiële katholieke actie maakt.’ De felle kritiek op de column sneed dus weinig hout. De grote waardering laat de balans doorslaan naar de positieve kant. De juist genoemde Nuis roemde in 1979 in de inleiding van een verhalenbloemlezing de superieure kwaliteit van de columnisten. Hij schrijft: ‘Zou ik onder de columnisten (...) van de jaren zeventig op zoek zijn gegaan naar voortreffelijke stukken die met enige rekkelijkheid verhalen konden heten, dan zou die bloemlezing onverantwoordelijk dik zijn geworden.’ Ook Karel van het Reve is, zoals bekend, zeer gecharmeerd van de Nederlandse columnisten. In 1979 schreef hij dat het proza van de columnisten het beste Nederlandse proza van de laatste jaren genoemd kan worden. Sterker nog, hij acht de Nederlandse columnist de beste ter wereld. De periode van 1974 tot 1984 wordt door Nicolaas Matsier uitgeroepen tot de decade van de column. De waardering van de column weet hij in enkele zinnen samen te vatten: ‘nooit tevoren is er in Nederland zo veel en zo bekwaam gecolumneerd. Nooit is het genre zo populair geweest, en nooit heeft het literair in hoger aanzien gestaan.’ De kritiek spitste zich eigenlijk vooral toe op de wildgroei van de column, het veelvuldige geleuter waar we hierboven al over spraken. Maar naast de talloze loftuitingen van critici en theoretici, bewijzen de vele bundelingen van stukjes in boekvorm die bij literaire uitgeverijen verschijnen en de toekenning van literaire prijzen aan columnisten dat de column niet meer uit het Nederlandse literaire landschap is weg te denken. Wie zijn nu de belangrijkste columnisten van de afgelopen tien jaar? Namen die onmiddellijk opkomen zijn Carmiggelt, Brandt Corstius en Rubinstein. Maar welke columnisten zijn literair te noemen en waarom? Met dergelijke toewijzingen moet men natuurlijk altijd op de hoede zijn voor willekeurige en onzinnige indelingen. Toch kunnen we wel iets zeggen over het literaire gehalte van de column. We gaan er eenvoudigweg van uit dat een tekst literair is als die als zodanig erkend wordt door bijvoorbeeld de critici, de theoretici, literaire uitgevers, leden van jury's van letterkundige prijzen enzovoorts. Om de grote hoeveelheid columnisten wat in te dammen en er een preciezere indruk van te krijgen, zullen we ons in het navolgende beperken tot de columnisten die in vijf representatieve dag- en weekbladen schreven, gedurende de eerste helft van de jaren tachtig. Die vijf bladen zijn NRC Handelsblad, de Volkskrant, Vrij Nederland, Haagse Post en De Tijd. Door deze beperking vallen slechts enkele belangrijke literaire columnisten af: onder andere zijn dat Louis-Paul Boon, Carmiggelt, W.F. Hermans en Kees van Kooten. Bij het beantwoorden van de vraag wanneer een stukjesschrijver als literair is te beschouwen, maken we gebruik van verschillende, samenhangende criteria. Die criteria zijn achtereenvolgens: de ‘receptie’ van een auteur (komt hij of zij voor in bijvoorbeeld een literatuurlexicon?); heeft de auteur columns gebundeld in boekvorm gepubliceerd?; heeft de columnist een prijs ontvangen voor zijn columns; en tenslotte: heeft de schrijver een letterkundige prijs gehad voor zijn andere werk? Deze criteria zijn, zoals gezegd, niet los van elkaar te zien. De literaire kritiek bijvoorbeeld spreekt zich overwegend uit over columnisten die stukken in boekvorm uitgegeven hebben. Ook de toekenning van een literaire prijs is gerelateerd aan zo'n columnbundel, in die zin dat van bekroonde columnisten altjd stukjes gebundeld zijn uitgegeven vóór zij een prijs kregen (vaak wordt een prijs voor een bepaalde bundel toegekend). Voor de goede orde: we beschouwen auteurs, en niet de columns zelf. Zodra een schrijver een letterkundige prijs krijgt, wordt zijn voorafgaande (en komende) werk met een andere bril bekeken. Vandaar dat de criteria waarop het onderstaande overzicht gebaseerd is, be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trekkelijk zijn en daarmee het overzicht slechts voorlopig van aard. De status, en daarmee de plaats in het overzicht van een bepaalde columnist, kan binnen een dag veranderen.
illustratie: Fred Geven
Als we de verschillende criteria in samenhang beschouwen, wordt bij benadering duidelijk welke stukjesschrijvers meer en welke minder als literair aanvaard worden. Op deze manier kunnen we het literaire column-bestand in de dag- en weekbladen in kaart brengen, zonder dat er een - onmogelijke - strikte indeling literair - niet-literair gemaakt wordt. In de eerste kolom van het onderstaande schema staan de columnisten; steeds is aangegeven in welk blad de betreffende persoon geschreven heeft (bij pseudoniem is tevens de echte naam gegeven). In de tweede kolom is door middel van een plusteken aangegeven of de columnist voldoet aan het criterium ‘literaire receptie’. Dat is het geval als een auteur een literaire pijs is toegekend en/of voorkomt in tenminste één van de twee meest recente literatuurlexica, te weten De Nederlandse en Vlaamse auteurs van G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse (uit 1985) en het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse Letterkunde uit 1986. In de derde kolom vervolgens is vermeld of van de columnist een bundel gepubliceerd is met columns die oorspronkelijk in de bewuste vijf jaar in één (of meerdere) van de vijf genoemde bladen zijn geschreven. In de volgende kolom is vermeld of de schrijver een prijs heeft ontvangen voor zijn columns, en in de vijfde kolom tenslotte is te zien of een auteur voor ander, gelijksoortig werk een letterkundige prijs is toegekend.
Uit dit overzicht blijkt dat tamelijk veel columns in de onderzochte dag- en weekbladen volgens de gehanteerde criteria als literair proza beschouwd kunnen worden. Opvallend daarbij is dat de meeste literaire columnisten in deze vijfjarige periode in NRC Handelsblad schreven. Om een indruk te geven van de hoeveelheid literaire stukjes: de columnisten met twee of meer ‘plusjes’ in het overzicht schreven bij elkaar meer dan 4000 (vierduizend) columns in een tijdsbestek van vijf jaar in deze vijf bladen. De column is dus een stevig in de dag- en weekbladen verankerd literair fenomeen. En niet alleen daar. Dat blijkt uit de stortvloed van columnbundels, de regen van letterkundige prijzen en bij tijd en wijle de stormen van protest tegen dit jonge, maar daarom zeker niet minderwaardige genre. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan is er nog een groep schrijvers van wie columns een of meerdere malen zijn gebundeld in boekvorm. Zij voldoen niet aan de andere criteria, maar de kwaliteiten van een aantal van hen worden door sommigen zeer hoog aangeslagen. Deze columnisten zijn Paul Abbey (Hans van den Bergh) (NRC), Johan Anthierens (VK), Ina van der Beugel (NRC), Wim de Bie (VK), Emma Brunt (HP), Saartje Burgerhart (Cri Stellweg) (VK), Midas Dekker (VK/NRC), Coot van Doesburgh (NRC), Renate Dorrestein (DT), Lex Dura (G.J. Kemper) (VN), Kirill Gradov (VK), Hans Kok (NRC), Herman Kuiphof (NRC), Laurie Langenbach (NRC), G.L. van Lennep (NRC), Jan Mulder (VK/DT), M. Mus (Selma Vrooland) (VN), Jean-Pierre Plooij (NRC), Hans Ree (NRC), Beatrijs Ritsema (NRC), Pieter Vroon (VK) en tenslotte Xanthias (een Amsterdamse huisarts) (VN). |
|