| |
| |
| |
Karel Eykman
Gedichten om mee te spelen
Poëzie voor kinderen van 1950 tot nu
De drijftol
Nooit loop mijn drijftol zonder slagen;
Want houd ik op, dan loopt hij niet.
Ik heb in al dat slaan verdriet,
En zal om ander speelgoed vragen.
Maar is 't ook zoo met FLIPJE niet!
Ja; had ik nimmer slaag te vreezen,
'k Zou zelden in mijn boeken lezen,
En dat geeft vader ook verdriet.
Foei! dat ik van een tol moet leeren,
Met vlijt te werken zonder dwang,
'k Wil, tot mijn straf, mijn leven lang
Geen ander speelgoed gaan begeren.
Ziezo, dat kunnen kinderen in hun zak steken. Werden er nog maar van dat soort versjes gemaakt tegenwoordig, dat zou een hoop pedagogengezeur schelen.
Ja, we kunnen er natuurlijk wel om lachen, maar ondertussen was Hieronymus van Alphen toch maar de eerste die poëzie voor kinderen schreef. In een tijd waarin voor de jeugd ronduit propagandateksten voor godsdienstzin of vaderlandsliefde beschikbaar waren met nog wat heldendom van Romeinen enzo, kwam hij met doodgewone huis-tuin- en keukendingen aan, zoals een gebroken glas, een pruimeboom en die drijftol. Hij spreekt kinderen aan op hun eigen niveau, heel ouderwets vaderlijk weliswaar, met een door en door conservatieve moraal, maar niet zonder humor of warme hartelijkheid.
Ik ben het niet altijd met zijn moraal eens - dat vermoedde iedereen misschien al - maar ik waardeer het wel dat hij er een heeft. Voor zijn kinderversjes geen flauwekulseltjes, ze moeten iets zeggen, ergens over gaan. Dat geldt ook nu nog. Bovendien heeft Hieronymus aandacht voor de taal. Het ziet er simpel uit, maar het zit vaak razend knap in elkaar.
Cornelis had een glas gebroken
Schoon hij de stukken had verstoken
Willem Wilmink kan enthousiast uitleggen hoe knap dat is, dat ‘overslaan’ bijvoorbeeld, het haperen van het ritme in ‘hij wist geen raad’. De adem stokt, het vers ook, de radeloosheid straalt er vanaf. Van Willem leerde ik de liefderijke vermanende vaders van voor de
| |
| |
oorlog te waarderen, naast Van Alphen ook prachtdichters als J.J.A. Goeverneur en J.P. Heije. ‘Hoor de wind waait door de bomen’ is bijvoorbeeld een tekst waar ik jaloers op kan zijn. Stel je eens voor dat je dat voor het eerst hoort: ‘Zou de goede Sint wel komen, nu hij het weer zo lelijk vindt’.
De spanning wordt haast ondragelijk opgevoerd. Dat wordt niks, vrees je, en juist dan wordt er op de deur geklopt. Wie is daar? De Verlosser en Goedheiligman! Is het toch nog goed afgelopen! Daar kan ik mijn ogen niet droog bij houden, al ben ik het met Toon Hermans eens dat die laatste regel ‘En strooit dan wat lekkers in d'een of d'andere hoek’ zwak is. ‘Nog te beroerd om even te zeggen in welke hoek hij het legt,’ zegt Toon.
Natuurlijk is er kritiek mogelijk op die goeie ouwe tijd. Als je alleen maar dicht bij huis blijft met je onderwerpen, wordt het wel erg kneuterig. Dat is tot en met Rie Cramer te merken. Die snoezige versjes komen de straat niet op. Als Rie de deur uitgaat is dat hoogstens een serredeur naar het gazon.
De kans is verder altijd groot dat de moraal er duimendik bovenop ligt en dat die poëzie onder de duim houdt en platdrukt. Dat zie je bij Hieronymus al, bijvoorbeeld in dat gedicht van die drijftol.
En tenslotte kan het idee dat je voor kinderen vooral fraai moet schrijven, leiden tot een poëzie vol volzinnen, lang nadat de dichters voor volwassenen daar vanaf zijn. De bundel Kun je nog zingen zing dan mee staat bol van dat soort waar-de-top-der-blanke-duinen-regels. En dat was toch maar jeugdcultuurgoed tot minstens 1950.
| |
De Paroolgeneratie
In 1950 verscheen Het Fluitketeltje van Annie Schmidt. En vanaf die tijd is alles anders in de kinderpoëzie. Twee generaties in de twintigste eeuw zijn met haar opgegroeid en de derde generatie staat al te trappelen. We hebben gewoon met haar geboft. Dat kan je wel stellen, dus laten we het daarop houden.
Annie Schmidt spreekt kinderen niet toe, maar moedigt ze aan. Ze heeft kinderen wel degelijk iets te melden. Haar gedichten hebben duidelijk een morele ruggegraat, maar het is geen preken, het is aansporen, opjutten om ‘te blazen tegen het boze woefwaf’. Zij heeft kinderen het recht gegeven op het gevoel van ‘Ik ben lekker stout’, anti-autoritair ver avant la lettre.
Haar aanstekelijk anarchisme zit ook in de humor die ze hanteert, je struikelt voortdurend over nonsensikale situaties, je raakt terecht in een omgekeerde wereld waarin van alles gebeurt, wat helemaal niet kan. Kinderen krijgen op die manier een knettergekke vrijplaats, als tegengif tegen de rationalistische, verstandige grote mensen-realiteit. Mijn grootmoeder bijvoorbeeld begreep niet wat er nu te lachen viel om die onzinversjes en dat geeft je als kind het trotse gevoel dat je iets voor jezelf hebt, waar anderen nou eens met hun verstand niet bijkunnen.
Annie Schmidt is daarnaast ook nog aanstekelijk in haar taal; nog nooit eerder vertoonde rijmen en handenvol woordspelingen worden kwistig rondgestrooid. Ze melkt die grappige taalvondsten niet uit, ze is al lang bij de volgende regel als je om de vorige nog zit te grinniken. Het lijkt Freek de Jonge wel. Bovendien, je weet niet hoe ze hem dat flikt, klinkt het altijd zo feestelijk en verrassend. Ze heeft met haar klankkleur alleen al die hele, wat duffe en te voor de hand liggende
| |
| |
Willem Wilmink, foto: Bert Nienbuis
| |
| |
kinderpoëzie uit haar titjd in frisse Cobrakleuren gezet, nieuwe woorden zoals de ‘wimwamreus’ en de ‘miesmuizers’ zijn aan onze taal toegevoegd.
Ik heb net lied voor Kattemenoeltje hierbij uitgekozen om te laten zien dat ik gelijk heb. Alles van Annie Schmidt zit erin, dat samenzweerderige aanmoedigende, fel in haar kritiek op het wafwoefwaf en tegelijk heel lief en ontroerend en speels van klankritme en taal.
Grote poes gaf les aan haar zoon Kattemenoel
Ik zal je leren blazen tegen 't grote kattekwaad.
Ik zal je leren blazen tegen 't grote wafwoefwaf,
het grote waswoefwaf dat altijd door de wereld gaat.
En als je dan goed blazen kan dan blaas je 't van je af,
Ik zal je leren spelen met je eigen mooie staart
of met een heel klein kloenseltje of met een pluisje touw.
Wij amuseren ons met niks, dat ligt in onze aard.
Die arme mensen, ach, die amuseren zich niet gauw.
Die hebben daar Wim Kan voor nodig, liefje, op zijn minst.
Wij katten kunnen zonder hem en dat is onze winst,
Ik zal je leren krabben tegen 't bloemetjesbehang
en lekker met je nagels langs de mooie nieuwe stoel.
Daar zijn de mensen razend om, dat weten we allang.
Die arme dwazen kennen niet dat zalige gevoel,
Ik zal je leren stelen uit de wiebelende pan.
Ik zal je leren kopjesgeven aan de goede man.
Ik zal je leren zwerven op de smalle daken 's nachts
met helle groene koplampen die schijnen onverwachts.
Ik zal je leren lopen op een blad met twintig glazen,
zonder er een te breken en ik zal je leren blazen.
Ik zal je leren blazen tegen 't grote kattekwaad
en tegen 't grote wafwoefwaf dat door de wereld gaat.
En dan ben jij een goede kat, zo een als ik bedoel,
Niet bij Annie Schmidt, maar wel bij haar epigonen zie je dat er ook zwakke poëzie in haar stijl mogelijk is. Natuurlijk, je kan slechtere voorbeelden kiezen dan Annie, maar het begint vervelend te worden als een versje alleen maar grappig, lollig en vooral leuk moet zijn. En
| |
| |
als je het ik-ben-lekker-stout-anarchisme reduceert tot alleen maar vertedering over jongetjes die geen zin hebben om naar bed te gaan of meisjes die hun bordje niet leegeten, dan heb je de scherpe kantjes van de verontwaardiging van Annie Schmidts kinderen afgehaald.
Zulke versjes werden en worden heus gemaakt, al zeg ik lekker niet welke schrijvers ik bedoel. Ik wil wel kwijt dat ik het dan niet over schrijvers als Han Hoekstra en Hans Andreus heb. Door de overweldigende produktie van Annie Schmidt zijn ze een beetje op het tweede plan geraakt, maar dat tweede plan had toen zoveel meer kwaliteit dan nu. Eeuwig zonde dat ze alletwee dood zijn, want hun werk heeft zulke wonderschonen uitschieters. Daar zitten elementen in die je pas jaren later in de kinderpoëzie terug zal vinden.
want Leo, die jongen, die altijd lacht,
die zo vlug en zo lang is,
Vanmorgen heb ik hem opgezocht.
Zijn moeder deed me open.
Ze zei: ‘Jij komt zeker voor Leo, hè,
Leo lag in bed en zag heel bleek,
het was net of hij veel kleiner leek
zo in bed met zijn nachtgoed aan.
Ik zei: ‘Dag Leo, word maar gauw beter,’
ik kon hem haast niet verstaan.
Op een kastje naast zijn bed
waren allemaal drankjes neergezet.
een draaiorgel maakte muziek,
maar ik dacht alleen maar:
| |
De stratemakeropzee-golf
In oktober 1972 was de eerste uitzending van de Stratemakeropzeeshow, geschreven door het schrijverscollectief en meteen was het ook goed raak. Daarmee bedoel ik dit keer niet dat de Telegraaf een pracht van een schandaaltje cadeau deed naar aanleiding van de aflevering over poep en pies. Ik heb het nu over de poëzie. Toen ik de teksten van die eerste afleveringen nog eens las, was ik achteraf stomverbaasd, hoe wonderlijk het allemaal zo gekomen is. Al in het vierde programma tref je bijvoorbeeld een meesterwerk van Willem aan: ‘Visite uit de hemel’. ‘Eens vroeg mijn zoontje met angstige stem/ als iemand
| |
| |
dood is wat gebeurt er dan met hem?’
We waren vrij willekeurig bij elkaar geplukt door Aart Staartjes en we moesten binnen een paar weken de eerste teksten inleveren. De meesten hadden nog nauwelijks voor kinderen geschreven. Dat we met zoveel plezier in de kinderliteratuur verzeild zijn geraakt is een gelukstreffer.
Wat is nu precies het kenmerkende van Willem Wilmink, datgene waarmee hij de kinderliteratuur zo verrijkt heeft? Ik wou dat ik het precies kon uitleggen.
Het heeft in ieder geval te maken met de grote emotionele herkenbaarheid van zijn werk. Iedere regel is met groot inlevingsvermogen geschreven. Dat vind je bij Annie Schmidt ook natuurlijk, maar bij hem lopen de emoties wel erg hoog op. Hij schrijft niet voor kinderen, maar heel subtiel vanuit de belevingswereld van kinderen. Niet voor niets heet een van zijn bundels Iedereen heeft dat wel eens.
Verwarrende gevoelens zo onder woorden brengen dat je merkt dat je niet de enige bent die daarmee zit, daar gaat het om. Literatuur als troost dus.
Willem Wilmink (r) in Engeland als student
Het blijft alleen bij hem niet bij de tere kinderziel. Behalve die innerlijke belevingswereld komt ook de lrrfwereld van kinderen in het vizier: de straat, de buurt, de school, de stad, de wereld van volwassenen, de maatschappij. Om een of andere reden is het nu ook vrijwel afgelopen met kabouters, reuzen, krokodillen en heksen, hoe aardig die ook kunnen zijn. Terwijl hij wars is van alle modieuze pedagoocheltrucs van de jaren '60, '70, '80 (en tezijnertijd ook '90 neem ik aan), is Willem, zijns ondanks, wel degelijk maatschappijkritisch. Vanuit een bepaald ‘gevoelssocialisme’ zoals hij dat noemt, krijgen discriminatie, onderwijssystemen, hilversum drie, echtscheidingsegoïsme, statusverschil en hondenbezitters er ongenadig van langs. Vooral Hans Dorrestijn is zijn grote secondant in dat verontwaardigd aanpakken van misstanden. Hans hanteert daarbij graag schandalige overdrijvingen en provocerend absurdisme, meer dan Willem, maar het is vanuit hetzelfde gevoel van solidariteit.
Daarbovenop komt nog Willems ongelofelijk subtiele taalgevoel. Het is zijn niet te verklappen geheim van de smid. Ik heb eens een flinke ruzie met hem gehad, waardoor ik er toch een beetje meer van begreep. Er zou een forum zijn (1976) en ieder van ons zou een eigen stelling verdedigen. Mijn stelling was: ‘Emotionele herkenbaarheid is belangrijker dan mooischrijverij’. Dat kon helemaal niet, vonden de anderen van het schrijverscollectief, dat kon ik niet maken, dat moest ik terugnemen.
‘Over mijn lijk,’ dacht ik, zoals meestal in dat soort conflicten. Willem
| |
| |
ging tenslotte wijdbeens voor mij staan, ik weet het nog goed, wees naar mij met zijn grote schoolmeestervinger en zei: ‘Emotioneel herkenbaar schrijven en mooi schrijven, dat is precies hetzelfde!’ Tja, daar had hij natuurlijk gelijk in, al liet ik dat toen nog niet meteen merken.
Dat is nou net de kunst: zo schrijven dat de taal gelijk opgaat met de emotie. Dat kan hij als geen ander: een kwaad vers heeft korte, afgebeten zinnen en meestal mannelijk rijm, een weemoedig lied klinkt veel vloeiender, met vrouwelijk rijm, verlegen regels haperen en bij grote schrik en wanhoop slaat het ritme een maat over. Zo heeft elk liedje zijn eigen sound, passend bij het beschreven gevoel. Hij zegt wel dat hij dat van Van Alphen heeft geleerd, maar hij kan het oneindig veel prachtiger.
Als voorbeeld neem ik ‘'s Avonds laat’. De hele Willem zit erin: het grote inlevingsvermogen en mededogen, zijn kritiek op ouders die niet weten wat ze hun kinderen aandoen, de invloed van Hendrik de Vries en Van Alphen, de angste en de eenzaamheid precies in de juiste woorden, passende toonsoort en milde humor ondergebracht in die ontroerende laatste regels ‘mijn haar/ Het wordt al grijs’.
Iedere keer als ik dat voorlees op een lezing voor ouders klinkt er een welgemeend en hartgrondig ‘Ach gut’ uit de mond van veel moeders. Ik zorg er dan ook voor dat die lezing om half elk afgelopen is.
's Avonds laat
Moeder, je kwam om elf uur thuis.
Ik zit nog steeds alleen in huis.
Ik kwam uit bed om negen uur,
ik hield het niet meer uit:
geroezemeos achter de muur,
Straks komen dieven om de hoek
en klimmen door het raam.
Naar geld en klokken zijn ze op zoek,
Ze vinden onze klok nog wel:
hij tikt vannacht zo bang.
Als ik mijn oma nou eens bel?
Maar nee, die slaapt allang.
O, moeder, moeder, kwam je maar.
Ik zit te woelen in mijn haar.
Toch zijn er, ja je houdt het niet voor mogelijk, mensen die soms hun wenkbrauwen fronsen bij dit soort poëzie. Daar zijn natuurlijk botterikken van VPRO-zijde bij, die nu eenmaal niet houden van
| |
| |
‘dat softe gezeik’. Goed, niks aan te doen. Maar iemand als Ed Leeflang heeft wel degelijk een gefundeerde, eerlijke en degelijke kritiek ingebracht. Die komt ongeveer hierop neer:
Jullie van het schrijverscollectief schrijven zo meelevend, zo invoelend, staat dat de poëzie niet in de weg? Kan een dichter wel vanuit een ander dan zichzelf schrijven? Sterker nog: kan je wel vanuit de gevoelswereld van een kind schrijven? Jullie gaan er maar vanuit dat dit of dat bij kinderen leeft en schrijven dan namens het kind. Hoe weten jullie dat? Jullie dichten kinderen alles van jezelf toe, jullie maken je niet tolk van hun gevoelens, jullie maken je meester van kindergevoelens en leggen zo jullie ideeën, over hoe een kind zou moeten zijn, aan ze op. Jullie zijn geen haar beter dan de moralist Hieronymus van Alphen, geef mij Annie Schmidt maar.
Tot zover mijn verkorte weergave. Ed zal moeten toegeven dat hij het niet beter had kunnen zeggen. Natuurlijk kan Willem hierop wel counteren en dan ga ik gelijk ook mee naar voren.
Ten eerste: sinds wanneer mag een dichter niet meer vanuit een ander schrijven? Shakespeare deed niet anders. En: wat is er eigenlijk tegen intuïtief invoelen? Moet je eerst pedagogiek studeren om deskundig onderzocht te hebben wat er in het kind leeft en mag je daarna pas gaan dichten? Dat is nu net de arrogantie van al die pabopiepeltjes die ons dat in hun werkstukken willen aansmeren.
Is het niet erg ouderwets romantisch om poëzie te zien als de allerindividueelste expressie van de poëet?
Trouwens, ik weet niet of je Willem weieens thuis hebt meegemaakt op een avond dat Wobke langer dan een kwartier te laat thuiskwam. Nou, ik kan je verzekeren dat dit gedicht ‘'s Avonds laat’ zéér, zéér autobiografisch is. Niks vanuit het kind geschreven, gewoon vanuit zichzelf. Dat is nou juist wat het schrijven zo spannend maakt: kinderen betrekken bij watje zelf bezighoudt, door dat naar ze toe te vertalen en daarbij impliciet te vragen ‘heb jij dat ook?’
In de tweede plaats heeft Ed Leeflang natuurlijk ook een beetje gelijk. Je kunt misgokken over wat er bij een kind leeft en dan ben je voor je het weet sentimenteel in plaats van emotioneel. Het overkomt ons allemaal wel eens dat we zo graag onze eerlijke overtuiging willen overbrengen, dat we per ongeluk doorslaan naar moralisme.
Zelf zegt Willem hierover in Waar het hart vol van is naar aanleiding van het laatste couplet van ‘Frekie’ (‘misschien vind je Frekie zielig/maar dat was-ie niet voor mij/ want ik zag nog nooit een jongen/ die zo blij kon zijn als hij’): ‘Aan dat laatste couplet hebben we lang zitten knoeien. Maar het kwam steeds niet goed, en achteraf begrijp ik pas waaraan dat lag: ik ontnam in dat laatste couplet de schooljongen het woord om, met opgeheven vinger, een les uit te delen. Ik wilde een kind laten praten, maar praatte per ongeluk zelf.’
Hans Dorrestijn voelde zich ook een beetje ongemakkelijk bij zijn, door moeders de hemel ingeprezen, troostrijke gevoelig zielige verzen. Hij loste dat op door van de weeromstuit afschuwelijk horrorliedjes te maken over sadistische obers in het enge restaurant, bloeddorstige badmeesters en de hit ‘Ging ome Jan maar dood’. Zeer effectief en zeer onverantwoord. Tot zijn verbijstering heeft hij ook hiermee succes. Hij vindt het frustrerend, volgens mij, dat het hem nooit eens lukt om zijn eigen glazen in te gooien. Maar ik heb bewondering voor
| |
| |
zijn moed om provocerend te schrijven voor kinderen, telkens op het randje, telkens tegen de schreef aan. Dat hij soms over de schreef gaat geeft niet, hij gaat gewoon door tot het weer precies raak is.
't Enge restaurant
'k Heb als kind zoveel geleden,
honderd maal zoveel als jij.
Ik had ouders hele wrede,
'k Kreeg daaglijks op mijn lazerij.
Mijn lot was door de weeks te dragen,
al sloegen ze met harde hand,
maar 'k moest alle zaterdagen
met ze mee naar 't enge restaurant,
't enge enge enge restaurant!
Daar liepen twintig ober-kellners tierend af en aan,
enkel om de kinderen te jennen.
Die kregen poffertjes gevuld met levertraan
of ijs met mayonaise om ze te verwennen.
En als je het niet opat, sloegen obers met een stok.
Ze sleurden je het restaurant door naar de kok.
In de keuken had de kok wel duizend vorken en messen.
Hij prikte meer in kinderen dan in rollade of in konijn.
‘Ah, ist das wier ein Kind das nicht will fressen?!’
brulde hij. Je wist meteen hoe vreeslijk wreed je straf zou zijn.
‘Hou je handjes eerst maar eens een poosje in die hete ketel soep.
En geen gejank. En haal ze er pas uit als ik je roep.
En kijk maar niet zo vies. Ze is getrokken van bouljon.
Er zit een beetje prei in, maar 't meeste champignon.
En als je niet wilt eten ventje, is je mond misschien te klein.
Dan nemen we dit vleesmes. Hou je vast want het doet pijn.
En dan snijden we je mondhoek hier en hier een stukje in...’
Je schreeuwde en je bloedde en dan had de kok zijn zin.
Je moest het hete spekvet drinken van net uitgebakken spek.
Dan zat je hele mond onder de blaren.
Je moest het braaksel eten, ook al had je heel geen trek
van kindertjes die misselijk waren.
Als je terugkwam in de eetzaal, vol met bulten, onder 't bloed,
dan lachten alle obers en dan riepen ze: ‘Net goed!!’
Je ouders hadden al gegeten, maar dan zei je moeder: ‘Snoes,
er staat voor jou een bordje, raad eens, heerlijk chocolademoes!’
Er kropen dikke pissebedden uit een puddinkje met zand
en je rende gillend uit het enge restaurant,
't enge enge enge restaurant.
Wel moet mij van het hart dat de liedjes van ‘Kinderen voor kinderen’ toenemende vertrutting tonen. Dezelfde thema's als in de Stratemakeropzeeshow en Jan J. de Bom worden nog eens zoetjes overgezet in
| |
| |
slappe aftreksels daarvan. Inhoudelijk blijft er alleen maar een voorspelbare moraal over. Hartstikke voor zeehondjes en hartstikke tegen discremaatsie en miljeuverdreiniging, natuurlijk, daar kun je donder op zeggen. Het is allemaal zo braaf geworden, al is het dan progressief braaf. Hier krijgt Ed Leeflang wel heel erg gelijk en dat zou toch jammer zijn.
illstratie: Johan Kuipers
Toch zijn er op elke Kinderen-voor-kinderen-plaat wel een paar gunstige uitzonderingen en je kan er donder op zeggen dat die geschreven zijn door Jan Boerstoel of Ivo de Wijs (soms door, alweer, Willem Wilmink zelf). Per ongeluk, een andere verklaring heb ik niet, zijn zij niet bij het schrijverscollectief terechtgekomen, maar ze zijn er zeer aan verwant. Ze komen uit dezelfde cabarettraditie. Ze zijn alleen zo bezig met hoogkwalitatieve teksten voor bijna alle grote cabaretiers van het moment, dat schrijven voor kinderen voor hen een beetje op het tweede plan komt. Het lijkt wel alsof ze zelf niet door hebben hoe goed hun teksten voor kinderen zijn. Hans Andreus had dat ook. Stom, hè?
| |
| |
Het ‘ennerige’ jongetje
Er was eens een jongetje, dat iedereen verwende,
zodat hij op den duur nog maar één enkel voegwoord kende,
die liep om elke haverklap van ‘en-en-en’ te gillen,
als hij weer eens zijn best deed alles tegelijk te willen.
En hij wou graag buiten spelen en hij wou ook naar het park,
en hij wou zijn kleine zusje op haar kop slaan met een hark,
en dan wou hij ook nog naar de dierentuin inplaats van straf...
Maar ‘ennerige’ jongetjes, daar loopt het slecht mee af.
Als iemand met hem wand'len ging en hem eens wou tracteren
en aan hem vroeg of hij misschien iets wilde consumeren,
dan kwam er in zijn oogjes dadelijk een lelijk lichtje
en er verscheen een hebberige trek op zijn gezichtje.
En een ijsje en een lollie en een grote zak met friet
en natuurlijk mayonaise, anders lustte hij het niet,
en nog drop en pepermuntjes en een zuurstok als een staf...
Maar ‘ennerige’ jongetjes, daar loopt het slecht mee af.
Bij feesten als verjaardag, Sinterklaas of dat soort zaken,
dan was hij weken bezig om verlanglijsten te maken,
schreef allerhande wensen op met krullen en met lussen,
en overal met grote rechte letters ‘en’ daartussen.
En een voetbal en een spoortrein en een surfplank, reuze stoer,
en een zwemvest, anders had hij aan die surfplank weer geen moer,
en nog twintig dingen meer waarom hij eigenlijk niet gaf...
Maar ‘ennerige’ jongetjes, daar loopt het slecht mee af.
Want op het laatst ging zijn gedrag zijn ouders zé vervelen,
dat die besloten om het voortaan anders te gaan spelen
en hem, zodra hij ‘en’ zei, ouderwets zijn vet te geven.
Nou, daarop kreeg ons jongetje opeens een ander leven.
En dan kreeg hij weer een zaaier en dan kreeg hij weer een lel,
en dat was natuurlijk schandelijk, maar helpen deed het wel,
want al ging het volgens kinderpsychologen nogal grof...
Het ‘ennerige’ jongetje, zegt nu alleen nog ‘of’.
Of een ijsje of een lollie of een heel klein zakje friet,
of een voetbal of een spoortrein of gewoon een keertje niet...
| |
De Blauw Geruite Kiel groep
Ik zat nog niet zo lang met Aukje Holtrop in de redactie van VN's kinderkrant De Blauw Geruite Kiel, toen ik zomaar ongevraagd een paar gedichtjes van Leendert Witvliet toegezonden kreeg. Ik had nog nauwelijks van hem gehoord, wist alleen dat hij wel eens in De Gids gepubliceerd had.
Ik wist niet wat ik zag. Eindelijk moderne vrije poëzie van het soort
| |
| |
waar ik zelf zo van houd, nu opeens opgebroken naar kinderen toe. Heel helder en sober van taal en tegelijk ook nogal intrigerend geheimzinnig. Stille verbazing over de meest eenvoudige zaken. Kleine momenten heel precies in zo weinig mogelijk woorden neergezet. Gedichten als steentjes, meegenomen van een vakantiestrand die op je tafel liggen, die je zo nu en dan oppakt om mee te spelen, net zo lant tot je er mee vertrouwd bent geraakt. Gedichten die je meeneemt in een vestzakje in je hoofd, die je vergeet en opeens weer terugvindt en herkent.
Remco Ekkers schreef hierover (in BZZLLETIN 134, maart 1986): ‘Het gaat hier om poëzie zonder tierelantijnen, nooit gewild grappig of modieus, realtistisch en fantasievol, redelijk en gevoelig, beschouwend en onbevangen. In deze poëzie is ruimte voor verwondering, voor het geheimzinnige.’
Toen dit sein eenmaal gegeven was kwamen er ook anderen over de brug. Ze waren vaak al onafhankelijk van Leendert met vrije poëzie voor kinderen bezig en vonden, nadat hij de spits had afgebeten, ook hun podium in de Kiel. Later kwam ik er achter dat Armand Van Assche in Vlaanderen ook al op deze manier bezig is geweest. Maar in Nederland was het toch Leendert die het hek van de dam deed. Vooral Fetze Pijlman, Remco Ekkers, Wiel Kusters en even later Ted van Lieshout hebben prachtige teksten bijgedragen. Ik ben blij dat ik het allemaal van zo dichtbij heb meegemaakt.
Er zijn hier niet zulke grote emotionele uitbarstingen meer, er wordt eerder gepeinsd, gepiekerd en verwonderd. Het is een misverstand te menen dat dit, zoals ik wel eens te horen kreeg, ouwe-mannen-poëzie is, helemaal niet kinderlijk, jeugdig, actief, druk, lawaaiig, vrolijk, bewegelijk. Ik weet zeker dat in iedere klas, zeker in brugklassen, wel een paar filosofische zenboedhisten zitten. Er wordt heus heel wat gemediteerd, onderuitgezakt op de schoolbank, starend uit het schoolraam tijdens maatschappijleer of Nederlands.
Neem nu zo'n gedicht als ‘Klaproos’ van Leendert. Is dat onbegrijpelijk voor een kind? Nee. Is het uit een kinderperspectief geschreven? Nee. Gaat het over een specifieke kinderervaring? Nee. Vind je het mooi? Ja (mag ik hopen). Nou dan!
Klaproos
met het kleine, behaarde blad
vuurrood en donker middenin.
naar wie langs haar komt.
Toch moet ik toegeven dat ik bij sommige gedichten die ik toegestuurd kreeg, over echtscheiding, oorlog of een dode-meeuw-aan-het-strand, wel eens dacht: ‘Klootzak (of trut), jij richt je helemaal niet tot de kinderen. Jij hebt een hekel aan volwassenen en je gebruikt kinderli- | |
| |
teratuur om eens lekker rondom je eigen problemen op leeftijdgenoten te kunnen kankeren. Volgens mij zijn je slechte kwasidichtsels geweigerd bij een paar serieuze literaire tijdschrijften en probeer je het nu bij een kindertijdschrift.’
Bij Ted van Lieshout had ik het net andersom. Sommige van zijn gedichten vond ik zozeer grotemensen-poëzie en bovendien nog erg goed ook, dat ik zei: ‘Waarom stuur je dat niet op naar, pakweg, De Gids?’ Maar niets hoor, dat wees hij verontwaardigd van de hand. Hij wil gewoon alles wat hij schrijft ter beschikking stellen aan de jeugd. Hij heeft gelijk. Zo hoort het ook. Op zo'n manier slecht je de grenzen tussen kinder- en volwassenenpoëzie. Vooral voor de oudere jeugd werd dat hoog tijd.
Een rivier dankt haar naam
Een rivier dankt haar naam
aan de oevers, want het water
Zoals ook ik beweeg binnen
de uiterwaarden van wetten,
aangeduid wordt en bepaald.
Als ik geen naam had kwam ik
de regel houdt mij bij elkaar.
En als ik overstroom staan dijken
mij terecht te wijzen. Toch laat
ik schepen door en soms vergaan.
illustratie: Tred Geven
Wel kom ik nogal vaak het misverstand tegen, dat een korte notitie (bijvoorbeeld over een regendruppel op een herfstblad) of een losse gedachte (bijvoorbeel over groeien, ouder worden en snorharen krijgen) al een gedicht is, als je de betreffende prozaregel maar in mootjes hakt en op ruim goedruikend wit papier zet. Bij de gedichten van Frank Eerhart en nog een paar anderen heb ik voortdurend dat gevoel, ik kan het niet helpen.
Het is nu juist de kunst om ogenschijnlijk alledaagse situaties zo op papier te krijgen, dat ze bijzonder worden en boven de feitelijke werkelijkheid uitstijgen.
Dat klinkt nogal hoogdravend ben ik bang. Ik kan het beter uitleggen met een gedicht van Fetze Pijlman. Het lijkt niet meer dan een autorit met vader aan het stuur. Maar door klank en woordkeus is er meer aan de hand, de laatste regel ‘en je vraagt je af/ hoe het verder moet’ krijgt een dubbele betekenis en daardoor wordt het ontroerend. De hele generatiekloof in één autootje.
| |
| |
Jouw vader
Nu fronst hij zijn voorhoofd,
als je hem tegen spreekt.
Waar de Stratemakeropzee-jongens liedjes schreven, die uitgezonden op t.v. in één keer te begrijpen moesten zijn, proberen de Kiel-dichters meer geheimzinnig te schrijven. ‘Het lijkt op raadseltjes,’ zei een meisje tegen mij en ze bedoelde het als een compliment.
Dat Willem Wilmink liedjes maakt die bij lezing en herlezing nog sterker worden, is mooi meegenomen, heel mooi zelfs, maar dat doet niets af aan het feit dat voor hem en zijn bondgenoten toegankelijkheid één van de eerste vereisten is. Jarenlang gingen we ervan uit dat een gedicht voor kinderen vooral toegankelijk, begrijpelijk moest zijn, terwijl het voor volwassenen best moeilijk, hermetische en compact mocht. J.C. van Schagen zei: ‘Als je iets in twaalf woorden kan zeggen, zeg het dan niet in twintig woorden maar in acht.’ Dat is eigenlijk wat Leendert Witvliet en de zijnen voortdurend proberen.
Het is natuurlijk nog maar de vraag of die gedichten, die zich niet zo gauw gewonnen geven, die met weinig woorden meer willen zeggen, die om herlezing vragen, of dat soort poëzie voor kinderen wel kan voor kinderen. Ach, er zullen er wel zijn die met reden kunnen aantonen dat bijvoorbeeld Wiel Klisters soms de meeste kinderen echt boven de pet gaat, zodat ze afhaken. Goed, dat zal heus wel eens het geval zijn (bij volwassenenpoëzie heb je dat trouwens evengoed).
Maar ik voor mij, ik ben en blijf ze dankbaar dat ze met zoveel inzet en zorgvuldigheid blijven proberen om met taal bressen te slaan tussen de grote mensenwereld en kinderland. Als ik het al zo mooi vind, dan zullen er toch ook kinderen te vinden zijn die het mooi vinden?
Wie als vader zijn zoon of dochter traint om een goeie keeper te worden heeft drie mogelijkheden: éf je lepelt de bal rustig recht voor je kind, zodat die hem gemakkelijk kan houden (lieve vader, maar gaat gauw vervelen) éf je schiet voortdurend hard onhoudbaar linksboven in de hoek, zodat je kind ook eens ervaart hoe het leven kan zijn (nare vader, goede voetballer) éf je schiet precies zo hoog dat hij of zij er net bij kan (goede vader en nog een goede voetballer ook). Zoiets bedoel ik dus als ik het over goede dichters heb.
| |
| |
| |
Aanvechtbaar, maar handig schema jeugdpoëzie
1. De vooroorlogse kwaliteit
Hieronymus van Alphen met J J.A. Goeverneur, J.P Heye t/m Rie Cramer
a) | Kindergericht
maar ook kans op: paedagogische betutteling, moralisme |
b) | Dicht-bij-huis-onderwerpen
maar ook kans op: kneuterigheid, overgezelligheid |
c) | Taaltechnisch vakmanschap
maar ook kans op: pathetische volzinnen |
De Paroolgeneratie
Annie Schmidt met Han Hoekstra, Hans Andreus t/m Mies Bouhuys
a) | Solidair met het kind
maar ook kans op: eenzijdig alle-volwassenen-zijn-gek-schema |
b) | Anti-autoritair kind-anarchisme
maar ook kans op; alleen maar vrijblijvende stoutigheidsvertedering |
c) | Verfrissende taal- en klankhumor
maar ook kans op: alleen maar grappige woordspelinkjes |
De stratemakeropzee-golf
Willem Wilmink met Hans Dorrestijn, Karel Eykman t/m Jan Boerstoel
a) | Vanuit het kind, emotionele herkenbaarheid
maar ook kans op: sentimenteel inleven |
b) | Kritiek op volwassenenwereld
maar ook kans op: voorspelbaar-braaf progressivisme |
c) | Gevoelsmatig van klank en rijm
maar ook kans op: ‘de dichter wil het kind laten spreken maar
praat per ongeluk volwassen’ |
De Blauw Geruite Kiel groep
Leendert Witvliet met Fetze Pijlman, Remco Ekkers, Wiel Kusters, Ted van Lieshout
a) | Het kind volwassen benaderd
maar ook kans op: ouwe-mannen-poëzie |
b) | Verwondering, verstilling, mysterieus, raadselachtig
maar ook kans op: hermetische ontoegankelijkheid |
c) | Dichten als indikken van de taal
maar ook kans op: alleen maar korte prozanotitie |
Nieuwe namen: Bas Rompa, Johanna Kruit, Daniël Billiet
| |
| |
Aardrijkskunde
om te kijken welke woorden
Verder staan er leuke lijnen
en kleuren voor de tekenles.
Een atlas is een prachtig boek.
Voor tanneke
Langs de oever, verderop,
stonden mensen op hun kop.
Blauw licht van bange dromen.
Er dreef een bootje met twee mannen.
Waren die een vis aan het vangen?
Waren ze een net aan het spannen?
De mensen die we tegenkwamen
leken zich allemaal wat te schamen
voor iets dat in het water
almaar later werd en later.
Hadden wij het goed verstaan?
Had een moeder het gedaan?
Jij keek maar naar die kleine boot.
Ik zag je denken aan de dood.
Je vroeg niets meer. Het woord
was dreggen. Het vreselijk zware woord
was dreggen, een woord is dat om niet
te zeggen. Ik dacht aan gaten
in een vuur, aan een binnenkant
hoe jou dat blauw bescheen.
Hoe het verder gaat weet ik niet, maar ik ben wel vreselijk benieuwd. Let alvast op Johanna Kruit die heel persoonlijke, zuivere poëzie schrijft. Ze schrijft vaak vanuit haar eigen jeugdherinneringen en het kan zijn dat ik het zo mooi vind omdat ik ongeveer even oud ben en dezelfde herinneringen heb aan bijvoorbeeld een lege geheimzinnige bunker in de duinen vlak na de oorlog. Maar ik weet uit ervaring dat ook kinderen dit soort poëzie prachtig en zelfs spannend vinden.
| |
| |
die horen de gekste geluiden
We laten niets merken van angst
gluiden langs het zand naar binnen
en lezen vieze woorden van de muur.
We smelten appels in een blikje
Hanneke maakt een figuur op de wand
In de geheime bunker is het soms zo stil
dat ik er in mijn droom van gil
Dan heb je in België een hele groep dichter die me steeds meer interesseert. Vooral Daniël Billiet is een eigenzinnig en onstuimig schrijver die zo nu en dan gedichten maakt zoals ze nog nooit gemaakt zijn. Heel grillig, je weet niet wat je leest, dus dat kan nog wat worden.
Bezuinigingen in het onderwijs
(Naar een cartoon van Kamagurka)
(Terwijl de leerlingen een videofilm
bekijken over het geheime leven van
betonpalen in de middeleeuwen en er een
geluidsband over het sanitair bij de Eskimo's
wordt beluisterd, geeft de leraar les.)
‘De verzameling van vlinders in 1302
gedeeld door de Vier Jaargetijden van
Vivaldi is wat de auteur écht bedoelde.
Met 1 d. Vergeten we niet dat hij graag
erwtje at met 1 t en van de stengels
van rogge, stro, strokarton maakte.
Once upon a time was er een onvoltooide
tijd waarin de deelverzameling tkofschip
de beschaving bracht met goedendags en
lijsters met donkere vlekjes op de borst.
Il était trop stupid met 1 d, vandaar
dat de libel in de buurt van de Groeninge-
kouter getuige was van het gematigd zee-
klimaat in ons land. Met 1 d.
Samenvatten tegen morgen.
Engels-Biologie-Wiskunde-Nederlands en
Aardrijkskunde. Nee, er zijn geen vragen
| |
| |
illustratie: Fred Geven
Alles bij elkaar wou ik maar zeggen dat er tegenwoordig in de kinderpoëzie heel wat meer te beleven valt dan bij pakweg de maximalen om maar eens een dwarsstraat te noemen.
| |
Literatuurlijstje
Kees Fens, Nou hoor je het eens van een ander, bloemlezing (Querido) |
Annie Schmidt, Ziezo (Querido) |
Willem Wilmink, Verzamelde liedjes en gedichten (Bert Bakker) |
Willem Wilmink, Ze zeggen dat de aarde draait (Bert Bakker) |
Hans Dorrestijn, De bloeddorstige badmeester (Bert Bakker) |
Karel Eyknian, Wie verliefd is gaat voor (Harmonie) |
Karel Eyknian, Ruim je kamer op (Harmonie) |
Jan Boerstoel, Last van goede raad (Bert Bakker) |
Ivo de Wijs, Haha je vader (Bert Bakker) |
Leendert Witvliet, Sterrekers (Holland) |
Leendert Witvliet, Misschien heet ze niet Suzan (Bert Bakker) |
Fetze Pijlman, Voor het eerst (Holland) |
Fetze Pijlman, Een ander pad (Holland) |
Remco Ekkers, Haringen in de sneeuw (Leopold) |
Remco Ekkers, Praten met een reiger (Leopold) |
Ted van Lieshout, Als ik geen naam had zou kwam ik in de Noordzee uit (Leopold) |
Ted van Lieshout, Och, ik elleboog me er wel doorheen (Leopold) |
Wiel Kusters, Salamanders vangen (Querido) |
Wiel Kuster, Het veterdiploma (Querido) |
Daniël Billiet, Bananeschillen in jeans (Infodok) |
Daniël Billiet, Een zebrapad in de woestijn (Infodok) |
Johanna Kruit, Als een film in je hoofd |
Wat de vermaarde Windroosreeks was voor volwassenen, is nu de Zonnewijzerreeks voor kinderen, redactie Herman Kakebeeke (Holland). Behalve bundels van Pijlman en Witvliet zijn er o.a.
Bas Rompa, Binnenste buiten en Achter de verte |
Mies Bouhuys, Omdat ik in de wereld loop |
Lidy Peters, De geur van natte meisjesharen |
| |
| |
Doe-maar-dicht-maar, 60 gedichten uit het gelijknamige poëziefestival in Groningen (Xeno) |
Taaldrukken, verder dan zeggen en schrijven, een handboek (Bekadidakt) |
Jan van Coillie, Ma er zit een dichter in de boom, bloemlezing, veel Vlaamse dichters |
| |
Wat ontbreekt
Er zijn een paar zaken waar ik in dit artikel niet aan toegekomen ben. Daar moeten we het een andere keer over hebben.
De poëzie voor kleuters van Nannie Kuiper, Miep Diekmann, Iene Biemans, Theo Olthuis en (alweer) Willem Wilmink heb ik hier niet behandeld omdat het schrijven voor kleuters een vak apart is. Juist door de noodgedwongen beperktheid van dit genre komen er hele verrassende rijmpjes voor. Ook wil ik nog wijzen op vondsten die je kan doen als je gaat zoeken in de poëzie die kinderen en jongeren zelf maken. De mensen van de Taaldrukwerkplaatsen verdienen met name een pluim voor de grote inzet waarmee zij kinderen aan het dichten weten te zetten, vaak met ontroerende resultaten. Kinderen kijken niet meer zo tegen poëzie en dichters op, als zij zichzelf ontpopt hebben als collega-dichters.
De ontdekkingen dat een ‘Liefdesgedicht niet hoeft te rijmen’ heeft bovendien op middelbare scholen veel gedichten boven water gebracht die zonder een stimulerende leraar, in een of ander dagboek waren blijven zitten. Het doe-maar-dicht-maar-festival in Groningen en de activiteiten van de Stichting Schrijvers-School-Samenleving zijn duidelijke voorbeelden van wat er op dit gebied aan de hand is.
Tenslotte moeten alle dichters voor kinderen heel goed weten hoeveel ze te danken hebben aan de artistieke ondersteuners van hun poëzie. Ik bedoel componisten zoals Harry Bannink, acteurs zoals Hetty Blok en later Wieteke van Dort, Joost Prinsen en Aart Staartjes, of illustrators zoals Fiep Westendorp en later Annemie Heymans, Joep Bertrams en Sylvia Weve. Zij hebben ongelooflijk veel bijgedragen aan het overbrengen van poëzie, zij zijn zelfs onmisbaar.
|
|