Bij retrograde Problemen gaat het erom het verleden van een Stelling te reconstrueren en daar conclusies uit te trekken: je kunt dan bijvoorbeeld bewijzen dat een loper alleen op d6 gekomen kan zijn als de pion die op h2 begon tweemaal geslagen heeft, wat weer noodzakelijk maakt dat de zwarte koning ooit een zet heeft gedaan, wat bewijst dat Zwart niet meer mag rokeren, waardoor je... enzovoort. Sommige van die Problemen zijn scherpzinnig en leuk, andere zijn moedeloosmakend ingewikkeld en er zijn er ook die je tot een totale syllogistische waanzin drijven. Zoals dat probleem van Oeffner uit 1882 waarin je kunt bewijzen dat Zwart aan arsenicum of aan een pistoolschot zal sterven maar waarin, als je hem het pistool op de borst zet, hij automatisch een kogelvrij vest aankrijgt, terwijl wanneer je hem arsenicum toedient, meteen zijn maag wordt leeggepompt.
Nikita Plaksin, nu, een Moskoviet die in 1931 is geboren en die zelfs in mijn Russische probleemschaak-encyclopedie van 200 pagina's maar zes regeltjes krijgt, maar wiens maaksels nog in het jaar 3000 zullen worden vertoond, is de koning van een sector binnen een sector binnen een sector binnen een sector binnen een sector van het menselijk kunnen: zijn specialiteit is het vijftig zetten retrograde probleem.
De ‘Vijftig zetten regel’ is er, in partijen, om te zorgen dat lastpakken niet eeuwig door kunnen gaan in dode Stellingen; na vijftig zetten waarin geen pion-of slagzet is gedaan mag remise worden geclaimd. Op dit gegeven berust Plaksins creatie van zijn hoogst-persoonlijke genre.
Ik zal een kenmerkende compositie van Plaksin beschrijven. De opdracht luidt: Wit speelt en maakt remise. De zet waarmee Wit dat bereikt is, als inleidende grap, een zet waardoor Zwart hem onmiddellijk mat zou kunnen zetten. Echter: Zwart komt niet meer aan zet. Door de witte zet is namelijk een zodanige situatie ontstaan dat achter-waarts bewezen kan worden dat er precies vijftig zetten moeten zijn verstreken waarin géén stuk is geslagen en géén pion is gespeeld. Dat bewijs bestaat uit een stroperig kruip-door-sluip-door van half-verlamde achteruitspelende stukken waar ik niets van begreep - ook niet toen ik het van Plaksins oplossing naspeelde. Maar: die vijftig zetten zijn gedaan, precies op het moment dat Wit de doodklap zou krijgen: remise!
Dat Hamelink-boek dat ik ooit kocht is niet het boek van hem dat nu in mijn kast staat: de verhalenbundel Gehandhaafde Verhalen uit 1977.
Ik heb er nu één gelezen. Mijn vage herinnering wordt bevestigd: het opdringerig literaire onthult genadeloos de dunheid van het verhaal. Het staat vol zinnen waarvan de ongemakkelijkheid voort moet komen uit de angst dat het anders geen literatuur zou zijn en van lelijk gemooischrijf (zoals Jan Mulder het zo schitterende heeft genoemd): ‘Voetstappen dempten in de blauwfluwelen sneeuw van de tapijten.’ En dan die titel! Een gewone schrijver die een verhalenbundel samenstelt leest zijn oude werd en neemt dan wat hij goed vindt - Hamelink handhaaft.
Een gewone dichter kiest; Hamelink, aldus zijn ‘Verantwoording’, ‘dicht, misschien ten onrechte, het hier opgenomene een eigenheid toe die bestendiging rechtvaardigt.’ Een gewone schrijver zal met pijn in het hart sommige verhalen laten sneuvelen; bij Hamelink ‘ontbreken twee of drie verhalen die van de partij zouden zijn geweest als er geen al te fundamentele vergrijpen tegen de wet van het organisch geheel in waren begaan.’
Een gewone schrijver denkt misschien: ‘ik hoop dat ze die andere troep van me nooit onder ogen krijgen’ en houdt daar verder zijn mond over; bij Hamelink wordt dat: ‘Wie zich van de rest nog iets herinnert nodig ik uit een kleine bijdrage te leveren aan wat geheel in de lijn van de ontwikkeling ligt en nu alvast een begin te maken met het vergeten.’
Hier is niet iemand aan het schrijven, hier is iemand zich zorgen aan het maken over zijn Plaats in de Literatuur.
‘Steedsmeer betwijfel ik, en niet zonder gegronde redenen zoals de betere lezer van dit boekje zal beamen, of ik wel ooit in eerste aanleg wat men noemt een prozaïst geweest ben (ofschoon ik het op een bepaald moment kennelijk meende te zijn).’
Man, schrijf!