Dat hele kleine hondje dat Henkie heette,
niemand in de wereld kende hem,
maar hij was dat net aan het vergeten,
toen hij zich doodschrok van een tram.
Men zag het hondje opzij toen springen,
met een plons in de koude gracht,
daar hoorde hij hondjes met vleugeltjes
tamelijk mooi en tamelijk zacht.
En nog weer een paar dagen later,
of eigenlijk was het al nacht,
zag iemand hem drijven op het water,
l'inconnu de la Looiersgracht
Met die dood keerde het leven terug. Ergocentrisme werd egocentrisme. Rodica vond Dodica, Willem Wilmink zijn taal en daarmee zijn poëzie, zijn stem, zijn straat en zijn familie en buren terug; hij vond, maar dat wist hij toen nog niet, met dat verleden ook zijn toekomst. Want, u zult het met me eens zijn: het gedicht laat zich ook voortreffelijk als een vers voor kinderen lezen. De remigratie was begonnen. Hij verliet de universiteit. En daarmee ging hij het in Nederland toch altijd nog zeldzame bereiken: schrijven voor kinderen en volwassenen beiden. Het midden van het land, Driebergen, is dus een sterk symbolisch geladen plek.
Wat is de basis van dat dubbele dichterschap? Ik denk niet alleen weemoed, maar vooral medeleven. Met al die kinderen en andere mensen die maar nooit kampioen willen worden. Die uitingen van mededogen zijn tegelijk een zacht protest. De basis verraadt zich in wat eruit gegroeid is. Ik geloof, dat in Wilminks gedichten de toon de taal overheerst. De laatste herneemt hij, in tegenstelling tot Annie M.G. Schmidt, in alle traditionaliteit, ook in alle zuiverheid. Maar het belangrijkste werk laat hij het ritme, en daarmee de toon doen. Hij zingt eerder ‘tamelijk mooi en tamelijk zacht’ dan dat hij schrijft. Zijn poëzie is, in de allerbeste zin van het woord, een levenslied, voor kinderen en volwassenen. Zoals het mooiste verhaal dat hij schreef, ‘Ans’, uit de bundel Het verkeerde pannetje (er is een kleine prelude van in een gedicht) voor beide soorten lezers is.
‘Levenslied’, zelfs in de allerhoogste betekenis, het blijft een gevaarlijk genre, zoals mededogen en melancholie gevaarlijke eigenschappen zijn, want soms leidend tot uitdroging tengevolge van te veel traanafscheiding. Wilmink redt zichzelf en zijn lezers door zijn humor, die nooit sofisticated is, zich zelden uitdrukt in een woordspeling, maar die meestal de directheid heeft, in taal en toon, van jongens en meisjes onder elkaar. Ook de humor is de hoek van de buurt gelukkig nooit om gekomen.
Toen het Lambert ten Katehuis aan de Amsterdamse Herengracht definitief onzichtbaar was geworden, kinderen en niet literatuurwetenschappers zijn dagelijks gezelschap waren, werd de leraar Wilmink herboren. Hij ging zich opnieuw met de poëzie van anderen bezig houden, in een cursus die nu al uit drie boeken bestaat en die ik reken tot het beste dat in Nederland over poëzie geschreven is. Zo eenvoudig is poëzie, laat hij de kinderen zien, en dat had hij in zijn eigen gedichten al lang gedemonstreerd. Als dichter is Wilmink zelf een groot technicus; die begaafdheid verraadt zich ook in hoe en wat hij over poëzie schrijft. Maar er is nog een andere zeer karakteristieke eigenschap aan de lessen over poëzie: gedichten worden steeds, vaak op de vanzelfsprekendste wijze, op het dagelijks leven in verleden en heden betrokken. De dichter is de uitzondering die voordurend alle regels verrassend komt bevestigen. Dat er enkele keren van Rotterdam vertrokken wordt, hoeft niet te verwonderen. Gebrek aan zuinigheid met zijn materiaal kan Wilmink niet verweten worden. Hij gelooft duidelijk in zinsverhuizing. Dat blijkens de registers Hendrik de Vries, de dichter uit de jeugd, de hoofddichter is, vermeld ik ten overvloede, want iedereen zal het weten.
Media vita is Willem Wilmink - in de naam heeft zijn vader hem al de toekomst gegeven, maar ook zijn levensloop getekend, want de roepnaam en de officiële achternaam vinden elkaar in bijna-gelijkheid - midden in het land. Valt er iets te vrezen? Ja. Zijn promotie. En dat acht ik een teken van wederkeer naar de verkeerde kant. Ik hoop dat we er voor gespaard worden, dat Wilmink alsnog de weg naar het westen en de volwassenheid inslaat. Het verraderlijke kind heet zijn proefschrift. Dat belooft weinig goeds.
Ik meen namens alle aanwezigen de hoop te moeten uitspreken, dat het oosten tekort zal blijven komen. Er is geen onzinniger volkswijsheid dan dat een kinderhand gauw gevuld is. Er is geen aanslepen aan. Wilmink zelf heeft - ook al enkele keren - gezegd, dat hij